Kind van na de oorlog

 

 

In 1953 ben ik geboren in een gezin dat reeds bestond uit moeder, vader, een zoon, een dochter en nog een zoon.

Mijn moeder trouwde vóór de oorlog met haar eerste man en kreeg in 1937 een zoon en twee jaar later een dochter. Direkt in het begin van de oorlog is zij met haar man in het verzet terecht gekomen. Verzetswerk hebben zij kunnen doen tot begin 1943. Toen zijn zij opgepakt. Haar man is ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Mijn moeder is via het kamp Vught terecht gekomen in het kamp Ravensbrück. Na de oorlog is zij via Zweden weer thuis gekomen bij twee kinderen die zij inmiddels ruim drie jaar niet meer gezien had.

Mijn vader leefde vóór de oorlog in een gezin dat aktief was bij de opvang van vluchtelingen uit Duitsland. Hij was 17 jaar toen de oorlog uitbrak en is toen ondergedoken en in die situatie aktief geweest in het verzet. Hij is na de oorlog naar Amsterdam gekomen en heeft op een bepaald moment, als zoon van een kennis van weer een andere kennis, bij mijn moeder "tijdelijk" onderdak gekregen. Dit tijdelijke onderdak werd in 1951 omgezet in iets duurzamers. Zij trouwden met elkaar en in datzelfde jaar werd mijn broer geboren. Zoals gezegd liet ik mijn eerste kreten horen in 1953.

Daar de politieke aktiviteiten, het vechten voor hun idealen van mijn ouders met het einde van de oorlog voor hen niet waren geëindigd, kwam ik binnen in een politiek aktief en bruisend milieu. Tevens waren mijn oudste broer en zuster op een leeftijd dat zij veel vrienden meebrachten naar huis. Al met al leek het zo op het eerste gezicht een levendig geheel. Dat er tevens op z'n minst vier mensen aanwezig waren met de nodige wonden en littekens, overgehouden uit de periode '40    -    '45 was niet zo direkt

waarneembaar. Ik reken hierbij zeker ook mijn broer en zuster daar zij door hun onderduik, de scheiding van hun ouders en het verlies van hun vader ook het nodige hadden meegemaakt. Hierover

werd echter niet of nauwelijks gesproken. Dit niet spreken wordt nu wel aangeduid met de term "familiegeheim". Op de achtergrond was ook het portret van de eerste man van mijn moeder aanwezig en een keramisch bord waarop één van de laatste uit het kamp gesmokkelde gedichten van deze man stond afgedrukt.

Het waren ook duidelijk twee werelden. De ene was die van de idealen en het geloof en het vertrouwen in de mensen, de ander die van de pijn, het verdriet en het wantrouwen van mensen. Het ene was duidelijk uitgesproken; er werd uiterlijk naar geleefd; het andere bleef onuitgesproken en had een grotere invloed dan wij ons toen met z'n allen realiseerden. Het rationele kreeg veel ruimte en haast alle gevoelens met betrekking tot de oorlog werden weggedrukt of niet geuit. Ik kan mij dan ook niet herinneren ooit bij mijn moeder op schoot gezeten te hebben. Dit niet op schoot zitten is voor mij symbolisch geworden voor niet geuite gevoelens van tederheid, warmte en liefde, die er wel waren, maar die mijn moeder niet dorst te uiten vanwege haar angsten. Zoals zij mij later duidelijk heeft gemaakt, kon het uiten van gevoelens je dóód betekenen. Als kind leerde ik dus al heel vroeg niet over gevoelens te praten en ze niet te uiten.

Wat ik als kind ook feilloos aan-voeldé was dat het onderwerp oorlog taboe was. Op een gegeven moment kreeg ik wel wat exakte informatie zoals: - wie die man op die foto was, - dat mijn moeder in een "kamp" had gezeten (ja, kamp, wat is dat?) - dat mijn vader ondergedoken was geweest. Verder werd hierover niets verteld. Maar mijn nieuwsgierigheid was er wel. Er waren duidelijk dingen aanwezig waar niet over gesproken diende te worden. Dit alles maakte het voor mij nog spannender. Ik voelde mij ook buitengesloten. Waar was mijn moeder toch?

Door een aantal gebeurtenissen werden voor mij de spanningen zo groot, dat die zich uitten in regelmatig terugkerende nachtmerries over oorlog, marteling en mijn eigen plaats daarin. Ik was toen elf jaar oud.

