Kenmerken van de tweede generatie
„Den verkieselten Spruch in der Faust Vergisst du, dass du vergisst
Paul Celan. ’
„Kenmerk” leert het woordenboek2 is onder meer de waarneembare gesteldheid waaraan een persoon zich doet kennen in zijn aanwezigheid.
In deze beschouwing staat centraal de waarneembare gesteldheid van hen, wier lot het is ouders te hebben die allen om de een of andere reden volledig waren uitgeleverd, of dreigden uitgeleverd te worden, aan een fascistisch regime dat op hun vernietiging uit was. Over hen die met „den verkieselten Spruch” in de vuist staan.
Het is gebruikelijk de tweede generatie te beschrijven als slachtoffers van hun ouders, hun problemen te vatten in termen van een neurotische opvoedingssituatie. Mijn invalshoek is een andere. Ik denk dat wij de tweede generatie slechts kunnen begrijpen als wij zien dat zij, evenals hun ouders, slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog zijn. Een oorlog als deze werkt als een atoombom; lang nadat de gebouwen weer staan blijft de vernietigende werking, zij het minder direkt, naspeurbaar. Als je als kind lastig bent en je moeder zegt: „Ben ik daarom uit Auschwitz gekomen”?,3 dan is dat niet in eerste instantie een indikatie van een neurotische opvoedingssituatie. Of je begrijpt er als kind niets van, en veel van wat ouders in deze kontext zoal tegen kinderen zeggen wordt door hen niet gevat, of je hebt weet van Auschwitz. Je weet dan wat Auschwitz is, niet hoe het was. Je schaamt je ervoor en je ervaart de onheilspellendheid van de wereld. Je vriendjes en vriendinnetjes schamen zich niet. Voor hen is de wereld vertrouwd, want zij weten niet van Amersfoort, Vught, Westerborg, Bergen-Belsen, Ravens-brück, Auschwitz, de Indische kampen en al die andere plaatsen des doods. Jij bent eenzaam met een onbegrepen geheim dat met niemand te delen is. Biecht noch penitentie helpen. Kenmerk van de tweede generatie is, dat zij er weet van hebben dat het koncentratiekamp mensenwerk is. Dat de ene mens de andere mens onontkoombaar en onherstelbaar kan verwonden. Zij schamen zich voor deze kennis die de wereld voor hen onheilspellend maakt. Het zijn deze twee gemoedsbewegingen, die de gesteldheid van de tweede generatie bepalen.
Het bewogen gemoed
De indruk die het zien van foto’s uit Dachau en Bergen-Belsen naliet op de 12-jarige Susan Sonntag beschrijft zij later als volgt4:
„Niets dat ik ooit gezien heb, noch op foto’s, noch in werkelijkheid heeft mij ooit ter plekke zo scherp, zo diep geraakt. Ja, het is heel goed mogelijk mijn leven in tweeën te delen, vóór ik de foto’s zag en daarné. Al duurde het nog een aantal jaren voor ik volledig begreep waar het om ging". „Toen ik naar die foto’s keek brak er iets. De een of andere grens was bereikt en niet die van afschuw alleen. Ik voelde mij onontkoombaar gegriefd, verwond. Maar een deel van mijn gevoelens begon te verstarren, iets in mij stierf en nog immer schreit er iets in mij".
De reaktie van Susan Sonntag is er een die ons allen deelachtig wordt als wij luisteren naar wat hen, die de kampen meemaakten, weten, of luisteren naar wat de tweede generatie als geheim kent. Wij leren het ergste kennen zonder dat het de betrokkene en onszelf bevrijdt. In ons therapeutische werk kan dit echter wel de bevrijding van een lang verborgen geheim betekenen, waardoor het Ik zich wat minder schaamt en de wereld wat minder onheilspellend wordt. „To know the worst", zegt Isaiah Berlin, „is not always to be liberated from its consequences, nevertheless it is preferable to ignorance’’.5 Het kwaadste is dan onder ogen gezien en dit is verkieselijk boven onwetendheid, omdat het de struktuur van onszelf en de struktuur van de wereld wat duidelijker maakt.
