Nazi-Duitsland en de jodenvervolging: confrontatie met de slachtoffers
Historicus Melching beoordeelt het boek Nazi-Duitsland en de joden van Saul Friedlander op zijn merites. Friedlanders historische visie op de holocaust en Hitler is tamelijk gangbaar en niet origineel, ontdekt Melching, maar ‘door het intensieve gebruik van primaire bronnen is de wijze waarop hij het verhaal vertelt wél bijzonder en zeker origineel te noemen.’ We worden door Friedlander tot in de kleinste details geïnformeerd over de Duitse jodenpolitiek en tegelijkertijd op de huid gezeten met verhalen van de slachtoffers1.
Het beroemde magnum opus van Saul Friedlander, de tweedelige geschiedenis van Nazi-Duitsland en de joden is onlangs in een eendelige turf op de Nederlandse markt gekomen. Het is in alle opzichten een intrigerend werk en een wonderlijk boek. Enerzijds is het onleesbaar, anderzijds kun je het haast niet wegleggen. Dat is een merkwaardige en tamelijk zeldzame ervaring. De verklaring voor deze leeservaring ligt in de keuzes die de auteur heeft gemaakt. Friedlander wil niet alleen tot in de kleinste details uitleggen hoe de Duitse jodenpolitiek tot stand kwam en werd uitgevoerd, maar hij wil de lezer ook confronteren met de ervaringen van de slachtoffers. Door uitvoerig uit dagboeken en andere getuigenissen te citeren, ervaren de lezers hoe diep de bureaucratische verordeningen en de misdaden ingrepen in de levens van de joden. Aanvankelijk alleen in Duitsland en later herhaalde zich dit proces in heel Europa. Deze aanpak vergt veel van de lezer. Friedlander wisselt niet alleen voortdurend tussen het ‘historische’ en het ‘persoonlijke’ verhaal, maar ook tussen de grote politiek en de individuele daders én slachtoffers. Problematisch hierbij is dat hij de lezer vrijwel nergens een kort en duidelijk overzicht biedt. Hij blijft zo dicht op de gebeurtenissen dat je als lezer soms door de bomen het bos niet meer ziet. Ook verplaatst hij zijn ‘camera’ in hoog tempo door heel Europa. Ik vermoed dat hij deze stijlmiddelen met opzet toepast. Op deze manier probeert hij de ondoorzichtigheid van de nazi-politiek voor de slachtoffers en de bijbehorende beklemming over te brengen. De lezer krijgt het verhaal dus niet cadeau.
Wie in kort tijdsbestek op de hoogte wil raken van het ontstaan van de holocaust kan andere boeken raadplegen. Het werk van Christopher Browning, The Origins of the Final Solution, is daarvoor veel geschikter. Wie kennis wil maken met de grote lijnen van de uitvoering van de holocaust kan goed terecht bij het klassieke werk van Raul Hilberg, The Destruction of the European Jews, dat in talloze edities verkrijgbaar is. Maar wie bereid is zich onder te dompelen in het verhaal van Friedlander en zich meer dan 1000 bladzijden te laten meeslepen wordt zeker beloond. De inspanning wordt beloond met een verhaal waarin ook ruimte is gemaakt voor de ervaringen en emoties van de slachtoffers.
Friedlander is in dit boek meer een verteller en een chroniqueur dan een analist. In verhouding tot de omvang van het werk zijn de theoretische bespiegelingen over de oorzaken en verklaringen voor de holocaust relatief beknopt. Zijn analyse van de motieven van de nazi’s wijkt niet sterk af van de gangbare visies over dit onderwerp. In de inleiding en conclusie vat Friedlander zijn opvattingen samen. Hij ziet in feite een viertal oorzaken en daarnaast nog als aparte categorie de persoon Hitler. Deze oorzaken zijn niet meer dan een beschrijving van de modernisering van de Europese samenleving, namelijk: politieke radicalisering, de industri-ele en bureaucratische mogelijkheden van de moderne staat, en de grote rol van ideologie als ‘seculiere godsdienst’. In zijn conclusie spreekt hij over ‘gesacraliseerd modernisme’ als de bron van de uitroeiingspolitiek. Dit is een tamelijk gangbare visie die echter niet verklaart waarom de holocaust vanuit Duitsland begon. Deze factoren gelden namelijk voor vrijwel alle moderne Europese landen.
