Kampkinderen over hun partners en kinderen

Eén van de klachten van oorlogsgetroffenen is dat de ander niet wil of niet kan luisteren. Maar ligt dat wel zo eenvoudig? Welke signalen zenden kampkinderen zelf uit naar hun partners en kinderen en hoe reageren die daarop?

Komt het gesprek tussen het kampkind en de partner/kinderen over het oorlogsverleden niet op gang, omdat wezenlijke vragen hierover door het kampkind worden genegeerd? En als dat zo is, waarom?

-Het artikel ’Getrouwd met de oorlog’ van Paul de

Schipper in ’De Stem’ d.d. 8 augustus 1987 (zie elders in dit blad) over de ervaringen van een partner van een Indisch kampkind was voor een aantal kampkinderen aanleiding met elkaar te praten over hun partner. Als leidraad voor dit gesprek zijn door enkelen van hen de volgende vragen opgesteld:

1.    Je partner (of je kind) voelt zich het slachtoffer van jouw oorlogsverleden. Hoe beleef je dat?

2.    Je partner wil op de eerste plaats komen in deze aangelegenheid. Wat vind je daarvan?

3.    Je partner heeft zelf verdrongen jeugd-trauma’s, waarover nooit wordt gepraat. Jouw hernieuwde beleving van het oorlogsverleden roept angstgevoelens op. Het praten erover is erg moeilijk. Kun je dit aanvaarden?

4.    Uit het stuk ’Getrouwd met de oorlog’ blijkt dat de partner een vrij scherp beeld heeft van het desbetreffende kampkind. Heb jij ook zo’n scherp beeld van de gevoelens van jouw partner?

5.    Als je partner één van de volgende vragen stelt, vind je dat dan een goede vraag? En hoe reageer je daarop?

-    Waarom rakel je dat oorlogsverleden op?

-    Waarom ga je bij anderen hulp vragen?

-    Wanneer wordt er een punt gezet achter het oorlogsverleden?

-De beantwoording van vraag 1 vult bijna het hele

gesprek. Daarbij komt de relatie van het kampkind met de partner/kinderen centraal te staan. Er vindt in het begin een verschuiving plaats van de vraag: hoe beleef je dat je partner zich slachtoffer voelt van jouw oorlogsverleden?, naar de vraag: hoe reageren je partner en kinderen op jouw oorlogsverleden? In de loop van het gesprek keert vraag 1 in zijn oorspronkelijke versie weer terug en wordt de behoefte uitgesproken iets goed te willen maken voor de partner en de kinderen.

* Lies Schneiders is medewerkster zelfhulpgroepen/vrijwilligerswerk bij het ICODO.

 

_Aan dit gesprek nemen kampkinderen, een

 

buitenkampkind en iemand van de tweede generatie (tevens partner van een kampkind) deel. Over de huidige samenlevingsvorm van de deelnemers wordt in een ronde waarin iedereen aan elkaar wordt voorgesteld, het volgende opgemerkt: anderhalf jaar gescheiden/vier kinderen; twee jaar gescheiden/twee kinderen; gehuwd/drie kinderen; niet gehuwd/een kind; gescheiden/drie kinderen/sinds kort nieuwe partner; gehuwd/vier kinderen; samenlevend met homosexuele partner; gehuwd/twee kinderen; gehuwd/stiefkinderen; gescheiden/een kind; gehuwd/drie kinderen; ongehuwd/sinds kort een partner/pleegkinderen.

_Een kampkind: ”Ik denk niet, dat mijn partner zich

slachtoffer voelt van mijn oorlogsverleden, maar IK vind wel dat hij het is.”

_Een ander kampkind: ”Ik vind, dat mijn partner en

kinderen wel degelijk slachtoffer van mij zijn. Het gezin waaruit ik afkomstig ben, mijn vader, moeder, broer en zusjes zijn al rollebollend over elkaar heen naar Nederland gekomen. Met hen heb ik geen relatie meer. Ook daar speelt hetzelfde een rol: slachtoffer zijn van elkaar.”