Dit duurde tot mijn zestiende jaar. Gedurende deze jaren is mijn schoolperiode moeizaam verlopen, maar uiteindelijk heb ik wel mijn MAVO-diploma kunnen behalen. Toen leerde ik de man kennen met wie ik later getrouwd ben en verdwenen voor mij de nare dromen. De leuke jaren braken aan. Een aantal jaren heb ik afstand kunnen nemen en toen ik 19 jaar was trouwde ik. Een paar jaar ging het goed. Maar van lieverlee werd duidelijk dat er toch een aantal dingen niet goed gingen. Uiteindelijk ben ik op 27-jarige leeftijd weggegaan uit Oostzaan en via een omweg uiteindelijk in een flat in de Bijlmermeer terecht gekomen. Toen ik mij goed en wel had geïnstalleerd -ik woonde alleen - kwamen echter de dromen van tien jaar geleden weer terug. Het was net of er niets was veranderd. En het werd steeds erger, uiteindelijk ben ik met de hulp van anderen en via het Joods Maatschappelijk Werk terecht gekomen bij een therapeut. Deze was de eerste in mijn leven die erkende dat mijn problemen in verband met de oorlog konden staan. Terwijl ik notabene lang na de oorlog was geboren.

Na enige tijd kwam ik in aanraking met een groep verzetskinde-ren, die ook met problemen kampten. Dit resulteerde in deelname aan de gespreksgroep voor ver-zetskinderen. Nu zijn er inmiddels drie van deze groepen. Zij bestaan uit mensen die geboren zijn vóór, tijdens en na de oorlog in een milieu dat, hoe dan ook, bij alle verschillen in overtuiging, met het verzet te maken heeft gehad. Er zijn groepsleden die als kind verzetswerk deden, die tijdens de hele oorlog op diverse onderduikadressen hebben gezeten met - of gescheiden van - de ouders, die één

of misschien wel beide ouders zijn kwijtgeraakt. En mensen zoals ik die na de oorlog in het geheel dat zich had afgespeeld een plek toebedeeld kregen. Velen van ons werden na de oorlog ge-konfronteerd met een houding tegenover de kinderen die zich verwoordde als: "Wat weet jij er nu van; je was toch nog een kind", of:    "Je was nog niet geboren".

Wij als groepsleden weten nu inmiddels wel beter.

Juist als je als kind niet alles begrijpt, kan dit negatief uitwerken in je verdere leven. Eén van ons zei het in een artikel in ICODO-Info van december 1984 zo: "Juist dit ondergaan zonder iets te begrijpen, zonder gewoon een onbezorgd kind te kunnen zijn, in een warm gezin met een vader en een moeder, is de basis van latere problemen."

En over wat wij in onze gespreksgroep leerden zien:

"Je bent niet de enige, die grote moeilijkheden heeft in de relatie met het ouderlijk huis; niet de enige die altijd moeilijkheden had op scholen en in kontakten met autoriteiten. Niet de enige die overwerkt raakt, omdat hij/ zij niets kan delegeren en altijd alles zelf wil doen. Niet de enige die rondloopt met onuitgesproken wrokgevoelens tegenover de ouders, die de belangen van de kinderen ondergeschikt maakten aan de strijd voor de vrijheid.

Niet de enige die gebukt gaat onder een loodzwaar schuldgevoel. In de groep kan je hierover praten; je hoeft je daar niet te verdedigen en je voelt je veilig genoeg om diep weggestopte gevoelens te tonen. De wederzijdse herkenning is een verademing. Je leert van elkaar dat het misschien goed is je eigen geschiedenis weer eens na te gaan."

Een belangrijke rol speelt daarbij ook dat wij van onze omgeving "de opdracht kregen om 'vooral lief te zijn voor vader en/of moeder: die hadden zoveel meegemaakt ' . Lief zijn lukt niet altijd en het lukt ook niet iedereen. Sommigen waren lief tot ze erbij neervielen. Ze werden de eigenlijke zorgzame ouder, bedacht op het welzijn van de ouders, broer of zusje, op een kinderlijke manier, maar ze deden hun best. Al gauw ontdekten ze, dat het toch niet hielp. Ze trokken daaruit de konklusie, dat ze niet genoeg hun best hadden gedaan en voelden zich schuldig. Ze ontwikkelden een groot verantwoordelijkheidsgevoel èn een enorm schuldgevoel. Die 'dubbelbinding'tussen    verant

woordelijkheid en schuld is vaak niet meer af te schudden, zelfs niet na 40 jaar."