Daarnaast geeft de auteur veel ruimte aan de persoon van Hitler. Volgens hem is de holocaust ondenkbaar zonder Hitler, ook dat is een weinig verrassend inzicht. Het opmerkelijke van Hitler is dat hij na de machtsovername van 1933 niet alleen zijn principes trouw bleef, maar ze ook nog voor een belangrijk deel wist te realiseren. Friedlander formuleert het aldus: ‘Hitlers besluiten waren de uitkomst van een voortdurende wisselwerking tussen ideologisch fanatisme en pragmatische berekening’. Uiteindelijk blijven de persoon van Hitler en de gewilligheid van het Duitse volk als oorzaken over.
Drijfveren van de Duitsers
Friedlander gaat kort in op een aantal grote historische discussies over de holocaust. Als eerste bespreekt hij de Goldhagen-Browning discussie. Deze ging over de vraag of het Duitse volk tot zijn daden kwam onder invloed van een bijzonder moordzuchtige variant van het antisemitisme. Deze bewering van Goldhagen wordt door Friedlander terzijde geschoven. Veel Duitsers waren weliswaar antisemitisch, maar daarin verschilden zij in 1933 niet veel van andere Europeanen.
Wél ziet Friedlander een grote invloed van de nazi-propaganda, zodat de Duitsers na het uitbreken van de oorlog met opvallend gemak tot moorden overgingen. Niet alleen de keurkorpsen van de SS, maar ook de ‘gewone’ soldaten van de Wehrmacht. Dit is een niet erg overtuigende verklaring want ook andere nationaliteiten deden vrolijk aan deze moordpartijen mee, zonder dat ze door Goebbels daartoe waren aangezet. Bovendien speelde het antisemitisme een relatief geringe rol in de nazi-propaganda en waren antisemitische films lang niet altijd een succes. De beruchte rolprent Der ewige Jude was zelfs een regelrechte commerciële flop. Browning stelt in zijn boek Ordinary Men dat in feite iedereen in een massa-moordenaar kan veranderen. Propaganda en ideologie spelen daarbij nauwelijks een rol. Druk vanuit de peer-group en verruwing aan het front zijn daarbij van veel grotere betekenis. Het is jammer dat Friedlander niet dieper op deze huiveringwekkende theorie van Browning in gaat.
Een tweede discussie waarop hij ingaat is die over intentionalisme en functionalisme. Hierbij staat de vraag of de holocaust in 1933 of eerder al op het programma stond. Hij sluit zich aan bij de functionalisten, die juist géén vooropgezet plan zien maar een ‘wisselwerking tussen intenties en onvoorziene omstandigheden, tussen waarneembare oorzaken en toeval’.
Het moge duidelijk zijn dat volgens Friedlander Hitler in de besluitvorming een beslissende rol speelde. Het antisemitisme was het belangrijkste onderdeel van Hitlers Weltanschauung. De joden hadden in zijn visie de afgelopen millennia telkens kans gezien om grote wereldrijken te gronde te richten. Daarmee moest nu voor eens en altijd worden afgerekend. Voor joden was geen plaats in de Volksgemeinschaft. Overigens betekende deze mening niet automatisch uitroeiing van de joden, ook evacuatie en emigratie waren geschikte middelen.
Friedlander noemt in het voorbijgaan ook nog de nieuwste inzichten, zoals van de West-Duitse historicus Götz Aly. Deze heeft de provocerende stelling gelanceerd dat de holocaust een methode was om de kostbare sociale politiek van de nazi’s te financieren. Daarmee raakt het antisemitisme als motief op de achtergrond en komt roof uit naam van de Volksstaat naar voren. Friedlander verwerpt deze visie, maar geeft betrekkelijk weinig argumenten daarvoor. Ook elders in het boek blijkt hoe baanbrekend Aly’s inzichten zijn.
Zo komt uit dit boek een tamelijk traditioneel beeld naar voren. De holocaust kende vooral ideologische motieven, was niet al in 1933 gepland, maar kreeg definitief vorm in de loop van 1941 en de rol van Hitler in dit proces was doorslaggevend. Het bijzondere van Friedlanders boek ligt dus zeker niet in zijn historische opvattingen of in nieuwe originele vergezichten. Maar door het intensieve gebruik van primaire bronnen is de wijze waarop hij het verhaal vertelt wél bijzonder en zeker origineel te noemen.