_Een ander: ”Ik weet niet of mijn ex-echtgenoot het

slachtoffer van mijn oorlogsverleden is, want er is nooit over gepraat. Ik heb het laatste gedeelte van mijn huwelijk geprobeerd over mijn oorlogsverleden te praten, maar dat werd iedere keer door mijn partner afgekapt. Na vijf, zes keer heb ik het opgegeven en mijn mond gehouden,” aldus dit kampkind. Ze zegt verbijsterd te zijn bij het lezen van vraag 1: ”Ik realiseer me nu dat er gevraagd wordt naar het slachtoffer van een slachtoffer.” Een kampkind dat als oorlogswees in 1946 naar Nederland is gekomen, benadrukt dat hij zich in vraag 1 helemaal niet herkent: ”Ik heb me aan de Hollandse situatie moeten aanpassen, vanaf de tijd dat ik als zestienjarige in het weeshuis hier terecht ben gekomen. Ik werd klein gehouden en uitgescholden voor poepchinees en rijstepikker. Familie hier zag wel dat er iets met me aan de hand was, maar de hongerwinter was erger dan mijn Jappenkamptijd (...). Ik heb me hier nooit echt geaccepteerd gevoeld, ook niet in mijn huwelijk. Ik was alleen acceptabel als ik de buurjongen van enkele huizen verderop zou zijn geweest. Maar die was ik dus niet (...). Ik ben altijd degene geweest die heeft moeten inleveren. Niet andersom. Niemand is van mij slachtoffer geworden.”

_Eén van de kampkinderen wijst op de problematiek van

partners in zijn algemeenheid. ”Er zijn veel meer partners die zich het slachtoffer voelen van anderen, bijvoorbeeld partners van alkoholisten of die van mensen met kanker. De partners worden niet gehoord. De alkoholist of degene met kanker wordt geholpen. Langzaam maar zeker komen er een paar hulpverleners die zich inspannen voor de problematiek van partners. Wij lopen eigenlijk voorop en lenen ons oor aan onze slachtoffers, zij het met enige tegenzin.”

_De vraag waarmee het gesprek begonnen is, namelijk:

hoe beleef je dat je partner zich slachtoffer voelt van jouw oorlogsverleden?, wordt verschoven naar de vraag: hoe reageert jouw partner op jouw oorlogsverleden? Enkele reakties:

_”Ik ben vijfendertig jaar getrouwd. Ik dacht eerst, dat ik

geen last van het kamp had. Achteraf blijkt dat toch wèl zo te zijn. Ik kan mijn gevoelens en angsten niet meer onderdrukken, vooral ’s nachts niet. Bij mijn vrouw hoef ik daarmee niet aan te komen. Die kan er geen weg meer mee”.

_”Ik voelde me door mijn (ex-)partner afgewezen. Mijn

oorlogsverleden was niet belangrijk. Er werd niet naar geluisterd.”

_’’Sinds vorig jaar heb ik een relatie. Begrip voor mijn

oorlogsverleden en voor mijn werkzaamheden in het scholenprojekt is er niet. Ik neem het haar kwalijk, dat ik me niet heb kunnen voorbereiden op deze bijeenkomst. Voortdurend moet ik aandacht besteden aan haar.”

_Een ander kampkind is van mening, dat de manier

waarop hij met zijn partner, met wie hij tweeëntwintig jaar samenwoont, omgaat, te maken heeft met hoe zijn moeder in haar leven is omgegaan met partners. Hij is heel erg bezig met de vraag: Wat doe ik mijn partner aan? ”Ik heb heel veel waardering voor hem, voor mijn partner, alhoewel ik vermoed dat hij een heleboel dingen met betrekking tot mijn oorlogsverleden niet snapt. Maar ik snap ze soms zelf niet, dus hoe kan ik dat dan van mijn partner verwachten?”

