Interviewproject met Molukkers: een beeld van oudere Molukkers en hun kinderen

Ron Habiboe, 55 jaar en historicus, doet al een aantal jaren onderzoek naar de geschiedenis van de Molukken en de Molukkers. Hij is directeur geweest van informatie- en documentatiecentrum Maluku en heeft onlangs in samenwerking met het Moluks Museum een inter-viewproject gedaan naar de invloed van de Tweede Wereldoorlog op het leven van Molukkers.

 

Heeft u zelf een Molukse achtergrond?

‘Mijn vader is als jongen van zeventien als verstekeling naar Nederland gekomen. Hij had geen zin om zijn middelbare school af te maken en ging op zoek naar avontuur. Mijn vader mocht thuis alleen Nederlands spreken. Als hij Maleis sprak werd hij aan een boom vastgebonden en kreeg een pak slaag met een stuk hout. Mijn opa zat bij het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger), was sergeant en als je aan een aantal voorwaarden voldeed werd je voor de wet gelijkgesteld aan Europeanen. Die groep Nederlands georiënteerde Molukkers waren vaak Hollandser dan Hollands.

Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 koos mijn opa toch om in Indonesië te blijven. Mijn vader die Nederlands was opgevoed zag daar niet veel heil in en wilde naar Nederland. Hij is eerst terechtgekomen in een Moluks woonoord in Middelburg, is naar de Zeevaartschool gegaan, omdat hij wilde varen en is op kamers in Vlissingen gaan wonen. In Zeeland heeft hij mijn moeder leren kennen. Ze hebben nog een tijdje ingewoond bij opa en oma van moeders kant en daar ben ik geboren. Uiteindelijk zijn we naar Den Haag verhuisd.’

 

Heeft uw moeder ook een Molukse achtergrond?

‘Nee, mijn moeder is een Hollandse. Ik ben in een Nederlandse omgeving opgegroeid. De herinnering aan mijn jeugd is dat ik een tijd lang aan het vechten ben geweest of ruzie had met de hele buurt.’

 

Uw vader is dus niet ‘op dienstbevel' hier naar Nederland gekomen?

‘Over de Molukse gemeenschap bestaat een stereotiep beeld: het zijn KNIL-militairen en ze zijn christelijk. De gemeenschap is divers. Je hebt christenen en een kleine groep moslims, men is afkomstig uit een dorp op de Molukken of uit een Molukse gemeenschap in garnizoenssteden als Bandoeng of Soerabaja. De soldaten woonden met hun gezinnen in de kazernes. Degenen die sergeant waren of onderofficier mochten een huisje betrekken buiten de kazernes. Je had studenten, ambtenaren en anderen. Maar een grote groep Molukkers is inderdaad als KNIL-militair in 1951 op dienstbevel met hun gezinnen naar Nederland gekomen, hebben te horen gekregen dat ze ontslagen waren uit de dienst en zijn ondergebracht in woonoorden verspreid door Nederland, aanvankelijk voor tijdelijk, maar toen bleek dat terugkeer naar de Molukken niet direct mogelijk was zijn ze gehuisvest in wijken van verschillende steden in Nederland.’

 

Kunt u iets zeggen over dat interviewproject? Wat is u daarbij opgevallen?

‘Voor het project Getuigen Verhalen hebben we getuigenissen van 48 Molukkers geregistreerd zowel hier als op de Molukken, zowel volwassenen als degenen die kind waren in de Tweede Wereldoorlog. We hebben hun gevraagd naar hun ervaringen in die oorlog en in de nasleep daarvan, zoals de Politionele Acties waar militairen werden ingezet om Indië voor Nederland te behouden. Ook de overtocht naar Nederland en het onderbrengen in woonoorden en wijken konden aan bod komen.