Rijdende gaskamers
Deel één begint in 1933 en Friedlander laat haarscherp twee ontwikkelingen zien. In de eerste plaats laat hij zien hoe de nazi’s vanaf de eerste dag maatregelen namen die gericht waren op het isoleren en segregeren van de joden. In de tweede plaats, en Friedlander herhaalt het keer op keer, krijgen we het onthutsende gebrek aan solidariteit met de joden te zien. Overigens zou dit proces zich tijdens de Tweede Wereldoorlog ook elders in Europa herhalen.
Aan de hand van individuele lotgevallen laat Friedlander zien hoe stapje voor stapje joden werden geïsoleerd. In allereerste instantie vooral kunstenaars en wetenschappers. Het is schokkend om te lezen hoe een filosoof als Martin Heidegger zich haastte om zijn joodse collega’s te ontslaan. Joodse promovendi weigerde hij verdere begeleiding. (Wellicht dat er toch enige relatie bestaat tussen Heideggers anti-joodse overtuigingen en de warrigheid van zijn filosofie.) Al snel kwamen er wetten en verordeningen die grotere groepen als doelwit hadden. In 1935 werd de eerste fase van dit proces afgesloten met de Neurenberger wetten en de daarbij horende commentaren. De volledige joodse gemeenschap was vanaf dit moment feitelijk rechteloos.
Vanaf het begin stonden de joden er alleen voor. De RK-Kerk was bang dat protesten het concordaat met de Duitse staat in gevaar zou kunnen brengen. Alleen daar waar de autonomie in eigen kring in gevaar was, wilden de bisschoppen nog wel eens van zich laten horen. In de protestantse kerken was de situatie al niet veel beter. Grote delen van de kerken waren zelfs onder directe nazi-invloed gekomen. Ook de vertegenwoordigers van de Bekennende Kirche2 waren nauwelijks te horen. Hoogstens namen zij het zwakjes op voor tot het christendom bekeerde joden. Friedlanders conclusie is even hard als helder: ‘De joden als joden werden aan hun lot overgelaten’.
De enige rem op Hitlers beleid was de buitenlandse opinie en eventuele economische schade die daaruit zou voortvloeien. Typerend voor het pragmatisme van de nazi’s is het opschorten van anti-joodse acties ten tijde van de Olympische Spelen van 1936. Duitsland moest zich toen van zijn beste kant laten zien. Een voorlopig dieptepunt in het bestaan van de Duitse joden was de zogenaamde Reichskristallnacht in november 1938. Friedlander schetst overtuigend hoe Hitler en Goebbels in uiterste berekening de zogenaamde volkswoede regisseerden. Uit het relaas wordt echter niet erg duidelijk wat de mening van de Duitse bevolking over deze acties was. De auteur heeft hier blijkbaar geen eigen onderzoek naar verricht, maar citeert twee andere studies. Beide zijn zeer negatief over de Duitse bevolking. Als de Duitsers al niet meededen, dan waren ze tenminste tevreden over het resultaat. Kritiek was er alleen op de mogelijke beschadiging van de Duitse reputatie in het buitenland. Van enig medelijden of zelfs maar solidariteit was in het geheel geen sprake. Ik vraag me af waarom Friedlander op dit belangrijke punt geen eigen onderzoek heeft gedaan. Er zijn ook bronnen waaruit blijkt dat de bevolking de gewelddadigheden tegen de joden juist afkeurde. Zeker is in ieder geval wel dat organisaties zoals de kerken niets van zich lieten horen. Een enkele geestelijke, zoals Bernhard Lichtenberg uit Berlijn, protesteerde, maar dit waren niet meer dan individuele acties. Meestal liep het niet goed met deze personen af. Lichtenberg kwam later om tijdens een transport naar Dachau.
Van emigratie naar genocide
Al in de jaren dertig, maar ook nog na het uitbreken van de oorlog bleef emigratie mogelijk. Veel Duitse joden maakten van deze gelegenheid gebruik. Van de ruim half miljoen waren er in 1939 nog 190.000 over. Meer dan de helft was geëmigreerd. Het beleid ten aanzien van emigratie was dubbelzinnig en chaotisch. Joods bezit werd zo veel mogelijk in beslag genomen, maar daardoor waren de berooide joden nog minder welkom in de weinig gastvrije reisdoelen. Ook emigratie naar Palestina was mogelijk, maar het Britse beleid was afhankelijk van de internationale en vooral de Arabische publieke opinie.