Belangrijk voor dit kampkind is dat zijn partner en hij kunnen terugvallen op een gemeenschappelijke basis, een basis die gevormd wordt door een zich gezamenlijk inzetten voor verbetering van de positie van homosexuelen: ’’Mijn geschiedenis is niet alleen door de oorlog bepaald, maar ook door hoe de samenleving reageert op homosexuelen. Dat heeft ook zijn sporen achtergelaten (...). Doordat wij beiden homosexueel zijn en ons inzetten voor de emancipatie van deze groep, geeft dat een extra band waardoor ik ook samen met mijn partner kan praten over het kampkind-zijn en welke rol dat in mijn leven inneemt. Ik zit nu in de WAO. Ik kan me niet voorstellen dat ik mijn hele leven in de WAO zal zitten. Dat zijn dingen die me heel erg benauwen. Soms zo sterk, dat ik er gewoon niet meer over praat en net doe alsof het goed met me gaat. Maar dan pakt mijn partner de draad op. Ik kan dat ook niet helemaal verstoppen, denk ik. Hij ziet waarschijnlijk aan me, dat ik ergens mee bezig ben. Soms denk ik, dat het heel moeilijk is om met een kampkind om te gaan. De last die je zelf meesleept, daarvan laat je je partner ook een deel slepen.”

_”Ik dacht, dat ik het altijd goed gedaan had. Mijn partner

heeft samen met mij deelgenomen aan een praatgroep. Nu wil ze niet meer. We hebben soms avonden dat ze urenlang met haar rug naar me toezit. Ik heb dan het gevoel dat ik moet wegwezen. Sinds ik moeilijkheden heb met mijn gezondheid en het oorlogsverleden wat harder toeslaat, heb ik het gevoel dat ik moet wegwezen ... We zijn zo vastgelopen dat we in relatietherapie zijn gegaan. We kunnen alleen nog praten met elkaar via de therapeut.”

_Sommige partners hebben een eigen oorlogsverleden of

zijn opgegroeid in een gezin waarvan één of beide ouders geïnterneerd of ondergedoken zijn geweest. Ook dit blijkt een rol te spelen in de relatie. Enkele voorbeelden:

_Een kampkind dat getrouwd is met een

oorlogsvrijwilliger:

”Ik zit met een dubbele last. Mijn man is oorlogsvrijwilliger geweest in Indonesië. Hij heeft daar verschrikkelijke dingen meegemaakt en heeft daarvan iedere keer last. Die last is verschrikkelijk, erger dan wat in het genoemde artikel van Paul de Schipper beschreven staat.

Verder zit ik met mijn eigen oorlogsverleden dat vroeger door mijn echtgenoot niet werd erkend. Pas de laatste jaren krijg ik daar van hem een beetje begrip voor. Misschien heeft het wel te maken met het feit, dat ik erover ben gaan praten en hem ben gaan informeren. Ik heb het altijd voor hem verborgen gehouden. Ik moest dat zo doen. Als ik het verborgen houd, heb ik voor mezelf namelijk een soort veiligheidspal ingebouwd. Nu probeer ik de tijd en de mogelijkheid te vinden om er met hem over te praten. Dat praten gaat heel moeizaam. Ook omdat mijn echtgenoot voor zichzelf iedere hulp weigert.”

_Een kampkind dat getrouwd was met een Europese

oorlogsgetroffene brengt het volgende in:

’’Mijn partner heeft zelf een duidelijk Europees oorlogsverleden. Over mijn oorlogsverleden dat sinds een aantal jaren zichtbaar is, is nauweüjks gesproken. Dat lag aan mijzelf. Ik durfde en kon er niet over praten. Mijn partner heeft dat wel geprobeerd, maar ik had voor mezelf het gevoel dat ik dat een ander niet kon aandoen. Dat deze houding niet juist was, begin ik pas de laatste tijd te merken. (...) Na 25 jaar zijn we uit elkaar gegaan. We hebben tot op zekere hoogte kunnen uitspreken, waarom het zo moest gaan en welke rol wij daar beiden in hebben gehad. We kunnen nu goed met elkaar overweg, we kunnen goed over de kinderen praten en over de opvoeding die we nog wel samen doen.”

