Niemand kan het van je overnemen

De vermissing en de terugkeer van de echtgenoot

In mei 1942 zijn we getrouwd. Mijn man kreeg een oproep voor de arbeidsinzet, maar hij is niet gegaan. In maart 1943 werd hij op straat bij een razzia gepakt en naar Duitsland gestuurd. Hij kwam te werken in de vliegtuigindustrie. Hij heeft sabotage gepleegd, en voor straf werden hij en twee andere mannen op transport gesteld naar Polen. Daar moesten ze aan loopgraven werken. Ze zijn daarvandaan gevlucht, maar ze werden opgepakt en naar een strafkamp gestuurd. Eén van hen is daar overleden, de twee anderen werden in april 1945 docr de Amerikanen bevrijd. Hij werd naar Zuid-Limburg gebracht, waar ze hem een beetje oplapten, en juni '45 kwam hij weer bij me thuis.

In het begin toen mijn man in Duitsland was, hebben we elkaar wekelijks geschreven; we beurden elkaar echt op met die brieven. In november 1944 hield dat ineens op. Ik ging me ontzettend ongerust maken, ik was bang dat er wat gebeurd was. Je wist van iemand die was verongelukt, en dat een ander in een bombardement was omgekomen. Dat was een vreselijke periode. Maar tegelijk bleef ik hopen. Sommigen waren toch weer onverwacht teruggekomen, en je had gehoord van onderduiken. En iedere keer bleef je toch maar weer luisteren: zou er post voor me komen? Maar er kwam niets. Dat was een vreselijke tijd.

Na de oorlog kwam er een oproep in de kranten dat je, als je iemand miste, het Rode Kruis kon inschakelen. Dat heb ik gedaan, en via het Rode Kruis kreeg ik toen het bericht dat mijn man als vermist stond opgegeven. Dat was erg, ik was al de hele tijd alleen geweest, maar nu stond ik echt alleen, nu kwam het erop aan. En toen er iemand aan de deur kwam die me zei dat mijn man zou terugkomen, wou ik het eerst helemaal niet geloven. Ze kwamen pas de avond vantevoren, mijn man zat al in Amersfoort. Ik wou het niet geloven, maar die man aan de deur zei dat ik de volgende dag maar naar het station moest, en dat mijn man dan weer thuis zou komen. Dus na een tijdje rende ik naar de buren: ’’Mijn man komt thuis, ik heb bericht gekregen, hij komt morgen thuis.” Ze probeerden me wat te temperen, ze waren bang dat het een teleurstelling zou worden. Maar van de één kreeg ik een beetje suiker, van de ander een beetje koffie, ze leefden allemaal enorm mee.

Maar ja, toen de volgende morgen hè. Daar stond ik op het station, met een heleboel andere mensen die ook bericht hadden gehad. En als er weer een trein binnenkwam, stond je te kijken of hij erbij zou zijn. En opeens stond hij voor me. Maar hij was veranderd, hij zag er zo opgeblazen uit, ik herkende hem niet eens. Het was een heel andere man toen hij thuiskwam. Het kwam door het vocht, vanwege zijn nieren. En dan opeens pakt iemand je vast, en dan denk je: "Hé...”

Hij is thuisgekomen en hij heeft weinig verteld, maar ik kon aan alles merken dat hij vreselijk geleden had. Hij heeft verteld waar hij terecht was gekomen en dat hij door de Amerikanen was bevrijd, maar van het kamp zelf verder niets. Maar ’s nachts was hij heel onrustig, hij schreeuwde 's nachts. Dan zei ik: "Goh, ben je aan het dromen?” Vooral in het begin was het erg.

Zelf heb ik niet zoveel gevraagd. Ik dacht: ”Dat komt nog wel.” Je voelde aan alles dat je hem pijn zou doen als je erover zou beginnen. Maar wat moet hij ontzettend geleden hebben. Ik geloof dat ik helemaal dood was gegaan van verdriet als ik geweten had wat er met hem gebeurde in de tijd dat ik niets van hem hoorde.