De vraag is wanneer het beleid van de nazi’s omsloeg van het stimuleren van emigratie naar het actief vervolgen en uitroeien. Het antwoord op deze vraag ligt besloten in de aanval op de Sovjet Unie in juni 1941. De verovering van het Oosten ontsloot een immens gebied waar Hitlers fantasieën over een ‘etnische herordening’ van Europa de vrije loop kregen. Tegelijkertijd ontketende het Duitse leger en de SS een ware kruistocht tegen joden, communisten en andere ‘minderwaardige groepen’. Vanaf de eerste dag van de veldtocht sloegen de Duitse troepen aan het moorden. Miljoenen joden kwamen binnen de Duitse invloedssfeer. Door de combinatie van dit machtsgevoel, de grote aantallen joden en de totale gewelddadigheid en morele verloedering aan het front ontstond de gedachte dat het nu ook mogelijk was de joden fysiek uit te roeien. Deze wending in de politiek was niet gepland. Bovendien was het een gedachte die zich langzaam ontwikkelde in de zomer en herfst van 1941. Friedlander beschrijft dit proces gedetailleerd en vanuit talloze perspectieven. Wie het kort en bondig wil lezen moet Browning raadplegen, wie het stap voor stap wil volgen wordt door Friedlander goed bediend. Historici spreken wel van de twisted road to Auschwitz, in dit boek komt die kronkelweg uitgebreid ter sprake. Elke afslag en elk dwaalspoor worden belicht.
De weg naar Auschwitz begint met het bevel aan de Einsatzgruppen om op grote schaal communisten en joden te vermoorden. Deze uiterst gewelddadige operatie vergde echter veel van de troepen. Daarom gingen de Duitsers op zoek naar andere methoden. Het beleid kreeg een nieuwe wending op 31 juli 1941 door de benoeming van de jonge en ambitieuze Reinhard Heydrich. Zijn taak was het inventariseren en coördineren van alle initiatieven ten aanzien van het ‘joodse probleem’ om zo tot een Endlösung te komen.
Op dat moment liepen er drie verschillende praktijken door elkaar: vermoorden door dwangarbeid en honger in getto’s en fabrieken, executies door Einsatzgruppen, en drieste emigratie- en volksverhuizingsplannen zoals het wonderlijke Madagaskar-project.
Het toeval wilde dat in het Oosten een groep ‘experts’ van het euthanasie-project T4 opereerde. Zij experimenteerden in de herfst van 1941 met het op grote schaal ombrengen van psychiatrische patiënten en gebruikten daarvoor onder meer de uitlaatgassen van vrachtwagens. Deze ‘rijdende gaskamers’ vonden navolging. Op verschillende plekken werd geëxperimenteerd met gas. Zo vonden in Auschwitz in september 1941 de eerste proeven plaats met het beruchte insecticide Zyklon B.
Een duidelijk en formeel besluit tot vernietiging ontbreekt. Daarom proberen historici op andere manieren de omslag van de emigratie-optie naar de vernietigingsoptie te dateren. Friedlander veronderstelt dat Hitler lange tijd met het probleem heeft geworsteld. Op grond van een gedetailleerde studie van Hitlers redevoeringen, tafelgesprekken, bevelen en andere uitlatingen komt de auteur tot de conclusie dat Hitlers definitieve besluit in de maanden september-december 1941 is gevallen. Diverse momenten accentueren dit proces. Op 23 oktober 1941 vaardigden de Duitsers een emigratieverbod voor joden uit. Daarmee zaten de Europese joden definitief in de val. De deportaties en aansluitende vernietiging konden beginnen. Het besluitvormingsproces wordt volgens Friedlander afgesloten met de oorlogsverklaring aan het verju-dete Amerika in december 1941. Haat tegen het door ‘joden gedomineerde Amerika’ zou tevens een verklaring bieden voor de op zich volstrekt zinloze oorlogsverklaring. Op 4 december 1941 leden de Duitsers hun eerste echte nederlaag tegen de Sovjet Unie. Desondanks zette Hitler de vernietiging doelbewust voort. Hij was vastbesloten om tenminste nog één van zijn oorlogsdoelen - de kruistocht tegen het bolsjewisme en de joden - te realiseren.