_Iemand van de tweede generatie die getrouwd is met een

kampkind zegt:

”Wij zijn zo’n twintig jaar getrouwd. We hebben een tijdje gescheiden van elkaar geleefd, omdat het niet meer ging. Mijn partner, die kampkind is, heeft zich door die scheiding in de steek gelaten gevoeld. We zijn nu weer tweeënhalfjaar bij elkaar. Het ging drie maanden goed en daarna was het weer precies dezelfde ellende als voorheen. (...) Het is niet de bedoeling dat we oorlogje blijven spelen, maar dat we elkaar zien als twee gewonde kinderen, want ook ik - alhoewel van na de oorlog -ben beschadigd door het oorlogsverleden van mijn ouders. (...) Verleden week merkte ik, dat een agressie- aanval van mijn man werd doorbroken. Ik dacht: Hé, we zijn maatjes. Al kunnen we moeilijk met elkaar praten, al kunnen we geen emoties delen, we zijn allebei even klein, verdrietig en in de war.”

-Een kampkind dat getrouwd is met iemand van de

tweede generatie merkt op:

"Achteraf blijkt, dat mijn vrouw een tweede generatiekind is. Haar vader is Duitser. Hij is uit Duitsland weggegaan en hier in Nederland ondergedoken, zowel voor de Duitsers als voor de Nederlanders. We hebben elkaar min of meer gevonden doordat we allebei een oorlogsachtergrond hebben. Op den duur klikte het toch niet. Mezelf laten zien, dat kan ik niet. Ze heeft geprobeerd gaten te prikken in de muur die ik had opgetrokken. Dat is haar niet gelukt.”

_Eén van de klachten van oorlogsgetroffenen is, dat de

ander niet wil of niet kan luisteren. Maar ligt dat wel zo eenvoudig? Ligt het alleen aan de ander dat het gesprek niet op gang komt? Hiervóór hebben we o.a. kunnen lezen, dat het ene kampkind haar oorlogsverleden verborgen hield, omdat ze voor zichzelf een veiligheidspal nodig had, en het andere kampkind durfde en kon er niet over praten, hoewel haar partner wel heeft geprobeerd een gesprek over haar oorlogsverleden aan te gaan. Welke signalen zenden kampkinderen uit naar hun partners en kinderen en hoe reageren die daarop? Enkele voorbeelden:

_”Wat doe je bij het ICODO?, vraagt mijn partner. Zeker

gezellig bij elkaar zitten en je vrienden ontmoeten? Ja natuurlijk ook, zeg ik dan. Wat verder? Praten. Waarover? En dan gaan mijn stekels recht overeind staan en denk ik, dat gaat je niets aan, want je begrijpt er toch niets van. Maar ik zeg: Nou, over van alles. En dan wordt het zo’n gesprek als kabbelend water. Ik denk, hou er maar over op, want je begrijpt er toch niets van of wilt er niets van begrijpen. En als ik dan toch op een gegeven moment iets dieper ga en iets heel essentieels zeg, dan wordt het weggewimpeld. Dat is dan meteen een basis om nooit meer wat te zeggen.”

