Kinderen van de oorlog

Rede uitgesproken op 2 mei 1990 door John Bruggeman*, ter gelegenheid van de presentatie van het boek ’Kinderen van de oorlog’ door de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 aan de minister-president, drs. R.F.M. Lubbers, in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.

Excellentie, dames en heren,

Deze week is het dodenherdenking en feest van de bevrijding. Ik zal u eerst aanspreken op wat dodenherdenking in vredestijd kan zijn. Wanneer iemand bij wie we sterk betrokken zijn plotseling doodgaat zijn we diep geschokt. Een tijd hebben we de illusie de overledene op straat te zien en te herkennen in iemand die voorbijgaat. Na het opgeven van deze illusie, dat de overledene hier nog is, komen leegte en verdriet met tenslotte de verwerking tot herinnering. Dan kunnen we de overledene in onze herinnering oproepen en blijven we niet langer gefixeerd aan de oorspronkelijk schokkende gebeurtenis.

Maar er kunnen omstandigheden zijn, bijvoorbeeld bij een gewelddadige dood of bij een onopgelost relatieconflict, die maken dat men eraan gefixeerd blijft en dat er nauwelijks progressieve krachten overblijven voor verder leven en ontplooiing. Dat heet dan onopgeloste rouw. Bij een kind is rouw totaal anders dan bij een volwassene. Het is heel gewoon wanneer een 8-jarig kind aan zijn moeder vraagt: dat pappie dood is begrijp ik, maar hoe laat komt hij vanavond thuis? Magisch denken overheerst dan het logisch denken. Een kind denkt vaak zelf schuld te zijn aan de dood van een ouder. Fixatie aan onopgeloste kinderrouw kan diep ingrijpen in de persoonlijkheidsontwikkeling.

Bij ouder worden en vermindering van veerkracht kan het verlies van nabije personen weer sterk bovenkomen. Men valt als het ware terug naar de vroegere traumatische gebeurtenissen.

Wanneer in vredestijd de dood van degenen die ons dierbaar zijn al zo’n ingrijpende gebeurtenis is om te verwerken, dan is het duidelijk dat rouw voor degenen die de oorlog overleefden veelal onmogelijk was en zeker bij kinderen tot fixaties aan het trauma heeft geleid met veelal ernstige gevolgen voor hun latere persoonlijkheidsontwikkeling. De overlevenden van de oorlog verkeerden zelf onder voortdurende doodsdreiging en waren meestal uitgeput door ontbering. Al die mensen, joden, burgers en militairen in Nederlands-Indië en hier, de deelnemers aan het verzet, de getroffenen door vervolging en oorlogsgeweld, al deze volwassenen en kinderen hadden bij het uitbreken van de oorlog al een leven achter de rug, lang of kort. Dat wordt de preëxisten-tiële persoonlijkheid genoemd, dus hoe de volwassene of het kind voor het uitbreken van de oorlog was. De preëxistentiële persoonlijkheid kan bepalend zijn voor de houding in de oorlog. Ik noem een voorbeeld.

* Drs. J.A. Bruggeman is psycholoog en psychoanalyticus.

 

Vanaf de lagere school was Jacob mijn beste vriend. Zijn vader was een gefortuneerd zakenman. Jacob hield van zijn vader maar kreeg later kritiek op diens opportunistische houding. In de oorlog deed deze man grote zaken met de Wehrmacht. Jacob ging in het verzet; zijn ouders, broers en zuster wisten daar niets van. Bij het voor de illegaliteit toegankelijk maken van opslagplaatsen van de Wehrmacht raakte Jacob in gevecht met de Duitse bewakers en werd doodgeschoten. Op 5 mei 1945 wilden de Binnenlandse Strijdkrachten zijn vader wegens collaboratie arresteren. Maar de vlag hing uit met een zwarte wimpel. De aanhouding werd afgelast. De zoon was tot vrijgeleide geworden van zijn vader. Pas later begreep ik dat de mens een schakel is in de generaties. De daad van de zoon kan niet los gezien worden van de houding van de vader.