Wat me is opgevallen is dat de grootste pijn voor de Molukse gemeenschap in Nederland niet de ontberingen zijn die men heeft meegemaakt, maar dat men zich afgedankt voelt door de Nederlandse regering. Behoorden ze voorheen tot de groep die de lakens uitdeelde in Indië, bij aankomst in Nederland werden de mannen werkeloos en hadden geen status. Ze hadden meegevochten, ook tijdens de Politionele Acties, en desnoods hun leven gegeven, ze hebben Nederland geholpen maar als ze een beroep op Nederland doen om te helpen bij een terugkeer naar de Molukken, laat Nederland hen in de steek. Men is dankbaar voor de herdenkingspenning in 1987 als erkenning voor de loyaliteit, de uitkering en het Moluks Museum als levend monument, maar het neemt de pijn niet weg. De tweede generatie heeft die pijn van huis uit meegekregen.’

 

Dit beeld wat u schetst is bekend, ik ben op zoek naar de verhalen achter dit collectieve verhaal.

‘Wij moeten niet de illusie hebben dat het tegenwoordig bij iedereen bekend is. Maar als je kijkt naar de persoonlijke verhalen achter dit collectieve verhaal dan zijn die divers. Heeft men de oorlog meegemaakt in een dorpje of in een garnizoensstad? Woonde men als kind in de kazerne? Ik heb bijvoorbeeld een vrouw geïnterviewd van wie de vader bij het KNIL zat. Zij woonden op Sumatra. Haar vader was sergeant en toen de oorlog uitbrak werd hij gevangengenomen. De Japanse strategie was om de inheemse bevolking aan zich te binden en daarom werden Molukkers vaak weer vrijgelaten, maar wel in de gaten gehouden, omdat ze bekend stonden als Zwarte Hollanders. Haar vader kwam vrij en is verzet gaan organiseren, hij is opgepakt, overgebracht naar Singapore en daar geëxecuteerd. De vrouw heeft als kind gezien dat mannen met juten zakken over zich heen, een open vrachtwagen werden ingeslagen. Ze kon niet zien of haar vader daarbij was. Ze heeft hem nooit meer teruggezien, heeft geen graf om naartoe te gaan en zit met allerlei vragen over zijn dood.’

 

Vermoed u dat er onverwerkte trauma’s zijn verscholen achter het collectieve verhaal?

‘Ik denk het wel. Naarmate mensen ouder worden laten ze een heleboel franje van het leven los. Hoe dichter bij de dood, hoe dichter je bij de kernzaken van het leven komt. Er zijn vragen die nog altijd onbeantwoord zijn gebleven en waar men mee zit. Zo ook de vrouw die met haar kinderen is achtergebleven nadat haar man is opgepakt en weggevoerd. Zij heeft in het kamp een schooltje opgezet en is een paar keer door de Kempetai, de Japanse politie, verhoord en gefolterd. Ik heb verschrikkelijke verhalen gehoord over vaders die weggehaald werden en in elkaar geslagen.

Wat me opviel bij enkele mannen is dat zij in de chaotische tijd na de Japanse capitulatie zowel aan de kant van de Indonesische nationalisten als aan de Nederlandse kant hebben gevochten. Families zijn toen van elkaar gescheiden. In deze roerige periode was het een hele tijd niet duidelijk hoe het verder zou gaan; zou Indonesië onafhankelijk worden of zou Indië behouden blijven?’

 

U noemde eerder de pijn die de tweede generatie van huis uit heeft meegekregen. Ziet u ook boosheid bij deze generatie op hun ouders?

‘Nee, de opvoeding was wel Spartaans, hard en in een militaire traditie, maar er is respect voor de ouders.’

 

Kan het zijn dat de loyaliteit zo sterk is dat andere gevoelens niet worden toegelaten?

‘Wat me altijd is bijgebleven is dat je niet aan je vader kan vragen waarom? Dan krijg je een lel om je oren. Dat is onbeschoft. Een KNIL-soldaat is een uitvoerder, niet praten maar doen. Dus niet vragen waarom? Maar als je in een Nederlandse omgeving geen waaromvraag stelt word je het domste kind van de klas.’