”Je bent, als kampkind, heel erg beschadigd en gekwetst. De vraag is of die beschadiging ook bij een ander leeft of alleen bij jezelf. Ik heb mijn partner en kinderen verteld dat ik niet tegen ziek zijn kan. Als ik in het kamp ziek werd, moest mijn maatje eten gaan halen en dan kwam hij met de helft terug. Ziek zijn zit er dus niet in. Als jongetje alleen in zo’n kamp en dan ziek zijn, dat is uitgesloten. Vandaar. Later wordt mijn kind ziek en ik zeg: Goh, wat vervelend. Gauw beter worden. En dan reageert mijn partner: Jij ook altijd met je kamp. Dat kind mag toch wel ziek zijn. Dan voel ik me gepakt en denk: Stommerd. Dingen vertellen is kennelijk gevaarlijk. Ik moet niet zo kwetsbaar zijn.

Ik ben voor zo’n reaktie zó gevoelig, zó snel gekwetst.”

_”Ik heb mijn kinderen mijn oorlogsverhaal schriftelijk

gegeven. Daarop heb ik nauwelijks enige reaktie gehad. Dat heb je ons nooit verteld, zeggen ze dan. Hun kommentaar geven ze niet. We hebben ze misschien geleerd om hun emoties niet te uiten, dat hebben we zelf ook niet gedaan. Maar nu ik het wèl doe, omdat ik het niet meer kan onderdrukken, word ik niet meer geaccepteerd.”

_Een kampkind wijst op de moeilijkheid als na zoveel jaar

in een relatie (waarin je op een bepaalde manier met elkaar omgaat) de getroffene ineens andere signalen gaat uitzenden, over zijn verleden gaat praten bijvoorbeeld of zich anders gaat gedragen. De anderen in het gezin kunnen dan moeite hebben met zo’n verandering en dat vraagt tijd.

_Ook een ander benadrukt hoe het niet uiten van emoties

door de ouders, kan doorwerken bij de kinderen. ’’Kinderen hebben waarschijnlijk onbewust van hun ouders geleerd om hetzelfde te doen, om emoties niet te uiten. Als één van de ouders (het kampkind) gaat veranderen en wèl emoties gaat tonen, kunnen de kinderen daar niet mee overweg, want dat hebben ze niet geleerd.”

_”Ik heb een tijdlang ontzettende nachtmerries gehad,

waarover niet gesproken werd. Ik wist zelf niet dat ik ze had, maar ik gilde de boel bij elkaar. Toen ik daar op een gegeven moment achter kwam, ben ik het huis uitgegaan. De kinderen hebben er nooit over gepraat, maar het heeft wel een diepe voor gesleten in hun leven. Ik denk dat daar hun panische angst vandaan komt als ik ziek ben. Het blijkt dat ze allerlei fantasieën daarover hebben in de zin van: als mama ziek wordt gaat ze dood. Dat zijn ongewilde sporen die je, als kampkind, achterlaat.”

_Hoe gaat de omgeving (partner, kinderen) om met de

sporen die je als kampkind achterlaat?, vraagt een ander zich af. Het is volgens haar belangrijk dat die sporen niet tegen je worden gebruikt. "Anders kruipen we uit zelfbescherming weer in onze schulp.”, aldus dit kampkind.

Weer een ander wijst op de betekenis van zo’n achtergelaten spoor voor bijvoorbeeld de kinderen. ”Ik probeer me te verplaatsen in zo’n kindersituatie waar een moeder met wie ogenschijnlijk overdag niets aan de hand is, ’s nachts de boel bij elkaar gilt en waarover niet wordt gepraat. Dan gaat het er niet alleen om hoe die kinderen omgaan met zo’n spoor dat wordt achtergelaten, of ze dat wel of niet misbruiken. Er gebeurt volgens mij op dat soort momenten iets heel ingrijpends in hun kinderleven. Het is fantastisch dat er in dit geval van beide

kanten, door de moeder en door de kinderen, een manier gevonden is om daarover alsnog te praten.”

--Komt het gesprek tussen het kampkind en de

partner/de kinderen niet op gang, omdat sommige vragen niet worden gehoord of als bedreigend worden ervaren?

