Mijn belevenissen met jeugdvoorlichting
Dames en heren, beste vrienden en vriendinnen.
Voor degenen die dat niet weten, de Stichting Samenwerkend Verzet is een overkoepelende organisatie van belangengroepen van oud-verzetsmensen, kampslachtoffers en mensen met een soortgelijke achtergrond. Die Stichting Samenwerkend Verzet heeft een afdeling, de Commissie Jeugdvooriichting, en daarover wil ik u iets vertellen.
Het was in 1980, kort nadat ik noodgedwongen gepensioneerd werd, ik kon niet meer werken vanwege de oorlogservaringen die zich op tamelijk late leeftijd gemanifesteerd hebben. Er was een prachtige tentoonstelling in het Koninklijk Paleis op de Dam, van de Rijksvoorlichtingsdienst. Een grote tentoonstelling in samenwerking met de groep ‘De ondergedoken camera’, mensen, fotografen, die prachtige foto’s hebben gemaakt, wat bijzonder gevaarlijk was tijdens de bezettingstijd. Veel van die foto’s werden daar ook geëxposeerd. Daar werden rondleidingen voor schoolkinderen gehouden. Ik ben daar eigenlijk aan mee gaan doen toen ik gevraagd werd door een goede vriend uit de ver-zetsclub. Hij zei: ‘dat is nou echt iets voor jou’, maar ik zag dat niet zo. Ik dacht, wat moet ik daar nou. Ik ben naar het Paleis gegaan om eens te kijken en te luisteren wat mensen die dat al langer deden zouden zeggen en hoe die zo’n rondleiding deden. En toen ben ik helemaal bevangen geraakt door het nut van - en het prettige werken met kinderen.
Tijdens die tentoonstelling in het Koninklijk Paleis waar honderden en honderden, misschien wel duizenden kinderen zijn geweest - als ik weer een paar klassen had begeleid naar de uitgang nadat ze boven de hele tour hadden gemaakt, dan stond er alweer een nieuwe lichting klaar om naar boven te gaan - daar ben ik eigenlijk gepakt door de jeugdvooriichting. En ik blijf er bij, jeugdvooriichting is een heel bijzonder iets! Het grappige of het interessante is dat het werkt naar twee kanten, je bereikt de kinderen en het is voor oorlogsgetroffenen heel belangrijk. U weet misschien dat ik ook als gespreksbegeleider werk voor de Stichting Sociaal Medische Begeleiding, gespreksgroepen voor oorlogsgetroffenen. En beide zaken zijn heel goed verenigbaar. Jeugd, dat is voor mij alles tot de leeftijd die de oorlog niet heeft meegemaakt, er kunnen dus ook oudere jeugdigen zijn. Dat gaat dan eigenlijk vanaf de vierde klas van de basisschool. Dat is de laagste klas die ik ooit gehad heb en het is heel moeilijk maar wel nuttig, en heel aardig ook, om deze kleine kinderen heel voorzichtig en heel behoedzaam in te leiden op dat vreselijke terrein dat in zijn totaliteit oorlog heet. Je moet dat heel voorzichtig
‘Bewerking van lezing gehouden op 4 februari 1991 voor vrijwilligersorganisaties van oorlogsgetroffenen.
doen, je moet dat heel zachtaardig doen, want anders zou de kans bestaan dat je die kinderen een trauma bezorgt en dat is natuurlijk het allerlaatste wat we willen doen.
Jeugdvoorlichting begint bij de vierde klas, maar het is maar een enkele klas waar dat kan. Dan gaat het via de basisschool naar het middelbaar onderwijs, de universiteit, het beroepsonderwijs. Ik zal maar wat noemen: een of twee klassen van de school voor reserve officieren en de politieopleidingsschool, wat een heel groot succes is geworden. Van de tachtig leerlingen heeft bijna iedereen dit onderwerp dat ik heb mogen behandelen gekozen voor hun scriptie. Ik heb daar erg vruchtbare bodem gevonden, net als bij jongeren op lagere scholen en in het middelbaar onderwijs, kortom het is eigenlijk heerlijk werk.