De 16-jarige Rochelle, één van de geïnterviewden door Helen Epstein (wier interviews uit haar boek „Children of the Holocaust” ik hier ter illustratie voornamelijk zal gebruiken), geeft haar reaktie op het zien van de foto's uit de kampen tijdens een bezoek aan de Yad va Shem-gedenkplaats in Israël als volgt weer: „Plotseling had ik dat heel zekere gevoel dat deze twee kinderen (op een foto) de twee zoontjes van mijn vader waren. Ik voelde mij ellendig terwijl ik er naar stond te kijken. Tenslotte voelde ik iets. Het was heel sterk, ik wilde praten. Ik probeerde het uit te leggen...". Maar de ander met wie zij is kan niet luisteren. „Daarna vergat ik het maar": du vergisst das du vergisst.
Helen Epstein onderneemt de tocht naar haar innerlijk (want daarvan is haar boek ook een verslag), pas als zij in de krant gelezen heeft dat Deborah, die een plaatselijke schoonheidswedstrijd gewonnen heeft, er openlijk voor uitkomt dat haar ouders in het koncentratiekamp hebben gezeten. Daar-
voor zegt Helen Epstein:.....lag het opgesloten in een ijzeren doos diep in
mij. I k was er nooit zeker van wat het nu precies was. Geheimer dan seks en gevaarlijker dan iedere schaduw of geest”.
De twee kenmerkende gemoedsbewegingen; de schaamte en de onheilspellendheid komen hier beide naar voren. De konf rontatie met de beelden uit de koncentratiekampen verwijst naar kennis omtrent de werkelijkheid, waardoor het Ik en de wereld verandert. Wij bekijken onszelf, verstarren en er sterft iets in ons. Het grijpt ons sterk aan en de konsekwenties zijn groot. In eerste instantie verstoren wij het beeld. Ik keek er naar, zegt Rochelle. Zij ziet zichzelf in het koncentratiekamp. Zó onttrekt zij zich deels aan de konfrontatie. De situatie mag niet te persoonlijk worden. Wij nemen afstand in een houding, die kenmerkend is voor de schaamte en de wereld is voor ons onheilspellend. Onheilspellender dan een kinderwereld vol spoken en geesten.
En omdat zoveel anderen niet willen luisteren naar het verhaal, vergeten zij het maar, of beter gezegd, pogen het voor zichzelf geheim te houden. Maar de schaamte en de onheilspellendheid blijven.
Van onze emoties zijn wij ons in de eerste instantie net zo min bewust als van de onverdragelijke strukturen van de situatie waarbinnen wij geëmotioneerd zijn. Emotie is voor alles, stelt Sartre 6, een magische verstoring van een voor ons onverdraaglijke realiteit. Emotie zegt Sartre is: „een transformatie van de wereld. Wanneer de gebaande wegen te moeilijk worden of wanneer wij geen weg meer zien, kunnen wij niet langer in een zo dwingende en moeilijke wereld blijven. Dus proberen wij de wereld te veranderen, dat wil zeggen haar te beleven alsof de relatie tussen de dingen en hun mogelijkheid niet beheerst wordt door deterministische processen, maar door magie”. Voorde psychoanalytikus betekent dit: er heerst de logika van het onbewuste. (Sartre 6, zie: inleidend kommentaar L.M. Tas). Als Rochelle gekonfronteerd wordt met de foto’s uit de kampen ziet zij zichzelf daar plotseling in die situatie staan. Zij is er zich niet van bewust dat zij zich schaamt, hoe kenmerkend deze houding ook schaamte inhoudt voor de gemoedsbeweging. Wij kunnen ons van emoties bewust worden, zoals het soms mogelijk is je een droom te herinneren. Emoties en dromen zijn ziele-roerselen, die wij ons bewust worden als wij onszelf onderwerp van onze aandacht maken, als wij over onszelf nadenken. Net als de droom, bekommeren emoties zich noch om tijd of ruimte, noch om oorzaak en gevolg: de aandacht verschuift en de beelden ballen zich samen tot kiezels. Het valt dan vaak niet mee het oorspronkelijke morenespoor terug te vinden. De struktuur van de onverdraaglijke situatie is teniet gedaan als in een droom.