Het tonen van gevoelens tijdens therapie en de gespreksbijeenkomsten heeft het mogelijk gemaakt dat ik mijn ouders, met na

me mijn moeder, vragen kon stellen. Dat ik haar ook duidelijk kon maken, wat mijn ervaringen ermee waren en wat voor pijn alles voor mij teweeg had gebracht. Wat ik ben gaan zien, is dat vooral het niet-praten-over, maar wèl voelen van angst en pijn voor mij heeft gemaakt dat ik mij schuldig ben gaan voelen over van alles en nog wat. Het leren zien, dat ik mij niet schuldig hoefde te voelen ging gepaard met het vechten voor mijn eigen plek in het geheel. Om mijn moeder te laten zien dat ik, al heb ik geen oorlog meegemaakt, ook een mens ben met eigen verdriet, angst en pijn. Te laten zien dat het er niet om gaat de ene pijn tegenover de andere pijn te stellen. Dat het gaat om pijn van ieder mens afzonderlijk en hoe je daar mee om gaat. Juist dit vergelijken van pijn maakt dat de ene persoon zich minderwaardig voelt ten opzichte van de ander. Maar als dit zo zou zijn, zou ik nooit kunnen zeggen:    "Ik heb pijn",

want pijn in verband met de oorlog zou altijd erger zijn. Dit zou betekenen dat ik maar half zou leven. Ieder mens kent pijn met zijn eigen gradaties, vormen en uitingen. Mijns inziens heeft niemand het recht te zeggen dat de ene pijn 'erger' is dan de andere pijn. Dit is toch zeker ook één van de boodschappen van het verzet. Dat je je verzet tegen

ongelijke benadering en behandeling van een mens, ongeacht ras of overtuiging. Dat ieder mens, ieder kind respekt verdient voor zijn of haar zijn. Ook al heb je niet die ervaring, je hebt je eigen ervaring. Je gaat ook op je eigen manier met pijn om. De ene pijn is echter wel beter te verwerken dan de andere. Ik wil met klem benadrukken dat ik het hierbij niet over schuld wil hebben. Zeker niet. Ik realiseer mij nu steeds meer de voordelen van mijn achtergrond. Het gaat ook zeker niet om schuld. Integendeel; ik kan nu heel blij zijn met de keuzes van mijn ouders, zoals ze die gemaakt hebben toendertijd. Wat ik hierbij wel nodig heb is het besef van verantwoordelijkheid van mijn moeder, met name het besef, dat haar keuzes ook konse-kwenties hadden voor haar kinderen, toen en na de oorlog. En over deze konsekwenties wil ik het wèl hebben. Er zijn twee kanten:    Respekt mijnerzijds voor de grenzen van het willen en kunnen delen van mijn moeder wat haar ervaringen betreft en respekt van mijn moeder voor mijn gevoelens die daarbij om de hoek komen.

Eén van de aspekten die wij als kinderen ook moeten overwinnen is, dat je met deze konfrontatie je ouders zo nu en dan pijn doet. Alleen maar    door    over    je eigen

ervaring van het geheel te vertellen. En we kunnen onze ouders zo moeilijk    pijn    doen,    want ze

hebben al zoveel pijn geleden. Toch denk ik dat we daar met elkaar niet aan ontkomen. Ik weet echter ook uit eigen ervaring dat er na deze    pijn    heel    veel voor

terug komt.    Het    feit    dat mijn

moeder en ik hier vandaag samen kunnen en willen zijn, zegt voor mij heel veel en geeft heel veel hoop voor wat in de toekomst mogelijk is. Ook op het gebied van de hulpverlening.

Naar aanleiding van een informatieve vraag vertelt de inleidster het één en ander over het ontstaan en de ontwikkeling van de ver-zetskinderengroepen, waarvan er momenteel drie zijn, te weten twee groepen in Utrecht én één in Hoorn.

Na komplimenten aan de inleidster over haar uiteenzetting is het centrale thema in de diskussie de relatie ouder - kind, waarbij de volgende facetten aan bod komen.

Gesprek tussen ouder(s) en kind

Hoe raak je met je ouders of    met één    van    beide ouders    in gesprek

over de oorlog als het praten    over de    oorlog een taboe    is?

Hoe pijnlijk ook, belangrijk lijkt dat je op een gegeven moment de zorg voor die ouder(s) kunt loslaten. "Dat je zelf voelt, nu ben ik aan de beurt...Het klinkt heel hard, maar zo is het bij mij gegaan", aldus de inleidster.