-’’Onze klacht is duidelijk,” aldus een kampkind, ”de

anderen luisteren niet naar ons. Maar nu krijg ik een prik van de overkant. Mijn partner zegt tegen mij: ik ben jouw slachtoffer. Ik heb pech gehad dat ik met jou ben getrouwd. Mijn kinderen zeggen, dat ze pech hebben gehad met zo’n vader als ik. Dat wil ik niet horen. Dus sluit ik me daarvoor af, alhoewel ze het meestal niet zo duidelijk zeggen als ik het nu zeg. Ik reageer dan bijvoorbeeld in de zin van: ik begrijp niet wat jullie bedoelen. Of ik roep meteen: ik ben de schuldige. Als je dat een paar keer hebt gedaan, dan merk je dat die anderen er niet meer over willen beginnen. Ze willen er niet meer over praten, want ik trek direkt de schuld naar me toe.”

_’’Mijn schoondochter was laatst bij me en zei: als ik bij

jou kom, praat je altijd over de oorlog. Kun je dat niet vergeten?” Met zo’n reaktie van de schoondochter kan dit kampkind niet uit de voeten. Zijn oorlogsverleden dringt zich aan hem op en hij kan niet anders dan erover praten.

Een ander kampkind ziet de vraag van deze schoondochter als een wezenlijke vraag, omdat daar volgens hem bij de vragensteller veel meer achterzit. ”Er is een aantal wezenlijke vragen (zie ook de vragen onder 5) die door ons, kampkinderen, worden genegeerd, niet worden gehoord, omdat ze op een indirekte manier worden gesteld. Dan moeten die anderen maar duidelijker zijn in hun vraagstelling, denken we dan. En zolang die anderen dat niet doen, hoef je niet met een antwoord te komen en ga je er niet op in. Maar je zult ook voor jezelf met een antwoord moeten komen op vragen als: Waarom ben ik zo met de oorlog bezig? Waarom zit ik in een gespreksgroep? Waarom ben ik in therapie? Wanneer komt daar een einde aan?”

-Het vinden van een antwoord op zogenaamde wezenlijke

vragen blijkt niet eenvoudig. ’’Soms kun je nog geen antwoord geven,” reageert iemand. ”Dat is pas later in het verwerkingsproces mogeHjk.” Weer een ander is van mening, dat angst een rol speelt bij het niet kunnen beantwoorden van dergelijke vragen. Angst van het kampkind voor het antwoord zelf.

_Een ander vult aan: ”Ik ben bang. Bang om overhoop

gehaald te worden. Bang om gevoelens onder ogen te moeten zien. Het was voor mij ook vreselijk om te zien wat ik mijn kinderen heb aangedaan. Ik heb moeite met de agressie die ik alleen maar op mezelf kan richten, wat net zo ziekelijk is als de agressie die mijn man op mij en mijn kinderen richt.”

_Weer een ander haalt een stukje uit het genoemde artikel

van Paul de Schipper over partners aan: ’Op het moment datje lief en aardig probeert te zijn, heb je binnen een half uur ruzie, want dan voelt hij dat er iemand binnen wil komen. Dat iemand zijn ziel wil raken en dat mag niet. Emotie is gevaarlijk, dat was in het kamp ook zo.’ Dit kampkind is van mening dat als een ander over je oorlogsverleden wil praten, je eigenlijk jezelf hiervoor afsluit. Een ander kampkind beaamt dit. ”Ik sluit me af, omdat ik er niet goed tegen kan. Ik voel me op het matje geroepen als ik hoor dat zij (mijn partner en kinderen) pech hebben gehad door met mij te trouwen of mij als vader te hebben. Maar ik vind het toch goed om te kunnen horen, dat mijn omgeving het betreurt dat het zo gelopen is.”