Heerlijk werk over een verschrikkelijk onderwerp, maar dat verschrikkelijke wordt alleen feitelijk behandeld als de kinderen dat volgens de leerkracht aankunnen. Anders heb ik grote bezwaren tegen gruwelijke verhalen. Er zijn collega’s van mij die daar anders over denken, maar ik kan het niet, ik doe het ook niet en ik durf het niet. Dat wil niet zeggen dat het een zachtaardig of een zoetsappig iets wordt. Nee, je gaat echt met de kinderen eerst eens kijken wat ze er van afweten middels een kennismaking met de leraar van de middelbare school, de leraar maatschappijleer of, heel merkwaardig, soms de leraar Nederlandse taal, geschiedenis, er zijn vele mogelijkheden; kortom onderwijskrachten die zelf meer bevlogen zijn geraakt en dat graag aan hun kinderen willen doceren. Maar er zijn altijd jongeren, die het prettig vinden (in het begin kon ik dat niet begrijpen) dat ze een man of een vrouw een uur, twee uur - zoveel tijd als je krijgt - voor de klas zien die die oorlog heeft meegemaakt en die ze vragen mogen stellen. Die ware verhalen vertelt. En dat ze ook samen met die man of vrouw emoties kunnen beleven. Dat is eigenlijk het hele belangrijke punt van het werk dat gastdocenten doen, zowel mannen als vrouwen, en ik ben er gewoon maar eentje van.
Ik heb mijn ‘eigen school’, dat is heel grappig - die komt niet van de Anne Frank Stichting of van de Commissie Jeugdvoorlichting - daar kwam ik toevallig mee in contact omdat ik een onderwijzer van die school leerde kennen en ik iets over dit werk vertelde. Hij zei toen: ‘kunt u niet eens bij ons komen, wij hebben zo’n man nog nooit gehad. En toch doen we er wat aan.’ Die man was heel trots op zijn werk, zijn werk was ook goed. Alleen wat hij niet kon leveren dat was iemand ‘in natura’, een levend wezen die ook nog antwoorden geeft en die soms ook wat te ver gaat - wat kan gebeuren door vragen, we proberen het altijd zo veel mogelijk te voorkomen - waardoor de jongelui zien dat de emoties er nog steeds zijn en zich heel slecht laten wegdrukken. Bij de ene gastdocent lukt dat beter dan bij de andere, bij mij lukt dat niét zo goed. Maar ik geloof ook dat het goed is dat ze dat zien, ze merken dan dat het in ieder geval eerlijk is, dat het waar is. Daarvoor doen we dat werk en daarom doen we dat zo graag.
We doen het zo graag omdat we absoluut willen voorkomen dat
zoiets nog eens gebeurt, hoe gek dat ook klinkt op de twintigste dag van de Golfoorlog. Ik kom daar straks nog even op terug.
We willen dat het niet meer gebeurt, deze discriminatie, deze schandalige schending van mensenrechten. We willen de kinderen, en dat kan al heel goed jong, leren dat er geen groep is die je mag verstoten, die je mag vertrappen, die je in een verdomhoekje mag plaatsen, die je mag brandmerken en dat lukt zeer, zeer goed. Dat is eigenlijk ook de beloning die wij krijgen.
Om zo dicht mogelijk bij ze te komen en niet een te grote afstand te hebben tussen die ouwe meneer en al die kleine kinderkopjes, begin ik te vertellen (en dat werkt heel goed) wat mijn leeftijd is - ik ben 72 jaar nu - dat ik ongeveer de leeftijd heb van hun opa en oma en dan zie je er een heleboel die nee schudden, vooral nu in de lagere school, kinderen zijn zo heerlijk exact, dat is erg leuk, zo van daar klopt niets van. Dan zeg ik: ‘ja, maar ik bedoel daar zit het in de buurt, het mag ook vijf jaar meer of vijf jaar minder zijn, dat moet je een beetje ruim nemen’. Ik word dan door die kinderen betrapt op foute informatie, want kinderen zijn exact. Dan begrijpen ze ‘Ja, die meneer is ook eigenlijk een opa, het is eigenlijk ook een grootvader, en die man heeft dat meegemaakt’. En dan krijg je dingen te horen van die kinderen die ongelooflijk zijn. U zult denken dat ik dan alleen maar praat, nee ik laat ook de kinderen praten. Ook al om de saamhorigheid op te roepen en om een band te scheppen voor datgene wat ik er in probeer te brengen, namelijk geen discriminatie, geen rassenhaat, geen dictatuur in welke vorm dan ook en niet generaliseren. Ik vertelde mijn vrouw dat een keer, toen zei ze ‘Leer jij dat de kinderen? Dan moet je het jezelf ook eens een keer leren.’ Ze had gelijk. Het is zo moeilijk om niet te generaliseren, en niet bevooroordeeld te zijn. Dat is heel moeilijk. Maar ik behandel het wel met de kinderen, het hangt ook af van de tijd die ik toebedeeld krijg.
