Ja-pan of Nee-pan: Spoorzoeken naar mijn vader

Na een vlucht van meer dan 20 uren landden we op Japanse bodem. Het was november 1990, zevenenveertig jaar nadat mijn vader hier voet aan wal zette. Ik ging zoeken om de dood van mijn vader te vinden.

Er was grote twijfel in mij toen het toeval wilde dat ik meekon naar Japan met een groepje ex-krijgsgevangenen en nabestaanden. Het was een kans uit duizenden, dat wel. Ik was bezig de chaos van mijn oorlog te ordenen; mijn vader speelde daarin een sleutelrol, dat wist ik al. Maar toegang gevend tot wat?

Overdag was het besluit: ja, ’s nachts: nee. In de nacht ben je weerloos en overvalt je de angst. Ik waagde me in het hol van de leeuw!

Sinds 1946 zijn bijna alle nachten nog oorlog. Nachtmerries over uitputtende transporten, vluchten, afscheid nemen, doodgaan. De beelden die mijn ogen gezien hebben zijn niet uit te wissen en komen in de nacht in alle schakeringen terug. Japan is het symbool van doodgaan, uithongering, wreedheid en vernietiging:

Mijn herinneringen beginnen bij het eerste transport per vrachtwagen. We werden erin gegooid en gingen naar kamp Soemowono. Mijn jongste zusje was zes weken, ik was drie jaar, mijn broertje vijf en mijn oudste zusje zes. Flarden herinneringen zijn het, continuïteit ontbreekt, overzicht ontbreekt. De drie eerste paradijselijke jaren van mijn leven zijn diep weggeborgen in mijn onderbewustzijn. Altijd zullen ze in geuren en smaak terugkomen. Ook die beelden zijn in mijn hersenen gegrift. Pappie werd gemobiliseerd en verdween uit mijn leven.

In de jappenkamp jaren die volgden overheerste de angst. Angst om mijn moeder te verliezen. In Moentilan werd ze bijna doodgeslagen door de jap. Mijn broer en ik stonden machteloos en renden weg. Ik was vijf jaar. Om mij heen gingen mensen dood, moeders èn kinderen. Mijn broer lag op sterven. Mijn moeder vocht voor hem en zei: ‘volhouden Pieter, de Amerikanen komen eraan’. Hij overleefde. Mijn oudste zusje was maanden apathisch en lag lange tijden ernstig ziek in het kamp-ziekenzaaltje. Mijn jongste zusje was een baby. Dat betekende dat ik me verantwoordelijk voelde voor heel veel dingen. Uren stond ik in de rij voor wat extra voedsel. Ik moest redden wat er te redden viel, doodgaan mocht niet.

De jongens vanaf tien jaar, later vanaf negen jaar, werden bij de moeders weggehaald. Mijn broer was pas zeven, later acht, maar de angst diende zich aan. Ik weet hoe dankbaar ik was dat ik een meisje was. Dat betekende tóén niet weggehaald worden bij je moeder, en later geen soldaat zijn.

De transporten van het ene kamp naar het andere zal ik nooit vergeten. Bij de ochtendappèls werden wij nogal eens ingeloot om te vertrekken. We moesten tellen, itji, ni, san, si, en mijn moeder hoorde weer bij de nummers die naar een ander kamp moesten. Van Soemowono naar Ambarawa, naar Moentilan en Banjoebiroe. We kregen een door mijn moeder gemaakt rugzakje op en de moordende tocht begon. Soms met geblindeerde treinen, soms per vrachtwagen en dan lange marsen lopen.

Dorst, honger en uitputting voel ik nog in mijn lijf tot op de dag van vandaag. Uitrusten mocht niet, dan ging je dood. Voortgejaagd werd je.

In maart 1946 repatrieerden we per transportschip naar Holland. Er was geen bevrijding, er was ook geen vreugde, alleen een diep verdriet. Pappie was dood. Mijn moeder zei, staande aan de railing: ‘Zeg nu de zon maar vaarwel, die zie je nooit meer.’ Daar stonden we, berooid, totaal ontredderd, zonder vader, zonder land, zonder bezit. Ik nam afscheid van mijn geboorteland, ik was zeven jaar. Nooit zag ik het meer terug.

En dan nu wèl naar het land van de vijand?

Het werd Ja-pan, want toeval bestaat niet. Het donkere onherbergzame Japan opende zich voor mij. Het werd een reis vol tegenstellingen en verrassingen. Onze basis was een klein hotel in Orio. Vriendelijkheid en behulpzaamheid omringden ons, er was een overvloed aan heerlijk voedsel. Het deed pijn.

We stonden bij het monument in Mizumaki. Een monument dat de heer Winkler, ex-krijgsgevangene van kamp 6, heeft ontworpen en waarin de namen gegraveerd staan van 858 omgekomen krijgsgevangenen. Daar stond pappie’s naam zwart op wit:

P.H. Groenevelt 121-01-’44. Dit was de onherroepelijke confrontatie.