_In de groep wordt teruggekomen op een eerder gemaakte

opmerking van een kampkind, namelijk dat niemand slachtoffer van hem is geworden, omdat hij zelf altijd heeft moeten inleveren. Maar is dat zo, vraagt een ander zich af. ’’Immers als je inlevert, doe je niet alleen jezelf maar ook de ander tekort. Dan hoef je die ander niet meteen een slachtoffer te noemen. Maar als je inlevert, ben je niet volledig. Je bent geen kompleet mens. Er mankeren dingen aan je, omdat je inlevert. Dingen die je niet kunt laten zien.”

_’’Mijn vrouw is op een gegeven moment bij me

weggegaan, omdat ik geen warmte kan geven, geen emoties kan laten zien, nooit heb gezegd ’ik hou van je’. Als ik naar vraag 1 kijk, dan herken ik me daar ook niet in. Noch mijn vrouw noch mijn zoon voelt zich slachtoffer van mijn oorlogsverleden, want we hebben het er nooit over gehad. Die hele kamptijd is eigenlijk pas de laatste twee jaar dat ik in therapie ben, naar voren gekomen. Terugkijkend naar hoe ik heb gefunktioneerd op school, op mijn werk, in mijn relatie kan ik zeggen, dat het fout is gegaan door de invloed van die kamptijd. (...) Ik ageer heel sterk tegen de opmerking dat mijn vrouw pech heeft gehad door mij te trouwen. Ik zie het in een groter verband. Mijn vrouw en ik hebben elkaar gevonden vanuit een min of meer identieke jeugdfrustratie. (...) Nu kan ik zeggen, dat het fout is gegaan door zaken als het optrekken van een muur rond jezelf, niet jezelf durven zijn, altijd bang zijn, enz.”

_”Ik heb me nooit bemoeid met de opvoeding van mijn

zoon, omdat ik merkte dat dat me niet lag. Er moet geluisterd worden, anders vallen er klappen, terwijl ik dat helemaal niet wil. Mijn vrouw doet die opvoeding spelenderwijs. Achteraf blijkt, dat het helemaal niet uitmaakt of je je wel of niet met die opvoeding bemoeit. Een kind luistert niet naar wat je hem leert. Nee, een kind leert van wat hij ziet, hoort en voelt. (...) Ik zie mijn kind nu als een tweede generatiekind. Hij heeft faalangst, uit geen emotie, enz.”

_Soms komt het gesprek tussen het kampkind en de

partner/de kinderen alsnog op gang. Vaak pas nadat professionele

hulp is gezocht of nadat het kampkind een luisterend oor in een lotgenotengroep heeft gevonden. Of nadat de partner hulp heeft gezocht. Enkele reakties daarop:

-”De kinderen ervaren niet, dat mijn man op zijn manier

probeert de situatie thuis te veranderen. Dat er dingen kunnen veranderen, daarin geloof je soms niet. Als je lang in de ellende hebt geleefd, kun je niet meer zien wat er wèl goed is. We hebben afgesproken eens te proberen vandaag iets goeds in elkaar te vinden en dat tegen elkaar te zeggen. Volgende week proberen we twee goede dingen in elkaar te vinden. En dat helpt.”

-- ”Het feit dat ik nu - in tegenstelling tot vroeger - wèl

open over mijn oorlogsverleden kan spreken, met name met mijn kinderen, maakt dat een heleboel wat vroeger niet goed genoeg is gegaan, nu weer bespreekbaar is. Ik merk tot mijn bijzonder grote blijdschap dat er een soort inhaalmanoeuvre mogelijk is voor mijn kinderen en mij. Dat doet me verschrikkelijk goed.”

-”Nadat ik professionele hulp voor mezelf heb gekregen,

ben ik ook mijn eigen rol in het geheel beter gaan zien. Belangrijk is de manier waarop je dingen aankaart: duidelijk leren zeggen wat je bedoelt en navragen hoe dat is overgekomen. Dat oefen ik Ook met mijn eigen kinderen, voordat ze de stap durven te doen om dingen rechtstreeks tegen hun vader (het kampkind) te zeggen. Daarmee wordt een vicieuze cirkel doorbroken, de cirkel van helemaal niet meer praten, geen kontakt meer hebben en doen alsof het goed gaat.”