 

Hoe verschillend was de bevrijding in Nederlands-Indië van die van Nederland. Maar overal die magere lichamen, die smalle, scherp gesneden gezichten. De bevrijding werd gevolgd door het terugkeertrauma, bij de ellende vaak ook onbegrip voor de gere-patrieerden uit de Japanse en Duitse kampen. Soms kon daarover pas tientallen jaren later geschreven worden, zoals door Durla-cher in ’Strepen aan de hemel’ en over het drama van de joodse weeskinderen door Keilson. Het leven van de overlevenden was voorgoed veranderd.

Tijdens de wederopbouw was er voor gevoelens geen tijd. Wij moesten flink zijn en aanpakken. De oorlog was voorbij en nu verder niet zeuren. Tegen wie klaagde werd gezegd: we zijn de oorlog doorgekomen, die paar jaar vrede komen we ook wel door!

Een nieuwe generatie werd geboren. Dikwijls stond op het geboortekaartje: Ons Vredeskind! Zolang deze kinderen nog klein waren leek het alsof de oorlog die zijzelf niet hadden meegemaakt hun ziel onberoerd zou laten. In 1963 werd mij gevraagd om de psychische begeleiding op me te nemen van de studenten aan de Universiteit van Amsterdam. In tien jaar tijd zag ik behalve duizenden studenten ook na de oorlog geborenen uit alle lagen van de bevolking die met problemen naar opvangcentra kwamen.

Er was een grote groep jongeren bij wie we in samenwerking met universiteitspsychiaters niet de oorzaak konden vaststellen van hun sombere stemming en hun isolement. Wel stond veelal in de biografische gegevens vermeld dat de ouders op de een of andere wijze betrokken waren geweest bij de oorlog, maar ook dat zij er met hun kinderen nooit over spraken. Dus dachten we naïef: de oorlog kan niet de oorzaak zijn.

Er was nog een tweede groep in de oorlog geborenen waartegen de ouders, of wanneer die waren omgekomen de verzorgers, zeiden: jij was nog een baby, gelukkig heb jij de oorlog niet meegemaakt. Maar deze jongeren hadden vage indrukken van onderduiktijd of concentratiekampen, vaak met enorme angsten en psychosomatische klachten.

Enkele recente voorbeelden van mensen die toestemming gaven om geanonimiseerd een voorbeeld uit hun leven te geven.

Vorige maand werd ik geconsulteerd door een joodse jongen van 25 jaar. Ik zal hem Elie noemen. Hij zegt: ik ben niet van de tweede generatie want ik heb zojuist de 3320ste Pésach gevierd. Kent u de Haggada? Hetgeen ik bevestig. Hij zegt geen problemen met de oorlog te hebben maar met zijn werk. Het blijkt dat beide ouders in het begin van de oorlog als baby’s naar onderduikadressen zijn gebracht. De grootouders en verdere familie zijn vergast. Verwarrend is dat er een oma en vele ooms en tantes zijn, allen geen biologische familie maar vervangfamilie, van oud-verzetsmensen en hun nakomelingen.

Elie had in zijn kamer thuis een prikbord met foto’s van 28 omgekomen familieleden. Als kleuter wilde hij al dokter worden om mensen beter te maken. Zijn ouders gaan niet naar sjoel. Elie wel, hij heeft Bar-Mitswa gedaan en wil op aliyah naar Israël.

Zijn medische studie ging tot dusver uitstekend maar tijdens zijn coassistentschap in een ziekenhuis met veel patiënten die op sterven liggen is hij verward geraakt. Bij een stervende patiënt zegt hij binnensmonds het Hebreeuwse gebed voor stervenden. De dagen na het overlijden loopt Elie nog met infuzen naar de lege bedden. Hoewel hij het weet kan hij niet geloven dat de patiënten gestorven zijn. Hij zegt dan tegen de chef de clinique: u hebt vandaag weer twee patiënten doodgemaakt. In gedachten noemt hij hem dr. Mengele. Zijn kinderwens om mensen van de dood te redden is in duigen gevallen. Hij is nu zelf met ziekteverlof. Een intelligente flinke joodse jongen is 45 jaar na de oorlog - door die oorlog - ineens in grote moeilijkheden geraakt.