Ik zal u een paar van de onderwerpen noemen.
Een van de onderwerpen is het verhaal van een babietje, een joods babietje uit een joods gezin, dat ik heb moeten onderbrengen in een Amsterdamse volksbuurt. Dat liep allemaal schitterend, en opeens dreigde dat mis te lopen door een hele kleine onachtzaamheid. Dit voorbeeld hoort overigens thuis bij het onderwerp ‘het verraad’, dat er zo ontzettend veel verraad was en er zoveel gemene mensen waren die niet zoveel morele waarden hadden en die voor geld of een andere beloning iemand aanbrachten. En dat verraad kwam heel goed naar voren toen ik daar een keer was om iets te brengen, geld of bonkaarten. Toen werd er gebeld en iedereen was verstijfd van schrik, en dat babietje werd vlug in de voorkamer of achterkamer geplaatst, want ze verwachtten niemand. Dat valt de kinderen op, de angst die er was als opeens de bel ging. Niemand is hier bang als de bel gaat, behalve mensen die de oorlog hebben meegemaakt, die kunnen wel bang zijn als de bel gaat, als de telefoon gaat, en ze verwachten geen oproepen of een gesprek.
Het b,leek een achterbuurvrouw te zijn. Zij had bij die al wat oudere mensen waar ik dat kindje had kunnen onderbrengen, aan het waslijntje op het balkonnetje, het was heel klein daar, babysokjes en luiers en dergelijke artikelen zien hangen. En die hingen daar altijd, want dat kind werd goed verzorgd, dus er werd gewassen en dat kon niet bij die oude mensen, er klopte iets niet. Die achterbuurvrouw die ze niet kenden is hun dat komen vertellen. ‘Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik zou zeggen, droog dat op de trap. Niet op het balkon, want je kan nooit weten.’
Dat spreekt de kinderen goed aan omdat het zo’n eenvoudig voor de handliggend iets is waar zij toen niet aan gedacht hadden, zeker niet in het begin van de oorlog.
Welk verhaal ik vertel hangt ook van de leeftijd af - ik wil namelijk de kinderen zien, ik wil ogen zien, ik wil gezichten zien, ik wil de reacties daarvan proberen af te lezen wat soms heel goed lukt omdat kinderen dat nogal gauw exposeren - kinderen hebben geen masker, een of ander facade waar grote mensen achter wegkruipen, soms ook achter moeten wegkruipen.
Een ander verhaal is van een meisje dat ik per tram weg moest brengen naar een ander onderduikadres en dat bij een tramcon-tröle door de Grüne Polizei werd gepakt. Dat meisje heb ik niet kunnen redden, ik kan niet vechten met een paar blote vuisten tegen drie zwaar bewapende kerels. Terwijl zij vlak bij mij stond heeft ze mij alleen maar aangekeken, niets gezegd en daardoor mij niet verraden. U kunt het geloven of niet, die ogen zullen mij bijblijven tot ik in mijn kist lig. Dat vertel ik de kinderen en dat brengt natuurlijk emoties teweeg in de meeste gevallen. In ieder geval weet ik dan zeker dat ik niet alleen de volwassenen maar ook de kinderen bereikt heb en dat is heel belangrijk.