-”Het praten erover met elkaar gaat heel langzaam. We

proberen het allemaal af te schennen, wanneer het teveel wordt. Maar we zeggen tegen elkaar: het blijft staan, we komen erop terug, we houden de lijn kontinu open.”

_’’Doordat mijn vrouw van onze relatie in een andere

relatie is gesprongen, die even beroerd of even goed is, is ze erachter gekomen, dat haar verleden ook meespeelt in het geheel. Wij hebben nog steeds een goed kontakt en onlangs heeft ze me voor het eerst verteld, hoe verbitterd ze is over haar jeugd en haar puberteit en hoe ze daarmee bezig is.”

-”Al die jaren dat we hebben samengewoond, is dat

kampverleden niet bewust beleefd en is het in die zin niet aan de orde geweest. Nu wel. Ik heb geen baan meer en ben in therapie. Nu begint mijn zoon te vragen: Pa, wanneer ga je weer aan het werk? Wat is er met je? Ik vind het heel moeilijk om daarop te reageren. Maar sinds ik min of meer geleerd heb om samen te durven en te kunnen lachen en huilen, heb ik een hele goede band met mijn zoon. We hadden altijd wel plezier met elkaar, maar de band is nu - hoe moet ik het zeggen - emotioneel, intiem.”

-Een kampkind: ”Wat ik heel zwaar vind in mijn leven,

is het gevoel dat ik iets goed moet maken ten opzichte van mijn partner en mijn kinderen. Ik heb heel veel tijd voor mezelf gehad. Ik heb het kampkind kunnen zijn en daarmee heb ik toch wat teweeggebracht bij deze mensen van wie ik heel veel houd.

Ik zie bijvoorbeeld bij mijn kinderen hoe moeilijk hun leven is. Ik voel de behoefte iets goed te maken, om alsnog te proberen ze tot gelukkige mensen te maken. Tegelijkertijd voel ik me machteloos. Mijn leven zal te kort zijn om te bedenken, hoe ik dat zou kunnen doen. Ik heb het gevoel dat mijn leven daardoor niet geslaagd is. Dat het een beetje zinloos is om te leven.”

_Ook anderen herkennen zich hierin. Eén van hen

reageert als volgt: ’’Zoals ik mijn kinderen heb opgevoed, daarvan denk ik achteraf, dat is om te janken. Dat je zo stupide kunt zijn.”

_”Het gaat mij niet zozeer om de relatie tussen mijn

kinderen en mij, maar ik zie de relaties van mijn kinderen steeds maar mislukken.Twee van mijn kinderen durven geen relatie aan. Ze zijn heel eenzaam. Ze zijn vaak depressief. Eén van mijn kinderen heeft een poging tot zelfdoding gedaan. Ik heb het gevoel dat ik iets goed moet maken voor ze. Ik heb ze het leven gegeven. Hoe moet dat nu verder?”

_Een ander kampkind: ”Ik heb het gevoel, dat ik ze nooit

het leven had mogen geven, omdat ik zelf een onvolkomen mens ben. Achteraf heb ik dat gevoel heel sterk. Ik had dat nooit mogen doen.”

Een ander wijst op de zware verantwoordelijkheid die de deelnemers aan dit gesprek (de aanwezigen) voelen voor degenen om hen heen: de partners en de kinderen.

Omdat er veel te weinig tijd beschikbaar is, wordt er voorgesteld een andere keer terug te komen op het thema ’iets goed willen maken’ en eventueel op de andere vragen die niet of onvoldoende aan bod zijn geweest. Hiermee wordt dit gesprek dat door de deelnemers als open en indringend werd ervaren, afgerond.

Referentie: 
Lies Schneiders | 1988
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 5 | 4 | december | 20-29