Een ander voorbeeld: een man van 38 jaar komt naar aanleiding van contactproblemen. De relatie met vriendinnen breekt hij altijd af op het moment dat hij de waarheid moet gaan vertellen. Wanneer ik vraag wat die waarheid is begint hij te blozen, en wijzend op zijn zwarte laarzen zegt hij: u hebt zeker al gezien dat ik fout ben? Ik zeg dat hij in 1952 geboren is en zich blijkbaar schaamt over wat zijn ouders in de oorlog deden. Hij vertelt dat hij zijn ouders om het NSB’er-zijn veroordeelt. Maar het zijn toch zijn ouders en er zijn dierbare herinneringen aan de kindertijd toen er over de oorlog nooit werd gesproken. Pas later vertelde vader dat ze op Dolle Dinsdag moesten vluchten en onderduiken. En sindsdien herinnerde vader elk jaar op 5 september aan Dolle Dinsdag. Dan, onder een heftige huilbui, vertelt hij dat zijn een paar jaar oudere zuster zich op zo’n 5 september gesuïcideerd heeft. Op tafel lag haar brief: ’Vader, ik heb gedaan wat jij had moeten doen op Dolle Dinsdag.’

Niet eerder heb ik zo duidelijk de betekenis begrepen van je doodschamen en van plaatsvervangende schaamte.

Het is van groot belang voor een harmonische ontwikkeling

dat ouders hun kinderen aanvoelend en stimulerend begeleiden in de groei naar volwassenheid. Dit vermogen van ouders blijkt bij veel oorlogsoverlevenden ernstig te zijn aangetast. De sadistische vernietigingsmethoden van de nazi’s, de uithongering door de Jappen, het doodschieten en ander oorlogsgeweld maken het hun praktisch onmogelijk om nuchter tegenover de normale, soms heftige destructieneigingen van hun jonge kinderen te staan; het gewone ’pief-paf-poef ik schiet je dood’ roept bij deze ouders reacties op alsof het om vernietiging in de oorlog gaat.

Bovendien is het voor vele oorlogsoverlevenden bijna niet mogelijk kritiek te voelen op de omgekomen familieleden. Dit kan resulteren in zelfverwijten en onopgeloste rouw.

Het familiegeheim, bestaande uit het verzwijgen van de oorlogsgebeurtenissen, omdat daarvoor geen woorden bestaan, berust ook op schuldgevoelens van de ouders het overleefd te hebben terwijl zoveel familie is omgekomen. Hun kinderen houden dit familiegeheim mee in stand, doordat ze hun ouders, die al zoveel geleden hebben, er niet over durven vragen. Wanneer ouders en kind het familiegeheim in stand houden ontbreekt de mogelijkheid tot aanpassing aan de gezinsrealiteit. Fantasie en werkelijkheid, verleden en heden worden onvoldoende van elkaar gescheiden. Het verleden blijft doorspoken. De door de oorlog getraumatiseerde ouders kunnen de na de oorlog geborene soms zien als vredeskind, als reparatiekind in een uiteengevallen gezin of als vervangkind voor de omgekomen familieleden, en onbedoeld drukken zij daarmee het kind een bepaalde rol op.

Nu verheffen zich steeds weer stemmen die zeggen dat het maar eens afgelopen moet zijn met die oorlog.

Weet u nog wat er gebeurde met de vrijlating van de Twee van Breda? Veel mensen wisten niet eens dat die nog vastzaten. Het ging niet om die twee oude mannen maar om de nooit geheelde oorlogswonden bij tienduizenden. Nu verheffen zich ook weer stemmen die zeggen dat die tweede- en derde-generatieproble-men overdreven zijn. Deze neiging tot ontkennen herhaalt zich thans tegenover de Kinderen van de Oorlog.

Referentie: 
John Bruggeman | 1990
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 7 | 2 | juli | 50-53
Trefwoorden: 
kinderen, tweede generatie