Een Indische ouder merkt hierbij op dat de inleidster de pijn zelf wil dragen, omdat ze de ouder wil beschermen. Hij vraagt zich af of door het praten daarover met anderen die pijn niet kan worden verlicht?

Dat wordt door de inleidster    beaamd.    Zij    onderstreept    het belang

van praten met lotgenoten in    een groep.    Het uiten van gevoelens

als wrokgevoelens is wel mogelijk in een groep, maar is moeilijk tegenover de ouder(s). "Irreële gevoelens en het uiten daarvan maken eigenlijk al, dat je je schuldig voelt omdat je die niet hoort te voelen en er ook niet over hoort te praten. Het feit, dat je ouders in het verzet hebben gezeten, zou geen reden moeten zijn ze te haten. Maar je doet dat als kind soms wèl, omdat je je daardoor tekort gedaan voelt. Dat kun je niet met je ouders delen. Je kunt het later wel uitleggen... dat je als kind van ze hield, maar ze ook kon haten... dat deze tegenstrijdige gevoelens ook je pijn veroorzaakten en dat je daarover niet kon praten. Ik heb bij mijn moeder gezien dat het haar ook pijn deed. Maar we hebben samen gehuild en we zijn er doorheen gekomen... Naarmate ik zelf meer verwerk, wordt de waarde van die verzetsachtergrond groter. Vanuit die achtergrond heeft mijn moeder me ook veel meegegeven, bijvoorbeeld strijdbaarheid."

Eén van de aanwezige verzetskinderen voegt hieraan iets toe uit eigen ervaring. Omdat haar vader in de oorlog was omgekomen en haar moeder niets vertelde/ wist ze niets over hét bestaan van verenigingen zoals Vriendenkring Sachsenhausen, Oud-Buchenwalders, enz. Over alles werd' gezwegen. Pas toen ze zelf in de problemen kwam, is ze via allerlei omwegen in de verzetskinderengroep terecht gekomen. "Ik ben met mijn moeder een gesprek begonnen. Na al die jaren van zwijgen. Dat was heel pijnlijk. Maar het heeft na verloop van tijd resultaten opgeleverd. We kunnen nu eindelijk praten. Ik denk dat het de moeite waard is om te proberen."

Ze vertelt met name door de inleidster te zijn gestimuleerd. De laatste had als reaktie gegeven toen ze een keer in de groep vertelde over het niet kunnen praten met haar moeder: "Maar je kunt toch zelf beginnen!" Dat was een eye-opener voor haar geweest.

"Er is veel moed voor nodig, maar met ondersteuning - ook vanuit de therapie - lukt het dan vaak en dan heeft het een heel goed resultaat."

Verder merkt dit verzetskind op dat "alle mensen die hier zitten en die ouder zijn dan wij, misschien kinderen hebben. Alle mensen die hier zijn die net zo oud of jonger zijn dan wij, hebben ouders. Dat gesprek tussen ouders en kinderen kan bij wijze van spreken morgen beginnen." Zij hoopt dat de begeleiders van gespreksgroepen voor oudere oorlogsgetroffenen zullen vragen hoe het met hun kinderen gaat. Zij hoopt ook dat de maatschappelijk werkers van de Stichting '40 - '45 die vraag zullen stellen aan de mensen die onder hun zorg vallen.

Zo simpel ligt het volgens een begeleidster van gespreksgroepen voor partners/weduwen van oorlogsgetroffenen niet. Zij heeft die vraag aan enkelen gesteld en gemerkt dat "de mensen vaak vreselijk op slot zitten."

"De ingang is zo moeilijk. Je kunt wel vragen: hoe is het met je kinderen en dan kun je een heel mooi verhaal krijgen, maar dat gaat om de kernpunten heen."

Het verzetskind dat deze vraag naar voren heeft gebracht, vertelt dat haar moeder het er vreselijk moeilijk mee heeft, dat "haar kinderen- nu. - na 40 jaar - te lijden hebben van het verzet waar zij toen voor gekozen hebben. Ze voelt zich daarover ontzettend schuldig en dan blokkeert het gesprek." "Ik denk dat het heel belangrijk is dat je kunt zeggen:    'Jullie hebben daarvoor gekozen en

je hebt het zo goed mogelijk gedaan, maar toch hebben wij schade geleden. ' En misschien moeten andere kinderen van andere ouders met die ouder(s) gaat praten. Misschien is dat een ingang."