De gevolgen van het kamp voor de man

We hebben samen geprobeerd hem zo snel mogelijk weer in orde te krijgen. In september is hij al, zo goed en zo kwaad als het ging, aan het werk gegaan. Dat moest ook wel want al die uitkeringen waren er nog niet. In november kreeg hij een ongeluk waardoor hij een wond had aan zijn knie. Die wond wilde maar niet helen en dus moest hij naar het ziekenhuis. Daar heeft de dokter geconstateerd dat zijn nieren beschadigd waren, en aan die dokter heeft hij ook over het kamp verteld en wat ze daar met hem hebben uitgehaald. Later moest ik bij die dokter komen. Hij zegt tegen me: "Mevrouw, hoe jong u ook bent, toch moet ik het u vertellen. U zult nooit kinderen krijgen. En uw man moet heel rustig leven, hij mag niet fietsen, niet aan sport doen.” Maar omdat ik zo jong was, heeft hij niet gezegd hoe slecht het er werkelijk voorstond.

Daarna heeft het toch nog dertien jaar geduurd voor mijn man is overleden. Hij heeft tot het laatste toe gewerkt, hij stond in een magazijn, maarhij is veel ziek geweest, het was ziekenhuis in,ziekenhuis uit. Hij had hoofdpijn, rugpijn... en dan moest hij zo’n zoutkuur ondergaan. Wat voel je je dan machteloos: je kunt niets doen, alleen iemands lippen natmaken. En dan moet je weer weg, want er is maar een half uurtje bezoek. En dan weet je dat daar iemand ligt die zo’n ontzettende dorst heeft en die niet mag drinken. Dat is iets vreselijks, dat kan niemand geloven, hoe erg dat is. Iemand waar je van houdt, die daar ligt en waar je niets aan kunt doen, totaal niets. Ook voor mij was het moeilijk, alsmaar leven met de vraag hoe lang het nog zou duren... altijd heb je nog de hoop dat ze misschien iets uitvinden.

Omdat hij zo graag wilde werken, hadden de huisarts en ik besloten hem zo lang mogelijk te laten gaan. Maar het werd steeds erger, de pijn werd erger en hij liep steeds moeilijker. Hij kon ook geen eten meer binnenhouden: hij had bijvoorbeeld een kopje thee genomen, en dat kwam er dan weer uit. Dan zei ik tegen hem: "Jochie, blijf toch thuis, zo kun je toch niet naar je werk gaan”. Maar nee, hij ging naar zijn werk, hij wilde werken want hij was nog zo jong. En dan, op het laatst-dat hoorde ik later pas-dan had hij vijf minuten gelopen, en dan moest hij ergens uitrusten, op een vensterbank... zo ging hij naar zijn werk.

Ik wist al een paar weken vantevoren dat ik hem zou moeten verliezen. Ik was naar de dokter gegaan want ik wilde weten wat er aan de hand was. Dat was een fijne dokter, hij zei: ”lk zal het u eerlijk zeggen, uw man heeft niet meer dan drie maanden te leven.” Maar zes weken later was hij al dood. Het laatst oudejaar zaten we bij elkaar, en hij zei tegen me: "Ik ben benieuwd wat het nieuwe jaar zal brengen." Ik wist het al, maar ik zei: "Ach joh, zit daar nou maarniet over in, het komt allemaal vanzelf wel goed.” Nu heb ik daar wel spijt van. Ik ging er tegenin, ik drukte het weg, ik wilde hem moed inspreken. Maar achteraf spijt het me dat ik hem niet heb laten uitpraten. In februari is het toen gebeurd, de dokter en ik stonden aan zijn bed. Hij had afscheid genomen van de zusters en ze bedankt. En toen hij zijn ogen sloot, was het eerste wat de dokter zei: "Gelukkig...” En ik zei "Ja dokter, gelukkig...” Hij was jong, nog maar 39 jaar. Maar na zo’n lijdensweg, het moest afgelopen zijn, het was niet meer om aan te zien.

De gevolgen van de oorlog voor haarzelf

Ik ben altijd heel zelfstandig geweest: ik was de oudste van drie kinderen, en in mijn huwelijk stond ik er na negen maanden weer alleen voor. Ondanks zijn ziekte had ik een hele goede band met mijn man, maar veel dingen moest ik wel alleen dragen. De maand december was bijvoorbeeld moeilijk voor me: dan zag ik altijd moeders inkopen doen voor hun kinderen, en ik wist dat ikzelf nooit kinderen zou hebben. In het begin wilde ik ook geen kerstboom, stel je voor, wat zouden de mensen wel denken, een gezin zonder kinderen met een kerstboom. Moederdag heb ik ook altijd een nare dag gevonden, dan zag je in de winkel waar ik verkoopster was de kinderen een cadeautje voor hun moeder kopen. En ik moet eerlijk bekennen dat ze wel eens een kwartje of een dubbeltje te kort kwamen, maar dat lieten we dan maar zo, dat vond ik geen stelen. Later zag ik vrouwen van mijn eigen leeftijd die oma werden, dat was ook weer een moeilijke periode.