Dat de situatie: de Tweede Wereldoorlog, het koncentratiekamp, de onderdrukking etc. kennis bevat van strukturen van de wereld die voor ons onverdraaglijk zijn is vanzelfsprekend.
Dat het emotionele situaties zijn bemerken wij aan den lijve, wanneer wij er over pogen te spreken. Dan worden het persoonlijke situaties. Het is ook onzin om over De Tweede Wereldoorlog, Het koncentratiekamp te spreken. Wij bedienen ons dan van abstrakties om ons de persoonlijke situatie niet voor te hoeven stellen en ontlopen het onverdraaglijke van de situatie. Waar het Rochelle om gaat zijn de twee vermeende broertjes. Daarom is psychotherapie aan hen, die in verband met de Tweede Wereldoorlog onze hulp inroepen, zo moeilijk. Want als wij echt luisteren raken ook wij in een emotionele situatie. Het is dan niet langer mogelijk te praten over „de" en „het". De situatie wordt voor ons even onverdraaglijk als voor degene die ons er deelgenoot van maakt. Daardoor wordt het voor ons mogelijk te begrijpen wat hen beweegt en hen deelgenoot te maken van onze kennis. Hun kennis en het lijden dat het weten omtrent dit alles in zich bergt, wordt dan onontkoombaar ook ons deel. Ook ik lig er af en toe wakker van.
Schaamte is de gemoedsbeweging die een situatie kenmerkt, waarin de struktuur van het I k, de identiteit geraakt wordt. Je neemt afstand en bekijkt wat neerbuigend de eigen machteloosheid en kwetsbaarheid. Wij zijn onszelf tot schande. De schande kunnen wij met anderen pogen te delen.
Dit doet Rochelle als zij de ander over haar gevoelens wil vertellen. Schaamte scheidt ons van anderen. Wij blijven ermee alleen. Het is, merkt Adler7 op, een emotie die zowel scheidt als verbindt. Wij zijn ingeklemd tussen de neiging tot biechten en de schande die dit zal betekenen. Dit zorgt ervoor dat wij het maar geheim houden. Dit evenwicht tussen biechten en rondlopen met een geheim is een wankel evenwicht. Helen Epstein weet daaraan te ontsnappen door impulsief Deborah te bellen voor een afspraak, waarvan zij zich pas goed bewust wordt als zij al naar haar op weg is. Deborah biedt spontaan aan dat mevrouw Epstein wel bij haar kan logeren, om daar weer zo van te schrikken, dat zij haar met een smoes toch maar in een hotel laat overnachten.
Helen B. Lewis8 is een van de weinige analytici, die aandacht aan de emotie „schaamte" heeft besteed. Schaamte, zegt Helen Lewis, is een woordloze toestand waarin „ik” me bekeken voel door een „ander”. Deze ander is heel groot en ik heel klein. Fr treedt een soort verschuiving op van hot „ik" naar de „ander". Ik voel me door die ander bekeken en geminacht en ik ga met die minachtende ander meekijken. Er treedt gedeeltelijk een identifikatie met die ander op. Je bent dan nergens meer.
In Rochelle’s verhaal komt dit naar voren. Zij bekijkt zichzelf door de ogen van de broertjes en zij voelt zich door hen geminacht. Tegelijkertijd is deze identifikatie ook weer gênant. Zo wist géén van de door Helen Epstein geïnterviewden het kampnummer van hun ouders, noch in welke arm het nummer getatoeëerd was! Je kunt die ander kennelijk maar beter niet goed aankijken. De schaamte van de tweede generatie geldt in eerste instantie de ouders, maar niet hen alleen. Ook, als het ware daarachter verscholen, de familieleden die er niet meer zijn. Het is gênant aan hen te denken. Zij zijn ook die „ander”.