Nu het besluit eenmaal vast stond, moest de uitvoering worden geregeld. De logistiek van deze operatie was het onderwerp van een vergadering van hoge ambtenaren en technocraten van verschillende ministeries en instellingen. Oorspronkelijk zou deze vergadering plaatsvinden op 9 december 1941, maar werd uitgesteld naar 20 januari 1942. Vaak wordt gedacht dat op deze vergadering in een chique villa aan de Berlijnse Wannsee het ‘formele besluit’ voor de holocaust is genomen. Dat is om twee redenen onjuist. In de eerste plaats is er in het geheel geen ‘formeel besluit’ bekend. Het is een proces dat geleidelijk en informeel verliep. In de tweede plaats was dit beslissingsproces reeds voltooid in de zomer en herfst van 1941. Hier werden alleen nog de logistieke details en de bureaucratische competenties uitgewerkt. De aanwezigen vormden dan ook beslist niet de elite van het nazi-rijk. Het waren veeleer volgzame ambtenaren zoals de jonge ambtenaar Adolf Eichmann. De conclusies van deze bijeenkomst waren duidelijk. In de loop van 1942 moesten massale deportaties vanuit West-Europa naar Polen plaatsvinden. Deze deportaties kwamen met militaire precisie op gang. Nederland was in de zomer van 1942 aan de beurt. Het Nederlandse jodendom zou binnen één jaar vrijwel worden uitgeroeid.
Ook nu weer was de houding van Duitsers én de meeste Europeanen in de bezette gebieden er een van passiviteit of zelfs collaboratie. Ambtenaren en talloze maatschappelijke instellingen (spoorwegen!) verleenden alle mogelijke hulp aan de Duitse deportatie-machinerie. Friedlander spaart niemand. Het is opmerkelijk dat hij ook vertegenwoordigers van de Bekennende Kirche en prominente katholieken als kardinaal Faulhaber er flink van langs geeft.
De ‘dissidente’ protestanten bekommerden zich volgens hem alleen om bekeerde joden, maar niet om alle joden. In de Bondsrepubliek wordt de Bekennende Kirche graag als ‘bewijs van goed gedrag’ naar voren geschoven, maar Friedlander betoont ze weinig respect.
Ook in de bezette gebieden werd de druk op de joden groter. Wie zich niet in veiligheid kon brengen, kwam via doorgangskampen zoals Westerbork onherroepelijk in het Oosten terecht. Beklemmend daarbij was dat langzaam maar zeker de waarheid over de ‘werkkampen’ tot de Europese bevolking begon door te dringen. Eind 1942, begin 1943 was volgens Friedlander de uitroeiing een publiek geheim. Wellicht nog niet in heel Europa, maar zeker in Duitsland kon iedereen het weten. Ook de geallieerden waren op de hoogte, maar zij konden met hun kennis weinig doen omdat ze daarmee zouden prijsgeven dat ze de Duitse codes konden kraken. Overigens weigerden ze bombardementen op concentratiekampen omdat ze nu eenmaal besloten hadden om geen ‘humanitaire’ acties te ondernemen. De oorlogvoering had de absolute prioriteit. Pas met de opmars van het Rode Leger kwam er geleidelijk een einde aan de vernietiging in de kampen. Op 27 januari 1945 werd Auschwitz bevrijd.
Pas met de dood van Hitler op 30 april 1945 kwam er een einde aan het Duitse schrikbewind. Fijntjes merkt Friedlander nog op dat kardinaal Adolf Bertram de priesters in zijn diocees opdracht gaf een ‘plechtig requiem ter herinnering aan de Führer op te dragen’. Een nieuwe episode in de Duitse én joodse geschiedenis kon beginnen.
Saul Friedlander, Nazi-Duitsland en de Joden. Deel 1: De jaren van vervolging 1933-1939. Deel 2: De jaren van vernietiging 1939-1945. Amsterdam: Lannoo, 2007.
1 Friedlander baseert zich in hoofdzaak op de dagboeken en getuigenissen van de slachtoffers. De daders komen relatief weinig aan het woord. Maar wie de Duitse taal machtig is kan goed terecht bij het fameuze Das Echolot, een enorm dagboeken-project van de Duitse schrijver Walter Kempowski.
2 In 1933 werden de protestantse kerken gedwongen tot fuseren tot Deutsche Reichskirche, die het nationaal socialisme steunde. In september van dat jaar werd de ondergrondse Bekennende Kirche opgericht.
WILLEM MELCHING is als historicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
In: Cogiscope = ISSN 1871-1065 | 4 | 1 | 4-7