Toen hij gestorven was, heb ik in het begin alleen gedacht: ’’Gelukkig dat er aan die lijdensweg een einde is gekomen.” Ik had verdriet, maar verdriet slijt, alleen het gemis wordt sterker. Het gemis komt niet direct, dat komt later pas. Dan kom je voor dingen te staan waarover je zo graag nog eens met elkaar zou willen praten. In het begin heb je aanloop, maar dat gaat afzwakken, je komt steeds meer alleen te staan, en dan ga je dat gemis voelen.

Al tijdens zijn ziekte was ik in die winkel gaan werken als verkoopster. Na zijn dood kreeg ik nog zes weken salaris uitbetaald, en daarna een heel laag pensioentje, dus ik moest blijven werken. Aan de ene kant was het werk zwaar, ik maakte lange dagen: half negen de deur uit en om half zeven kwam ik er weer in. Maar het werk gaf me ook steun: ik deed het graag en het gaf me afleiding.

Nadat ik tien jaar daar gewerkt had, werd ik ziek: ik moest een reeks operaties ondergaan. Ik werd niet afgekeurd, dat ging toen nog niet zo gemakkelijk. Maar ik ging thuiswerk doen, dat kon je zelf een beetje indelen. In '63 kreeg ik f 2100 van de CADSU (een Duitseschadevergoe-dingsregeling), dat was een heel bedrag in die periode. Later kwam ik in de R.O. (de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers), dat was een sprong vooruit.

Haar ervaringen met de R.O. en de W.U.V.

Toen mijn man was overleden, heb ik geen uitkering, geen A.W.W. gehad, omdat ik geen kinderen had en nog geen veertig was. Ik vind dat vreselijk onrechtvaardig, maar goed, ik was jong en ik kon werken. Later viel ik dus onder de R.O., en dat betekende dat je bij de Sociale Dienst terecht kwam. Dat vond ik heel naar, ook door de manier waarop je behandeld wordt. Vroeger was het helemaal erg, dan kwam er zo’n ambtenaar in je kast kijken of je niet een laken teveel had - dat soort dingen leeft nog heel sterk bij ons ouderen, gelukkig dat dat voorbij is. Maar ook nu nog, wat ze niet met je uithalen. Een keer kwam er voor de kerstdagen geen cheque. Je wacht nog een paar dagen, maar dan bel je op. Dan blijkt dat je alleen tussen acht en negen mag bellen. En als je ze dan eindelijk te pakken hebt, zeggen ze: "Wacht u maar rustig af, die cheque komt wel na de kerstdagen.” Maar je gaat wel zonder geld de kerstdagen in. Kunt u zich dat voorstellen? Een andere keer ontving ik een cheque die niet gestempeld was. Op het postkantoor kreeg ik geen geld. Het was vreselijk weer maar toch moest ik naar ze toe. Ik vertelde mijn verhaal aan de portier: "Morgenochtend terugkomen, tussen acht en negen.” Ik zeg: "Dit is mijn schuld niet, dit is de schuld van hier.” Maar er was niets aan te doen. En dan ga je, je krijgt geen excuses, niets.

Op een dag kreeg ik bericht van de Sociale Dienst, er zou iemand langs komen. Die man kwam, en zei: ”lk kom vanwege de R.O., want u gaat over naar de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers, dat is een wettelijke regeling voor oorlogsslachtoffers. Ik wist niets van de W.U.V., maar die meneer kwam bij me en schreef alle adressen op, hij was er vast van overtuigd dat ik naar de W.U.V. ging. Hij zei: ”U gaat er zoveel procent op vooruit, en ten tweede: u heeft niets meer met de Sociale Dienst te maken en u krijgt uw geld elke maand op de giro.” Dat vond ik prachtig natuurlijk: ik had geen A.W.W. gehad, en kunt u zich dan voorstellen dat het heel wat is dat er een wet is waar je onder valt? Dat gevoel toen ik de formulieren had ingevuld en op de post gedaan, dat was heerlijk.