Ik wil u nog even iets vertellen over de gang van zaken bij zo’n voorlichting. Het hangt ervan af hoeveel tijd je krijgt maar zelfs bij de kortste tijd die je soms krijgt toegemeten, drie kwartier -dat is dan een half uur praten en vijftien minuten discussie of vragen stellen - krijg je toch de indruk dat ze het waarderen, zelfs vaak er blij mee zijn, dat ik geweest ben. Dat ik niet voor de kat zijn snor sta te praten. Hoe merk ik dat nu?
Dat merk ik a. aan de vragen van de kinderen, daar is ook dat vragenuurtje voor om een bepaalde gelijkwaardigheid van partners te krijgen, van kinderen en een oude knakker, dat je een beetje op voet van gelijkheid komt. Verder is het als het ware een rijk honorarium voor je lezing die je op je bordje krijgt door b. het begrip,.c. het meeleven, d. soms een traan of een paar tranen.
Dat zijn de bewijzen voor me en dat honorarium neem ik mee naar huis. Dat geeft mij ook de kracht om dit werk een volgende keer weer te doen en weer met volle overtuiging er naar toe te gaan.
Ik zal u nog een paar dingen vertellen om het beeld nog vollediger te maken. Het is niet allemaal kommer en kwel wat ik vertel. Ik vertel dat het leven een zonnige kant en een schaduwkant
heeft, eb en vloed, licht en donker. Zo had je ook in de oorlog af en toe het grootste plezier als je de vijand bij de neus kon nemen. Daar noem ik dan een paar voorbeelden van. Bijvoorbeeld bij spionagewerk dat ik me herinner bij de Duitse luchtmachtgroep ‘Luftgau Kommando Holland’, gevestigd in het huidige Hotel de l’Europe in Amsterdam, vlak bij de Munt. Ik weet niet of u weet wat een calque is? Dat is een soort technische tekening op een soort boterhampapier; die dingen kraken en kunnen een ongelooflijke herrie maken. Enfin, die tekeningen heb ik daar in flinke getale gegapt en onder mijn hemd gestopt of onder mijn trui. Dan moest ik daarmee het gebouw uit langs de bars kijkende Duitse schildwachten met mijn angst dat zij die krakende calques zouden horen. Als je dan bij de Munt op je fiets kon stappen dan zei je ‘nou, ik héb die dingen, prima’. Die tekeningen gingen dan op microfilm helemaal naar Engeland toe. Die calques moesten dan ook weer teruggebracht worden, want ik was niet deskundig en ook niet bevoegd om te kijken wat de waardevolle papieren waren. Ik zag tekeningen, er schijnen goede bij geweest te zijn en ook waardeloze. Het was een loterij met een heleboel nieten maar ook met een paar hoofdprijzen. En die zijn dan ook wel binnengerold. Ik vertel dus de leuke dingen, ik vertel verdrietige dingen zoals dat meisje dat ik kwijtgeraakt ben, ik vertel dan van mijn eigen arrestatie, ik vertel ook dat die heel kort geduurd heeft door een godswonder - ik begrijp dat nog steeds niet - het heeft kort geduurd, er was een fout gemaakt door de moffen, dat is dus prima gedaan. Ik ben daarna meteen ondergedoken in Limburg en verder in het verzet gegaan.
Nu komen een paar essentiële punten, namelijk: ‘waarom doe je dit werk?’ en ‘waarom doe je het zo graag?’. Het is al eventjes aangestipt, de combinatie van jeugdvoorlichting en het werk als gespreksbegeleider van gespreksgroepen van oorlogsgetroffenen. Wat heeft dat nu met elkaar te maken? Dat heeft wel degelijk iets met elkaar te maken. Ik wil niet zeggen dat je altijd het een en het ander moet doen. Maar als je wel beide doet heeft dat een groot voordeel, vooral in deze dagen nu die ellendige oorlog begonnen is. Je krijgt dan soms een wat mat en teleurgesteld gezelschap, zelf ben ik dat ook, het gaat niet aan mijn deur voorbij.