Wij schamen ons. zegt Helen B. Lewis, óók voor onderwerpen die gênant voor ons zijn. Zo treedt een regressio ad infinitum op. Het is L.M. Tas9, die een metafoor heeft gevonden om ons dit wat beter voor te kunnen stellen: Het blikje Droste cacao met daarop de verpleegster, met in haar hand een blikje Droste cacao etc... Je kan hierbij ook denken aan die Oosterse poppetjes. die je kan openmaken, met daarin een kleiner poppetje, met daarin weer een kleiner poppetje, met daarin etc... Schamen wij ons, dan zijn wij het steeds kleiner wordende poppetje en er zijn oneindig veel andere grotere poppetjes. En hierin schuilt de vondst, die de gemoedsbeweging ineens wat begrijpelijker maakt.
In een minitieus onderzoek komt Helen B. Lewis voorts tot de konklusie. dat schaamte vooral een rol speelt bij hen wier jeugd gekenmerkt werd door traumata, bij hen voor wie veel jeugdsituaties onverdraaglijk waren. Degenen voor wie schaamte een belangrijke rol speelt, vertonen volgens haar een grote afhankelijkheid van anderen en van de momentane situatie. Zij noemt dit: „field dependant", de wereld is voor hen niet echt vertrouwd. Zoekend naar kenmerken vinden wij hier aansluiting bij wat Alfred Adler „het vermijdende type" noemt. Hellinga10 merkt over dit type op: „een steeds weer terugkerende neiging zich te onttrekken aan verantwoordelijkheden, risiko's, en probleemsituaties van welke aard dan ook”. En: „Werkelijk diepgaande kontakten zal zo iemand uit de weg gaan, stabiele interpersoonlijke liefdesrelaties ook". In Musaph’s beschrijving van de tweede generatie12 komen wij deze kenmerken ook weer tegen. Hij noemt enerzijds zelfverachting en identiteitsproblematiek, welke mijns inziens naar de schaamte verwijzen en anderzijds het ontlopen van prestatiegericht handelen en stoornissen in het hechtgedrag, alsmede het „waar hoor ik thuis", welke mijns inziens naar de onheilspellendheid verwijzen.
Een joodse man wiens moeder in zijn eerste levensjaar tijdens een razzia opgepakt werd en in een koncentratiekamp omkwam, beschreef haar aan mij. gedurende zijn analyse, als een broze, kwetsbare vrouw. Toen hij mij de enig overgebleven foto van zijn moeder toonde was het gênant: zij bleek een grote, forse, struise vrouw te zijn geweest. Loochenstraft dit voorbeeld nu onze opmerking dat de „ander" groot is en „ik” klein? Ik denk dat dit voorbeeld veeleer aantoont, dat de loochening van de schaamte wel zeer gênant is. Beiden wisten wij ons even geen raad toen wij ons de foto bewust werden. Hij kon er daarna om huilen.
Ook de tweede generatie die in Israël opgroeide, wordt door de emoties van „schaamte" en „onheilspellendheid” gekenmerkt. Hoewel men leeft temidden van veel lotgenoten is het lot toch niet te delen met die anderen. De twee door Helen Epstein geïnterviewden, staan er op onder pseudoniem genoemd te worden. Sarah zegt hierover: „Er was iets schaamtevols om over de Holocaust te praten. Iets denigrerends". En de ander, Aviva: „Het bepaalde mijn relatie tot anderen. Ik wierp een muur op. Ik deed een hoop dingen, was altijd bezig, maar... ik liet ze niet dichterbij komen". Twee dagen nadat ze haar latere echtgenoot heeft leren kennen vertelt zij hem dat zij een geheim heeft. „Het is iets waarmee je leeft, nu, altijd. Ik ben bang dat mijn man weggehaald zal worden, zelfs al is hij maar even gaan vissen". De wereld is ook voor haar onheilspellend. Schaamte verbergen wij het liefst ook voor onszelf. Schaamte is een zeer pijnlijke ervaring. Wij scheppen afstand tussen ons en de anderen. Helen B. Lewis noemt dit „by-passed shame", dat wil zeggen het gaat de schaamte voorbij.