Een verzetsman reageert hierop en zegt dat het voor ouderen heel moeilijk is hierover te praten. "Om te kunnen praten moet je over zulke barrikades, barrières, heen. Dat wil je niet doen als je kinderen erbij zijn. Er zijn veel te nauwe banden tussen ouders en kinderen... liefdevolle banden, maar ook probleembanden, onder andere uit die verzetstijd." Hij onderstreept zijn enthousiasme voor het. werk van de inleidster als begeleidster van verzetskinderen-groepen en vindt dat de ouderen elkaar moeten helpen in een gespreksgroep voor ouderen.

De inleidster geeft een verdere toelichting op het gesprek tussen haar moeder en haarzelf.

"Mijn moeder is nu nog steeds niet van plan om ook maar iets te vertellen van wat ze heeft meegemaakt in het kamp... Dat is haar goed recht. Daar kom    ik ook niet aan. Het enige wat ik wel    wil

vertellen is dat wat    ze heeft meegemaakt, dat    wat ze na    al    die

jaren aan het verbergen is..., daar heeft ze alle recht toe, alleen het doet mij pijn en daar wil ik dan ook iets over kunnen zeggen. En ook dat ik er respekt voor heb wat zij ermee doet.

Maar ook dat ik dingen heb overgenomen, die ik    nu begrijp    en    kan

loslaten, want ik heb    nooit in een kamp gezeten    en ik hoop    er    ook

nooit in te komen, maar ik heb wel geleerd in een kamp te overleven, zeker de eerste jaren van mijn leven. Dat is ongewild wat ouders met hun kinderen doen, juist door die dingen niet te bepraten... Het verhaal hoeft niet verteld te worden... Ze hoeft dat niet allemaal meer mee te maken. Maar net wat ik zei, dan wil ik ook kunnen vertellen dat ik een stukje van haar mis en dat zal altijd zo blijven, denk ik."

Een kind uit de Japanse bezettingstijd wil allereerst naar voren brengen dat ze ontroerd is dat de inleidster haar verhaal vertelt en dat haar moeder hierbij aanwezig is. Ze onderstreept dat "onze moeders ook het recht hebben om op hun manier hun verleden te verwerken. Daar past voor een aantal niet meer bij om daarover nog te praten."

Om toch bezig te kunnen zijn met de relatie ouder (moeder) - kind, geeft ze een voorbeeld hoe het Werkkollektief Kongsi's dit heeft aangepakt.

"Wij hebben op een gegeven moment een bijeenkomst georganiseerd met kinderen uit de Japanse bezettingstijd en daarbij uitgenodigd de schrijfster Margaretha Ferguson, die de moederkant vertegenwoordigde. Door het luisteren naar haar verhaal en vervolgens in groepjes uit te werken wat het ons (kinderen van toen) deed, heeft het bij de meeste vrouwen die aanwezig waren, veel herkenning opgeleverd .

Niet naar onze moeders toe te gaan en te zeggen:    'nu moet je ver

tellen', maar wel om op een andere manier naar onze moeders te kunnen kijken."

Een ander kind uit de Japanse bezettingstijd geeft als aanvulling hierop dat als je een gesprek met je moeder begint, het inderdaad van jezelf moet uitgaan en dat je niet gelijk moet verwachten dat er een reaktie komt. Zij was aanwezig bij genoemde bijeenkomst met Margaretha Ferguson en had een stencil voor haar moeder meegenomen. Ruim anderhalf jaar later is haar moeder daarop teruggekomen en is het gesprek op gang gekomen. Ze benadrukt dat "het voor een groot gedeelte aan niet kind zelf ligt, want als je de barrière op een gegeven moment opengooit, waardoor die ouder vertrouwen Lgaat krijgen en het gevoel heeft 'ik kan praten', dan is er een opening voor een gesprek."

De inleidster vertelt dat het gesprek met haar moeder heel wat ja-ren heeft geduurd en pijn en moeite heeft gekost. "Ik kan niet zeggen dat mijn moeder de vlag uithing, toen ik erover met haar begon... Er waren best wel dingen die ze me niet in dank afnam. Dat is ook het gevecht geweest, waar ik summier iets over heb gezegd."

Emotionele band tussen ouder(s) en kind

Dan spitst de diskussie zich toe op de aard van de relatie tussen ouder en kind; het wel of niet hebben van een emotionele band met elkaar.