Maar dan kan ik vertellen dat die kinderen die ik ontmoet echt nog hoop hebben. In de groep vragen ze dan of ik dat werk blijf doen. En dan zeg ik ‘ik blijf dat doen, het is meer dan ooit nodig, we moeten de kinderen zoveel mogelijk geestelijke wapens geven om zich teweer te stellen tegen onrecht’.
Voor de mensen uit de gespreksgroepen is deze oorlog een moeilijke periode. Zo zijn er meer geweest, denk maar aan de zwarte weduwe, Hirohito, de Twee van Breda, dat zijn echte dieptepunten geweest, hele moeilijke situaties voor ons allemaal. Als je dan kunt vertellen dat de kinderen die ik meemaak achter ons staan, dan kun je die hoop aan die mensen overbrengen.
Ik moet daarbij vermelden dat iemand van het ICODO mij jaren geleden heeft gevraagd om bij de voorlichting voor de jeugd ook eens voorzichtig iets te vertellen over het werk van het
ICODO. Ik vroeg me toen af of ik dat wel moest doen, maar door het te doen heb ik de weg gevonden naar een goed punt. Want een heleboel kinderen zien en begrijpen ook dat ouderen het moeilijk hebben en dat dat uit de oorlog kan voortkomen. Als ik de kinderen vertel dat ikzelf vier jaar in behandeling ben geweest, dat ik behoorlijk slecht functioneerde en dat het nu weer stukken beter gaat, dan weten die kinderen dat die oudere mensen er nog last van hebben en dat als ze soms een beetje merkwaardig reageren het daar wel eens mee te maken kan hebben.
Op de politieopleidingsschool heb ik daar een uur over moeten praten, omdat daar heel veel belangstelling voor was, zowel van de politieleiding, politieofficieren als bij de leerlingen. Die wilden precies weten hoe dat in elkaar zat, want zij hebben er op straat en in hun werk mee te maken. Ik was heel blij dat ik dat kon doen en ik kon uit twee reservoirs putten. Uit voorlichting aan jonge mensen en uit het reservoir van mensen die door de oorlog geestelijk getroffen zijn. Dat is daar heel warm ontvangen. Ik hoop ook dat het in de praktijk allemaal nuttig zal blijken te zijn.
Ik moet nu gaan besluiten. Ik wil u alleen nog vertellen dat toen mij gevraagd is of ik deze lezing wilde houden ik gezegd heb ‘ontzettend graag’. Omdat ik ervan overtuigd ben dat het nuttig is en dat ik een van de mensen ben die nuttig werk kunnen doen voor de jeugd en misschien ook een klein beetje voor een wat betere wereld.
Die uitnodiging kwam in november en toen heb ik daar spontaan ‘heel graag’ op gezegd. Ook de verbinding tussen jeugdvoorlichting en gespreksgroepwerk, die ik heel duidelijk ervaren heb. Toen kwam die Golfoorlog onverwacht spoken en ik moet u zeggen dat ik erg veel moeite had om de toezegging gestand te doen. Ik voelde erg, dat ik u een verhaal ging vertellen waarmee ik teleurstelling bij u zou oproepen. Die teleurstelling is er natuurlijk ook, die is er bij mij ook. Ik voel me ook ergens schuldig dat het weer kan gebeuren, dat het eigenlijk weer gebeurd is, na een periode zoals we tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt, in het bijzonder in de jaren ‘38 en ‘39. De ene fout na de andere. Er zijn nu ook fouten gemaakt van heb ik jou daar, en het is niet eerlijk dat te verbloemen.
Ik heb toen erg veel steun gehad door het aanbod van ICODO-zijde dat ik me zou mogen terugtrekken, maar ik heb dat niet gedaan. Ik vond toen niet dat ik dat doen moest en ik ben nu erg blij dat ik het heb mogen vertellen. Ik hoop dat het u iets duidelijker gemaakt is, althans datgene wat mij zo intens in de ban heeft geslagen.
Dank u wel.
De heer A. Hijmans is als gastspreker verbonden aan de Commisie Jeugdvooriichting van de Stichting Samenwerkend Verzet en aan de Anne Frank Stichting.
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 8 | 2 | juli | 27-32