Het pijnlijke van de schaamte wordt ontlopen en schuldgevoelens komen ervoor in de plaats. Het zijn, denk ik, deze schuldgevoelens die de schaamte moeten bedekken die wij in de literatuur tegenkomen als zo kenmerkend voor de tweede generatie. De schuld is hier echter een afweer tegen de schaamte. Het passieve moment wordt zo ontkent, dat is ook schaamte. Een man, die met zijn 12 jaar oudere broer ondergedoken zat en die om veiligheidsredenen als meisje verkleed over straat ging, fantaseerde dat hij zijn oudere broer redde door lief aan de hand van zijn „zusje" te lopen. Hij bloost bij dit verhaal en wordt boos dat hij nog steeds voor zijn broer moet „moederen". De schaamte van het 3*jarige, passief aan zijn broer uitgele-verde kind, is hier „by-passed". Hij voelt zich nu schuldig over zijn broer. (De impliciete Oedipale problematiek is hier verder niet zo relevant).
Emoties beleven wij als een psycho-fysiologische gebeurtenis, waarbij ons hele lichaam is betrokken. (Sartre 6, I. Matte Blanco 12). De wereld wordt gezien in overeenstemming met de ervaren emotie. Emotie heeft, met andere woorden, een lichamelijk aspekt en een gevoelsaspekt die wij ons bewust worden als wij over onszelf nadenken en ons denken wordt erdoor gekleurd.
(I. Matte Blanco 12) Voor hen die zich schamen worden alle anderen minachtend als de „ander”. Schaamte kleurt het denken, hierdoor kunnen wij emotie - hier schaamte - als kenmerk aanmerken. Emoties bepalen in hoge mate de gesteldheid waaraan wij iemand kunnen kennen.
De onheilspellendheid
Heeft de schaamte in eerste instantie te maken met de wijze waarop wij over onszelf denken, onheilspellendheid heeft betrekking op de manier waarop wij denken over de wereld.
Daar waar onheilspellendheid heerst, zijn de verstoorde strukturen tussen verleden en heden niet van elkaar te onderscheiden. Verleden en heden vormen een symmetrische relatie, ze worden beleefd als identiek en door het denken is het alsof heden en verleden onderling verwisselbaar zijn. Alsof het verleden zich verhoudt tot het heden, als het heden tot het verleden. En als wij geloven in de almacht van de gedachten, is de wereld niet langer deterministisch bepaald en is er geen sprake meer van geschiedenis. Of volgens Freud*3: „unheimlich" voelen wij ons als wij iets uit het verleden tegenkomen wat wij maar verdrongen hebben. Des te beter, merkt Freud verder op. wij georiënteerd zijn op het heden, des te minder gemakkelijk zullen wij door het Unlieirnliche overvallen worden. Vooral datgene dat met doden, lijken, spoken en geesten te maken heeft, is volgens Freud onderwerp van het Unheimliche.
Helen Epstein is zich hiervan goed bewust, haar geheim is angstiger dan een kinderwereld vol spoken en geesten. Het historisch bewustzijn is verstoord.
Aviva’s verhaal is illustratief voor de onheilspellendheid. Haar man kan vandaag nog opgehaald worden, als heerste nu nog het verleden. Je kunt het verleden steeds onverhoeds tegenkomen. De reële wereld is nooit echt duidelijk van struktuur, je moet voortdurend op je hoede zijn.
Deze desoriëntatie in de wereld wordt door Howard B. Levine in zijn artikel over de tweede generatie14 beschreven als: „Desoriëntatie is de realiteits-toetsing, in de vorm van moeite, fantasie en werkelijkheid, uit elkaar te houden". Maar gaat het wel om een onvermogen fantasie en realiteit uit elkaar te houden?