Een Joods kind van toen:    "Toen ik terugkwam na de oorlog, had ik

geen emotionele band. En die emotionele band is ook nooit hersteld. Het gevolg is wel dat ik met mijn kinderen, die intussen ook volwassen zijn, nooit een emotionele band heb gehad. We hebben ook nooit een gesprek, noch met mijn ouders noch met mijn kinderen, gehad. De laatste paar jaar is die emotionele band met mijn kinderen gegroeid, maar wat ik dus gemist heb in de kinderjaren, kan zich nooit meer herstellen. Hoe is de ervaring daarmee in de verzetskinderengroep?"

Als reaktie hierop komt:    "De kinderen die tijdens de oorlog hun

ouders een aantal jaren gemist hebben of waarvan één van de ouders niet is teruggekomen, hebben toch een andere dimensie in de problematiek. Want wat er dan verstoord wordt, dat is haast niet meer te overbruggen. Ik heb mijn moeder altijd om me heen gehad en dat maakt, denk ik, dat je de sprong eerder waagt, omdat je toch nog iets van verbondenheid hebt, hoe klein het ook is. Maar ik denk wel dat er overeenkomsten zijn, want dat komen we in de groep tegen. Een groepslid dat in diverse onderduiksituaties heeft gezeten, praat wel met haar moeder. Het is dus ook individueel verschillend ."

Eén van de aanwezige Joodse ouders zegt dat het afbreken of verbreken van emotionele banden tussen ouders en kinderen een algemeen verschijnsel is, maar dat het door de oorlog aan zovelen is overkomen. Zij gaat verder in op de emotionele band tussen moeder en kind en op de angst voor het tonen van emoties.

"Het tonen van emoties en je laten gaan in je emoties tegen iets dat je zo verschrikkelijk dierbaar is als je kind, dat bergt een enorm gevaar in zich. Dat je voortdurend gekwetst kunt worden, vooral als je eenmaal hebt meegemaakt dat je iets heel dierbaars hebt verloren. Dan zul je altijd oppassen om niet weer te verliezen ."

Er wordt nog een algemeen verschijnsel naar voren gebracht dat een rol speelt in de relatie ouder - kind: puberteitsproblemen.

"Maar toch, die oorlog kleurt het extra. Als ik alleen puberteitsproblemen had gehad, dan had ik niet van de oorlog gedroomd."

Een andere Joodse ouder is van mening dat het voor "de mensen die uit de kampen terug zijn gekomen absoluut niet mogelijk is om een volkomen spontane, zo goed mogelijke opvoeding aan hun kinderen te geven."

Over het gesprek tussen ouders en kinderen merkt ze op:    "Nu    mijn kinderen ouder zijn, kan ik heel goed over al die dingen met hen praten. Maar toen ze klein waren, was het toch niet mogelijk om te vertellen... Het echt vertellen aan je kinderen wat je daar meegemaakt had... Ik denk gewoon dat het te erg is om het verdriet daarover in de ogen van je kinderen te zien. Dat kan haast niet..."

De inleidster reageert hierop: "Ik denk dat het nergens anders om draait dan om de pijn die de oorlog heeft veroorzaakt... Daar kan ook een boodschap in zitten: Wat kunnen we ervan leren om in ieder geval niet 40 jaar nodig te hebben om hier nu te zitten? Dat is eigenlijk wat me bezighoudt. Dat is de kern van wat er ook voor mij in de toekomst ligt."

"Als ik mensen ontmoet die wat voor nare dingen dan ook hebben meegemaakt - nu wordt er ook gemarteld, er gebeuren hele nare dingen in onze nabije en verdere omgeving - hoe ga je daarmee om? Wat is de gebruiksaanwijzing? Dat kan je met elkaar leren door er met elkaar over te praten en niet te doen of het er niet is."

Eén van de jongeren vindt dat het verhaal van de inleidster illustreert dat "er een mogelijkheid is dat de kinderen met het verdriet van hun ouders overweg kunnen en het verdriet dat de kinderen over hun ouders hebben, dat de ouders daarmee overweg kunnen. Er is een mogelijkheid om met dat verdriet aan beide zijden te leven. En ik vind het zo ontzettend mooi om dat te horen. Hoeveel strijd het kost, daarover zullen we het niet hebben. Maar er is een mogelijkheid elkaar te vinden in het verdriet van twee kanten. En ik vind dat een blijde boodschap..."

Met deze woorden wordt de diskussie afgerond.

*****

1

Jos Willemsen is begeleidster van een gespreksgroep voor verzetskin-deren.

Referentie: 
Jos Willemsen | 1987
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 4 | 3 | september | 24-34