Gedachten vliegen door je heen: Het doodsbericht van het Rode Kruis kwam in februari 1946. Wij zaten met mijn moeder in kamp Adèk in Batavia. Iedere dag wachtten we met angstige spanning op de lijsten met doden en overlevenden uit Japan.

Van zo’n moment hangt de rest van je leven af. Hij was dood. Ik kan mij dat moment niet meer herinneren. Het is een zwarte plek temidden van veel scherpe herinneringen. Mijn moeder zegt dat mijn broer ontroostbaar gehuild heeft. Ik vergat het, om verder te kunnen leven, besef ik nu. Toch hield het verlies van mijn vader me mijn hele leven bezig. Fantasieën over zijn niet-doodzijn bleven lang bestaan, tegen alle logica in. Ik zag hem rondzwerven door de wouden van Japan en eens weer terechtkomen. Het hertrouwen van mijn moeder gaf een conflict, tegen beter weten in. Ik was altijd op zoek naar mensen die hem gekend hebben in gevangenschap.

Hier staat zijn naam. Het wordt een verlaat afscheid dat het begin inluidt van een nieuw bezit. Ik vind een stukje van mezelf terug.

We volgen de route die de krijgsgevangenen gegaan zijn.

Modji was de havenplaats waar ze aan land kwamen. Ik luister naar de verhalen van de ex-krijgsgevangenen en hoor dat de Japanners expres op strategische punten veel krijgsgevangenen

bijeenbrachten opdat de geallieerden hun bombardementen nalieten.

Vanuit Modji gingen de mannen naar de verschillende bestemmingen. In het dagboekje van mijn vader staat bij 4 december 1943:

1943 Aankomst Modji (Japan). Tegen 5 uur van ’t schip af. Indeling op de kade, in theaterzaal 2 broodjes. Daarna verdeling in kleine groep 350. 5 groepen van tot. 400 en groep 6 van 407 man. Afscheid van T., V., W.R., P. enz. die in groep 5 zitten. Zelf ga ik met groep 6. ’s avonds nog per trein door (± 9 uur) naar mijn-distrikt Myada? waar groep 6 in nieuw kamp.

 

*ln de dagboekfragmenten zijn door de redactie namen vervangen door initialen.

Kamp Fukuoka 9 in Japan. 'September/oktober 1945 Myata Machi (= dorp) P.W. = Prisoners of War. Na de capitulatie van Japan in september 1945 waren de krijgsgevangenen bang dat de Amerikanen dit concentratiekamp niet zouden zien vanuit de lucht. Dit i.v.m. voedseldroppings en evacuatie. Van lakens en lappen maakte men deze twee letters.

We staan op de kade en zien de theaterzaal. Het oude station is nog hetzelfde, alleen de treinen zijn niet geblindeerd maar luxueus, tegenstellingen die scherp opvallen. Ik vind het kolenmijnkamp waar pappie omkwam. Hayashi, een Japanse wetenschapsjournalist, is mijn gids.

Hij leidt me naar kamp Fukuoka 9 in Myata, een slapend dorpje in een bergachtig gebied. De barakken die tegen de helling aangebouwd waren, zijn weg. Nu is het een prachtig plekje met hoge wilde bloemen en mooie bomen. Je zou er zo willen kamperen. Toen waaide er een snijdende koude wind, waar de ondervoede gevangenen een prooi werden voor ziekten als longontsteking.

1943 Eindelijk ’s nachts in kamp ondergebracht. IJskoud.

Vanochtend nummers. Toespraak Jap. Keuring in de gewone dingen bij inrichten nieuw kamp. Eten aan tafels.

Het was een wonderlijke ervaring om op de plaats te staan waar mijn vader het laatst van zijn leven was. Ik had het gevoel dat ik deelgenoot werd van datgene wat hij mee- en doorgemaakt heeft. Er ging een wereld voor mij open, daar waar de wereld zich voor hem sloot. Hier nam hij afscheid van ons. Mijn zusje had hij nooit gezien, wèl wist hij van haar geboorte. Mijn moeder noemde haar ‘de brug’. Zij zou de brug zijn van afscheid naar weerzien. Die overbrugging zou verder moeten gaan reiken dan dit leven. Hij stierf in de ziekenbarak, doodsoorzaak: ondervoeding en longontsteking. De heer Plomp, een medegevangene en vriend bewaarde enkele kostbaarheden: zijn dagboekje en trouwring. Later, in 1948, bracht hij die naar mijn moeder.

Voor mij zijn het dierbare documenten geworden. Het dagboekje heb ik in de jaren ’70 verslonden, alles wilde ik weten.

Bijna 50 jaar later ben ik hier aanwezig. Alleen de factor ‘tijd’ moet je wegdenken. Een wonderlijke situatie, mijn vroegere machthebber is mijn gids naar een verleden dat me niet loslaat.