Maar er verliep een jaar, anderhalf jaar, ik hoorde niets, ik had alleen een bewijs van inschrijving gehad. Toen heb ik een briefje geschreven naar de W.U.V., hoe het zat met de uitkering, en later heb ik de Ombudsman geschreven. Maar uiteindelijk kreeg ik een afwijzende beschikking. Ik wist de naam van dat kamp niet, en er waren geen ooggetuigen meer: zijn ene kameraad was al in het kamp overleden, en de ander een paar jaar geleden. Dus je hebt geen getuigen. En ze konden niet schrijven uit het kamp. Ik had alleen het bericht van het Rode Kruis, dat hij vermist was. Over al die dingen, de W.U.V., en straks de W.U.B.O., daar wordt zo vreselijk makkelijk over gedaan: even een paar formulieren invullen en dan komt de uitkering vanzelf wel thuis. Maar je kunt je verhaal honderd keer vertellen: als je geen getuigen hebt, of geen bewijsstukken, begin je niets.

De medewerkers van de Ombudsman zouden me helpen om in beroep te gaan. Maar ik hoorde weer niets, dus ik stuurde een brief naar CRM. Toen bleek dat ze nog niets gedaan hadden. Die behandeling, van al die instanties, dat vreet zo ontzettend aan je. Ze beloven je van allerlei dingen, en het gaat over dingen die voor iemand toch van groot belang zijn, en dan hoor je weer niets. Ze komen hun beloftes niet na en dat is het ergste wat ze kunnen doen, ze hebben geen idee wat ze je daarmee aandoen.

Het belang van erkenning

Mijn man was een oorlogsslachtoffer, en ik ben zelf ook een oorlogsslachtoffer. Mijn man heeft in dat kamp gezeten en is aan de gevolgen daarvan overleden, en zo ben ik alleen komen te staan. Bovendien, van ons huwelijk van zestien jaarzijn we maar negen maanden echt getrouwd geweest, de eerste negen maanden. Daarna was het steeds ziekenhuis in, ziekenhuis uit, die hele periode was vreselijk. Bovendien zijn we altijd kleingehouden. Mijn man heeft nooit de dingen kunnen doen die hij gewild had, je hebt nooit wat kunnen bereiken. Dus mijn uitkering is gebaseerd op het minimumloon.

Of het nu financieel zo belangrijk is om in de W.U.V. te komen? Financieel is het leuk als je er wat op vooruit gaat, vooral met het oog op de toekomst. Maar ik vecht vooral om het recht. Want als je dit meemaakt, dat onbeschrijfelijke, zo’n man van 39 jaar, die steeds maar weer moet worden opgenomen in het ziekenhuis en het wordt steeds erger... Daarom vecht ik, om het recht en de erkenning te krijgen waar mijn man voor geleden heeft. En dan laat ik het financiële er nog helemaal buiten. Maar ik vecht tot het einde toe, en de laatste strohalm die ik heb - nee, het is niet eens een strohalm meer - maar het laatste wat ik doen kan, is zelf mijn motivatie schrijven voor de Raad van Beroep. En dat doe ik ook voor mijn man, beslist, want ik maak iets goed, ook voor hem. En ik weet zeker dat hij zou zeggen: ”Het is goed wat je gedaan hebt.”

En dit is iets, dat gaat met je mee, dat laat je nooit meer los. Het is een stuk van je leven geworden en het blijft bij je. En niemand kan het van je overnemen, niemand. En zo ben ik niet alleen maar er zijn er nog honderden met mij. Daarom vecht ik niet alleen voor mezelf, maar ook voor anderen. Om te krijgen waar wij oorlogsslachtoffers recht op hebben.

En iedere keer als je erover praat, rijt je de wonden weer open. Ik praat met u omdat ik daarmee anderen help. Maar ik weet hoe moeilijk ik het vanavond weer zal hebben. Dan lig ik wakker en dan prakkizeer je en dan gaat de hele film weer aan je voorbij. Het is de laatste tijd ook erger geworden. Ik geloof dat als je ouder wordt je het slechter kunt verwerken, iedere keer datzelfde verhaal.