 

Is dat een rem op je ontwikkeling als je bepaalde dingen niet mag zeggen of vragen?

‘Als je de Molukse tweede generatie vergelijkt met die van andere etnische groepen dan worden we links en rechts ingehaald, maatschappelijk gezien. Omdat we eigenlijk nog steeds in een Molukse wijk zitten en geen waaromvraag stellen. Alles heeft zijn voor- en nadelen. Het is veilig, je bent beschermd, je hoeft niet te antwoorden, je hoeft niet te doen, terwijl buiten de Molukse gemeenschap moet dat wel. Omdat de wijk fysiek begrensd is kan niet iedereen daar meer wonen en trekt de derde generatie weg. Zij krijgen Nederlandse buren en raken meer geïntegreerd in de Nederlandse samenleving.’

 

Wat kun u nog meer zeggen over die tweede generatie?

‘Die tweede generatie is eigenlijk tussen wal en schip gevallen. Wat me te binnenschiet over boosheid is dat die tweede generatie wel boos was op de eerste, maar meer politiek gezien. Gaan we nou wel of niet terug naar de Molukken, moeten we nou wel of niet ons best doen op school en hier een leven opbouwen? De politieke groep van de eerste generatie die gestreefd heeft naar erkenning van de RMS (Republik Maluku Selatan) heeft niet veel bereikt. Die boosheid van de tweede generatie heeft zich ook geuit in treinkapingen in de jaren zeventig. Een protestkreet naar de eerste generatie: nu moeten we eindelijk eens wat bereiken.

Het is heel lang zo geweest: als je niet vóór de RMS was dan was je tegen de Molukse gemeenschap. Er was geen tussenweg. Niet iedereen was voor, maar je hield je mond omdat anders je huis in brand werd gestoken of je ramen werden ingegooid. Deze zwart/witvisie veranderde door het uitbreken van de burgeroorlog in 1999 op de Molukken tussen christenen en moslims. Toen ging men daar zijn eigen familie helpen. Er waren voorheen wel oriëntatiereizen naar de Molukken maar die werden met argusogen bekeken, bang dat men was dat hun kinderen gehersenspoeld zouden worden door de Indonesische regering. Tot in de jaren tachtig hadden de ouderen hun koffers op zolder klaarstaan om terug te gaan naar de Molukken. Ze waren hier tijdelijk, maar inmiddels hebben ze hier kinderen en kleinkinderen en is teruggaan zonder hen niet makkelijk. Dat vind ik hartverscheurend.’

 

Wat betekent dit voor de hulpverlening?

‘Degenen die wij hebben geïnterviewd kregen een dvd van dat gesprek. Daar waren ze heel blij mee en ze wilden die ook aan kinderen en kleinkinderen laten zien. Ouderen spreken niet altijd over hun eigen ervaringen, maar willen wel hun verhaal kwijt. Dat kan via Molukse ouderenzorg of de ouderendagen die Pelita, begeleidende instelling voor getroffenen uit voormalig Nederlands-Indië, organiseert.

De kinderen zijn op zoek naar een eigen identiteit en komen soms bij andere groepen terecht. Ze richtten zich vroeger op Amerikaanse indianen en tegenwoordig op de Maori’s. De hulpverlening kan mogelijk in persoonlijke gevallen helpen indien deze zoektocht tot psychische problemen leidt. Zelf heb ik mijn studie aangegrepen. Ik ben een Molukker met een Hollandse moeder. Als ik met dezelfde ouders in Indonesië had gezeten had ik me misschien wel Nederlander gevoeld. Het heeft voornamelijk te maken met dat ik me als kind door signalen vanuit de Nederlandse omgeving af en toe anders voelde en soms afgewezen werd.’

 

Lies Schneiders is hoofdredacteur van Cogiscope en freelance opleider.

 

Referentie: 
Lies Schneiders | 2011