Ik kan tegen een Japanner spreken over mijn verdriet om een zinloze dood, over mijn angst en machteloosheid als kind in een jappenkamp. En hij luistert, en hij begrijpt. Dat werkt helend.

In Nagasaki worden we geconfronteerd met de gevolgen van de atoombom. Voor ons kwam de atoombom op tijd. Wij leefden nog, voor velen was het te laat.

Ik krijg oog voor het verdriet van de Japanse bevolking om de slachtoffers van Hiroshima en Nagasaki. Het gewone volk had niets te zeggen. Hirohito en zijn generaals waren de oorlogsmisdadigers. En zij gingen vrijuit. En wij kregen de atoombom op ons brood. Het is de wereld op zijn kop.

We verlaten Japan weer. Een diepe ontroering maakt zich van me meester, mijn vader verliet dit land nooit. Ik ben overlevende en kan in vrijheid het land verlaten. We vliegen over Formosa (Taiwan) en over de Zuidchinese zee. Mijn gedachten gaan naar het konvooi schepen dat in 1943 van Singapore naar Modji voer, volgestouwd met krijgsgevangenen. Identiek aan de slaventransporten van Afrika naar Amerika in vorige eeuwen.

Het konvooi werd gebombardeerd door de geallieerden, één vrachtschip met Japanners werd getroffen.

1943 Bomaanval op convooi o.a. op carrier en kannoneerboot.

1 Vrachtschip getroffen, sold. + vrouwen en kinderen door ons schip overgenomen. Wij verlaten met grote snelheid dit convooi naar ? Zee gelukkig niet woest, redding verloopt vlot, ± 900 menschen. ’s Nachts stoomen we Jangtze op en ’s morgens in een zijrivier (Wang Po?) meren we aan kade van een haventje (voorhaventje Shanghai). Na inname voedsel vertrekken we weer.

1943 Konvooi ’s nachts weer ingehaald, we moesten dus voedsel halen vanwege de geredden die we aan boord houden. We zitten

nu met 1200 man in’t voorruim v.h. schip opgepropt. De geredde Jappen in achterruim. Eten slecht. Zee na Shanghai zeer rustig (spiegelglad).

Vanuit de lucht krijg ik duidelijk zicht op de expansiedrang van de Japanners. De gebeurtenissen krijgen hun juiste proporties. Wij waren pionnen in een immens spel. Mijn eigen oorlog gaat een plaats krijgen in het grote geheel. Dat betekent dat ik de oorlog ga beheersen in plaats van beheerst te worden door de oorlog. Ik ga begrijpen, omdat ik greep krijg op het verleden.

Wat een lange jaren van ontdekken en verwerken gaan daaraan vooraf. En daar ligt volgens mij het verschil in verwerken voor volwassenen en kleine kinderen. Voor volwassenen was de oorlog een onderdeel van hun leven. Voor kinderen was de oorlog hun leven. Een ander bestaan kende je niet, er waren geen andere referentiepunten. Je nam de normen en codes van de oorlog feilloos mee voor je latere leven: bestaansrecht heb je niet, dus je moet vechten om te overleven. Wist je beter?

Tot mijn 36e jaar heb ik in mijn eigen oorlog voortgeleefd. Nachtelijke angstdromen, inslaapproblemen, doodsgedachten, uitputting, angst voor intieme relaties.

Zesendertig was een magisch getal, mijn vader werd niet ouder, mocht ik dat wel?

Ik zocht hulp en kreeg psychoanalytische therapie. Een ontdekkingstocht begon. Ik vond steeds meer scherven van ons gebroken leven. Twee reizen wilde ik maken. Eén naar mijn geboorteland en één naar het land waar pappie dood is gegaan. De tweede ging in vervulling.

We landen op Schiphol, nog diep onder de indruk van alle ervaringen. Het zoontje van een reisgenoot omhelst zijn vader, de ontmoeting is ontroerend, pappie is weer thuis.

En dan onverwachts, als een geschenk, wordt een vaag weten een helder inzicht. De tijd is voor mij stil blijven staan bij het doodsbericht van mijn vader. Het leven had voor mij geen waarde meer, ik had genoeg gezien. Mijn gevoel en mijn levensverwachting zijn daar doodverklaard. Het rationele deel van mij leefde voort en vormde een vrij geslaagd leven. Het gevoel werd diep weggestopt, daar mocht niemand aan tornen want dan zou ik me doodhuilen.

Is het de directe confrontatie op de plaats van de oorlogsmisdaad die barrières neerhaalt?

Ik heb het ervaren. Een weten werd een be-leven. De tijd stond eens stil, in februari 1946. Nu kan ik verder. Ik durf de sprong te wagen naar mijn geboorteland. Daar zal het spoorzoeken voltooid worden. Het wordt de confrontatie met een bodemloos verdriet.

Referentie: 
Rimpkje Groenevelt | 1992
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 9 | 1 | mei | 5-9
Trefwoorden: 
Indische kampkinderen, Japan, krijgsgevangenen