Nasjen

De choppe van mijn nichtje was er een met alles erop en eraan. In een van de buitenwijken van Jerusalem was een enorme feestzaal afgehuurd, waar vanaf vroeg in de avond tot ver na middernacht werd gegeten, gedronken en - onder aanvoering van een diskjockey-achtige ceremoniemeester - uitzinnig werd gedanst. Nog voordat het bruidspaar zich onder de baldakijn posteerde om in de echt verbonden te worden door een licht aangeschoten rabbijn die alvast de kwaliteit van de wodka had getest, was mijn 82-jarige vader druk in de weer met het verorberen van een stevige hoeveelheid hapjes die smaakvol waren gerangschikt op de grote ronde tafels waaraan de gasten zoetjesaan plaatsnamen. Luid smakkend liep hij rond te bazuinen dat het niet aan hem zou liggen als ze straks met een heleboel voedsel zouden blijven zitten. Zelfs op het moment dat hij geacht werd als trotse grootvader van de bruid een zekere ontroering te tonen bij de daadwerkelijke huwelijksinzegening van zijn kleindochter stond hij nog op een zalmsnipper te kauwen. Maar het hoogtepunt van zijn avond brak pas echt aan toen vrijwel alle feestvierders de dansvloer hadden gekozen en hij een voor een de toetjes van een x-aantal gasten soldaat maakte.

Menigeen die hem zo zag zitten, had iets vergoelijkends omtrent het eetgedrag van die ouwe opa uit Holland. Want de gretigheid waarmee hij zoveel mogelijk hazelnootbavarois en slagroomijs in zijn mond stopte was recht evenredig met de openhartigheid waarmee hij voortdurend over zijn concentratiekampverleden sprak. Ook deze avond vertelde hij zo ongeveer iedereen die hem per ongeluk tegen het lijf liep dat het een kleine vijftig jaar daarvoor in Auschwitz geen pretje was geweest. En dat de dagelijkse kost in 'dat rotkamp’ ervoor had gezorgd dat hij bij zijn bevrijding door de Amerikanen nog slechts 45 kilo had gewogen. De meeste bruilofts-gangers die hem zo hoorden praten, waren best bereid te geloven dat hij zijn hele naoorlogse leven bezig zou blijven de smaak van bedorven-kool-soep weg te krijgen met zoveel mogelijk lekkers. Maar ik zat me weer eens een ouderwets potje te generen voor mijn merkwaardige vader, die het zo zichtbaar ontbrak aan tafelmanieren en die in elk woord wel een aanleiding zag om een aantal anekdotes over Auschwitz te vertellen. Dat mijn vader zo’n tien jaar voor mijn geboorte een van de weinige Nederlandse joden was die het bekendste concentratiekamp van deze eeuw overleefden, heb ik op zichzelf nooit als een loden last ervaren. Als kind vond ik zijn verhalen over afgevroren ledematen, enge vormen van schijterij, koude barakken, griezelige nazi’s en dode medegevangenen eigenlijk wel spectaculair. Ik vond het alleen vreselijk vervelend dat hij steeds maar weer hetzelfde vertelde. En dat hij dat bij voorkeur deed als we net zaten te eten. Hoewel de Tweede Wereldoorlog bij ons thuis dagelijks de revue passeerde, drong het nauwelijks tot me door dat het allemaal waar gebeurd was. En kon ik het niet accepteren als gezegd werd dat mijn vader DAAR ook een beetje raar van was geworden. Dat hij een tig aantal zenuwtrekjes had, nooit eens luisterde als een ander iets wilde vertellen en voortdurend met aardse zaken als eten, drinken en poepen bezig was, had volgens mij helemaal niets te maken met zijn kampverleden. Ik vond hem gewoon heel vaak een lul van een vader.

Als zestienjarige keek ik samen met mijn moeder naar een tv-programma waarin een ex-concentratiekampgevangene aan het woord kwam die in therapie was bij professor Bastiaans. In die uitzending werd duidelijk hoe deze man met behulp van een LSD-kuur van de professor allerlei verdrongen oorlogservaringen opnieuw had beleefd en verwerkt. Op tv vertelde hij dat hij zijn vrouw en kinderen nooit had verteld wat hij allemaal had meegemaakt. Omdat hij er niet over KON praten, maar ook omdat hij zijn gezinsleden daar niet mee lastig had willen vallen. Totdat hij vreselijke nachtmerries kreeg en jaren na dato niet meer normaal kon functioneren.

Die uitzending heeft destijds veel indruk op mij gemaakt. Voor het eerst drong tot me door wat het betekende als mijn vader weer eens droogjes opmerkte dat Auschwitz een rotkamp was geweest. Na afloop was het lang stil bij ons in de huiskamer. Mijn moeder zat zwijgend te roken en ik zat ietwat stuurs naar mijn schoenen te kijken. ‘Misschien begrijp je je vader nu iets beter’, zei mijn moeder na verloop van enige minuten die in mijn herinnering wel uren leken.

‘Ik denk het wel’, loog ik. Want ik voelde wel aan dat het een hele klus zou worden om de enorme afkeer die ik als rechtgeaarde zeventiger-jaren-puber voor mijn vader voelde af te zweren. Zou het mij lukken me niet groen en geel te ergeren als hij morgen aan tafel voor de zoveelste keer over watersoep zou beginnen? Of als hij zich weer eens en plein public druk zou maken over het feit dat hij al twee dagen geen ontlasting had gehad om er meteen bij te kunnen vertellen hoe het ook alweer zat met de dysenterie in Auschwitz? Het antwoord luidde: waarschijnlijk niet. En hoewel ik mij daarover behoorlijk schuldig voelde, vond ik toch dat het grotendeels aan hem lag dat hij mij zo de keel uithing met zijn oorlogsverhalen. Waarom was hij ook niet een interessanter oorlogsslachtoffer geworden? Zo een die zich meestal in een mysterieus stilzwijgen hulde als het om Die Periode ging. Of - liever nog - een soort Abel Herzberg, die zo nu en dan voorzichtig formulerend wijze lessen weggaf over de gruwelijkheden van WOII. Waarom was uitgerekend mijn vader zo’n verschrikkelijk ordinaire overlevende?

Tussen mijn vader en mij is het nooit helemaal goed gekomen. Ook al ben ik in de loop der jaren een beetje meer gaan snappen welke invloed Auschwitz op zijn gedrag heeft gehad, de irritatie over het feit dat hij voor mij vaak meer weghad van een veeleisend kind dan van een prettige vader is nog altijd in rudimentaire vorm aanwezig. Zelfs nu hij er niet meer is.

Maar als ik de trouwfoto’s van mijn Israëlische nichtje nog eens bekijk, moet ik toch een beetje giechelen bij die ene waarop je mijn vader achter een enorme tafel met toetjes ziet zitten. Want op feestjes betrap ik mezelf steeds vaker in de buurt van salades en taarten. En moet ik mezelf zo nu en dan bedwingen niet voortdurend te vertellen dat Mijn Vader in Auschwitz zat en welke invloed dat heeft op Mijn Leven.

Referentie: 
Marja Vuijsje | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 4-6