Wat Helen Epstein beschreef en wat mij in therapieën steeds weer trof, (ook Musaph vermeldt het), is dat het onderscheid tussen realiteit van toen en de realiteit van nu niet helder is. Het gaat niet om een gefantaseerde wereld, die slechts in een fantasie bestaan heeft, maar om een „echte" realiteit van toen, die zich nu steeds weer dreigt te aktualiseren.
Een man wiens ouders gedurende de oorlog ondergedoken hebben gezeten, moet, in verband met reorganisatie op zijn werk, een briefje invullen met het voor hem favoriete werkteam. Hij kan er maar niet toe komen dit te doen. Na allerlei aansporingen laat hij zich ten einde raad ontvallen: „Maar die lijsten .platzen’ toch maar”. Ik denk dat het niet juist is dit als fantasie te betitelen.
De struktuur van het verleden, van de wereld zoals de ouders die hebben ondervonden, blijft het denken omtrent het hier en nu van de tweede generatie mede bepalen. De vaak waargenomen angst van de tweede generatie is hiervan een gevolg. Het gaat bij hen om een vaag gevoel van angst, niet om iets specifieks in het hier en nu dat gevreesd wordt. Zij staan met „den verkieselten Spruch" in de vuist.
Slotopmerkingen
Als je opgroeit met Jiddische kinderliedjes die moeder voor je zingt, dan wordt dat deel van je kuituur, het is je erfgoed. Maar dat de Tweede Wereldoorlog ook erfgoed van de tweede generatie is, wekt verwondering bij hen, die deze generatie nawijzen om hun gedrag. De primitiefste der afweermechanismen, de ontkenning, maakt blinden van de omstanders. Vandaar de onoverbrugbare kloof tussen de wetenden en de blinden.
Als Theiresias wordt de therapeut geroepen om het oordeel van de onbegrijpelijke wereld te ontsluieren. Een geheim dat men in zich blijkt to bergen.
„Was sind das für Zeiten Wo ein Gesprach beinah ein Verbrechen ist weil es soviet Gesagtes mit einschliesst".
Paul Celanj
Alleen als wij dit gesprek aan dun/en gaan, hun erfgoed ook ons deel kunnen laten worden beklijft de schaamte en de onheilspellendheid soms niet langer voor de tweede generatie. Dan kan samen onder ogen gezien worden dat het koncentratiekamp mensenwerk is, dat de mens de mens onontkoombaar en onherstelbaar kan verwonden, dat je daar heel woedend om kunt zijn.
Dan is dit weten wel een last, maar niet één waar je klein van wordt en je voor schaamt; daar is echter veel moed voor nodig.
NOTEN
1. Paul Celan: Ausgewahlte Gedichte, Suhrkamp, 1980.
2. Van Dale: Groot woordenboek der Nederlandse taal, Martinus Nijhof.
3. Helen Epstein: Children of the Holocaust, New York. 1980.
4. Susan Sonntay. On Photography. Hmguin Books.
5. Isaiah Berlin: Against the current. Oxorf Univ. Press, 1981.
6. J.P. Sartre: Magie en emotie 1919, vertaald en ingeleid door L.M. Tas. Boom. 1981.
7. A. Adler: Der Sinn des Lebens 1933, Fischerbücherei. 1980.
8. Helen B. Lewis: Shame and guild in neurosis, Int. Univ. Press, 1971.
9. L.M. Tas: Lotgevallen van het schaamte-effekt, Inval, 1974.
10. Gerben Hellinga: Het heersende type.,Boom, 1979.
11. H. Musaph: De tweede generatie oorlogsslachtoffers. M.G V. 33, 1978.
12. I. Matte Blanco: The Unconsciousness as infinite sets. Duckworth. 1975,
13. S. Freud: Das Unheimliche 1919, Studienausgabe, bnd 4, Fischer 1970.
14. H.B. Levine: Towards a psychoanalytic understanding of children of survivors of the Holocaust, Psychoanal. Quart. 1982.
Drs T.LW. van Ravesteijn
psycholoog/psychotherapeut, werkzaam op het I.M.P. van,.de Viersprong" te Bergen op Zoom.
In: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie (2) / red.: H.A.A. Mourits