Ik zit hier in huis (de verzorgingsflat) in het bestuur en ik verzorg de Bingo. Daar ben ik enorm blij mee want dat geeft me afleiding. Iedere keer zit je nieuwe prijzen te bedenken, iedere keer is het weer feest. Het geeft me het gevoel dat ik weer voor iemand kan zorgen. Ik ben ook typen aan het leren. Vroeger kon ik niets bereiken omdat ik geld moest verdienen. Nu kan ik vrijwillig iets doen omdat ik een inkomen heb, en daarin iets bereiken.

Nu zit ik met u te praten en dan heb ik een nare dag. Maar morgen ga ik weer allemaal dingen doen en heb ik afleiding. Dat is heerlijk, want als je alleen de dingen van vroeger had - je moet wel heel sterk zijn om er dan niet onderdoor te gaan.

Kommentaar

1. Het verhaal van deze vrouw maakt duidelijk dat de oorlog niet alleen de slachtoffers lichamelijken geestelijk verwondt, maar ook de echtgenoten en verwanten leed berokkent. Eerst is er de angstige onzekerheid als de brieven opeens niet meer komen; later, als de man toch nog is teruggekeerd, de schokkende ontdekking van de nierbeschadiging waarvan geen herstel meer mogelijk is. En dan de jarenlange lijdensweg die deze vrouw machteloos moet meebeleven.

2.    Ook het leven van deze vrouw zelf wordt door de oorlog aangetast: ze heeft nooit kinderen kunnen krijgen en het gemis van de man is nog steeds voelbaar.

3.    We weten dat veel oorlogsslachtoffers na de oorlog niet in slaat waren om over hun oorlogservaringen te spreken. Uit dit interview blijkt hoe moeilijk het is voor de naaste omgeving om naar deze ervaringen te vragen. In de eerste plaats is er de angst de wonden open te rijten, om het slachtoffer opnieuw, en misschien onnodig, pijn te doen-en deze angst is goed te begrijpen. Daarnaast speelt echter ook zelfbescherming een rol: "Ik was helemaal dood gegaan van verdriet als ik het geweten had”-ook dit is een herkenbare reactie. Tegelijkertijd klinkt er iets van spijt door in dit interview, spijt da t het niet mogelijk is geweest om ook deze ervaringen te delen.

4.    Aangewezen zijn op de Sociale Dienst is nog steeds niet voor eenieder een aanvaardbare zaak. Deze vrouw voelt zich gekwetst en machteloos als ze te maken krijgt met de bureaucratische regels waartegen geen verweer mogelijk blijkt.

5.    Aanvankelijk weet deze vrouw niets van de W.U.V. Maar als ze eenmaal gehoord heeft dat haar man als vervolgde erkend kan worden, als ze vervolgens een aanvraag heeft ingediend, en als ze daarna wordt afgewezen -dan krijgt de erkenning die de wet biedt een steeds grotere lading. Pijnlijk duidelijk wordt hier gedemonstreerd welke ongewenste neven-effecten de wetgeving voor oorlogsgetroffenen kan hebben. Deze vrouw formuleert het kernachtig: ”Je van allerlei beloven en dan die beloftes niet nakomen, dat is het ergste wat ze je kunnen aandoen.”

6.    Dit interview verduidelijkt enigermate wat de voor oorlogsgetroffenen zo beladen term ”erkenning” in de praktijk betekent. De wet heeft een beperkt financieel doel, maar voor deze vrouw staat er veel meer op het spel. In laatste instantie gaat het erom dat de samenleving het bestaan en de omvang toegeeft van het door haar man ondervonden leed, en als de juridische erkenning uitblijft wordt vechten hiervoor tegenover de overleden echtgenoot een ere-plicht. Maar dit voortdurende gevecht betekent voor deze vrouw zelf dat ze steeds opnieuw de pijn van het verleden moet beleven, en dit verklaart voor een deel waarom het uitblijven van erkenning zo’n belastende zaak is.

7.    Niet alleen werkt de oorlog nog steeds door in het heden, maar ook het omgekeerde geldt: de kwaliteit van het leven in het heden bepaalt voor een belangrijk deel de verwerking van het oorlogsverleden. De functie in het bestuur van de verzorgingsflat geeft deze vrouw houvast: de vervul-

ling die ze vindt in dit werk maakt iets goed van alles wat ze in haar leven heeft moeten missen en helpt haar bij het dragen van het verdriet om alles wat er gebeurd is.

Referentie: 
F.A. Begemann | 1984
In: Geweld tegen burgers / F.A. Begemann | p. 36-43