Indische sleutels: Indische naoorlogse generatie op zoek naar haar wortels

Twintig jaar geleden ontstond de eerste ontmoetingsplek voor de Indische naoorlogse generatie (INoC).

Dat lustrum werd onlangs gevierd met een landelijke reünie in Bronbeek te Arnhem, waar zo’n 100 personen aanwezig waren. Twee deelnemers, Verona en Maria, spreken over hun jeugd en over het belang van een dergelijke ontmoetingsplek.

 

Indische sleutels

Hoe gaat het met ons verder Vroeg je mij vandaag Hoe gaat het met ons verder En achter deze vraag Gaat mijn verleden schuil Wat niet goed valt te verklaren Maar wel zo voelt

En bovendien door mij ook wordt ervaren

Als kwetsbaar en teer als kostbaar

En nog meer

Als iets wat mij zo raakt

En ook onzeker maakt

Als iets wat nog niet eerder was

En mij zo vaak verwart

Dat ik jou laat zoeken

Naar de Indische sleutels van mijn hart

Wouter Muller (van zijn cd Senang)

 

Verona (1963)

Verona, geboren in Soerabaja, is op driejarige leeftijd met haar ouders en broertje naar Nederland gekomen. Zij heeft geen herinneringen aan haar geboorteplaats, wel aan het pension in Kampen waar zij verbleven. Ze sliepen met zijn vieren in één kamer en Verona werd een keer wakker door het gillen van haar moeder die een schilderij op haar hoofd had gekregen. Haar vader vond snel werk als dieselmonteur. Hij zat altijd te studeren, omdat zijn diploma’s in Nederland niet geldig waren en omdat hij hogerop wilde komen. Verona kreeg een zusje dat meervoudig gehandicapt was, naar wie alle zorg in het gezin uitging, eerst thuis maar ook later toen ze in een tehuis werd ondergebracht. Na dit zusje kwamen er nog een broertje en een zusje.

Verona over haar jeugd: ‘Ik werd altijd thuisgehouden en mocht niet met andere kinderen buiten spelen. Als ik van buiten kwam vond mijn moeder dat ik stonk en een hoer was. Pas toen ik naar de MAVO ging nam ik meer vrijheid, ik zei bijvoorbeeld dat ik bij een vriendin huiswerk ging maken. Thuis deed ik de dingen nooit goed. Als ik een schilderijtje had afgestoft en het niet op precies dezelfde plaats had teruggezet, kreeg ik op mijn kop. Ik moest gewoon luisteren. Als ik

dat niet deed of het voor mijn broertjes en zusjes opnam, werd ik eerst genegeerd en als dat niet hielp toegeschreeuwd of geslagen, met een riem of een stok. Op een gegeven moment kon het me niet meer schelen, ik ging als het ware een masker dragen. De ongeschreven regel was: lief zijn, luisteren, niet tegenspreken en vooral niet de vuile was buiten hangen.

Toen ik elf was werd ik ongesteld en moest ik mijn eigen katoenen maandverband wassen. Er werd me toen duidelijk gemaakt dat ik niet met jongens mocht omgaan. Mijn ouders hadden vaak ruzie en mijn vader sliep dan in de auto in de garage. Ze hadden geen gelukkig huwelijk. Mijn vader is wel eens door mijn moeder gebeten. Mijn ouders werden allebei ziek. In mijn puberteit kreeg mijn vader een leveraandoening waardoor hij niet meer kon werken, mijn moeder kreeg borstkanker toen ik achttien was.’

 

Werd er thuis gepraat over wat je familie in Indië had meegemaakt?

Verona

‘De hele familie van mijn moeder wil niet vertellen over hun tijd in Indië. Ik weet dat de vader van mijn moeder een suikerrietplantage had en in de gevangenis terecht is gekomen. Maar waarom weet ik niet. Als ik vragen stelde, bijvoorbeeld omdat in de klas de Tweede Wereldoorlog ter sprake kwam, dan was de reactie van mijn familie: “Dat is voorbij. We leven nu”. Ze spraken altijd over leuke herinneringen. Het lijkt dus wel alsof je elkaar kent, maar echt de diepte ingaan is moeilijk. Mijn vader had littekens van schotwonden aan zijn benen. Pas in zijn laatste levensfase, toen ik hem bij mij thuis verzorgde en hem ernaar vroeg zei hij: “Ik heb vreselijke dingen gezien in de bossen”, maar meer vertelde hij niet. Na zijn overlijden vond ik in zijn aktetas allerlei documenten in oud-Maleis en rekeningen die mijn ouders hadden moeten betalen, bijvoorbeeld voor winterkleding toen zij in Holland aankwamen.

Mijn opa, de vader van mijn vader, was een Filippijn. Hij was naar Indië gegaan omdat hij op de Filippijnen een vrouw zwanger had gemaakt en niet met haar wilde trouwen. In Indië ontmoette hij mijn oma die een Hollandse vader had. Vier of vijf broers en zussen van mijn oma zijn tijdens de oorlog overleden. Mijn ouders konden, weliswaar stateloos, naar Nederland dankzij hulp van de familie van moederszijde.’

 

Draag je nog steeds het masker dat je als kind hebt opgezet?

Verona

‘Ik heb het gevoel dat ik alles moet verdienen en altijd goed moet doen. Jarenlang ben ik gekwetst door mijn moeder. Ik ken eigenlijk alleen haar buitenkant, haar ware aard ken ik niet. In Indië had mijn moeder een baan als secretaresse, hier in Nederland niet. Zij was een trotse vrouw. Dat ben ik ook. Als er wat is houd ik het ook voor me. Ik ben ook verbaal agressief geweest ten opzichte van mijn zoon en ik heb mijn partner wel eens lichamelijk bedreigd. Ik was bang dat ik net zo zou worden als mijn moeder. Ik ben in therapie gegaan toen die angst groter werd nadat mijn dochter was geboren en ik bekkeninstabiliteit kreeg. Ik was uit balans en kon mijn werk bij de Sociale Dienst maar gedeeltelijk volhouden. De Arbo-arts heeft me verwezen naar het Sinai Centrum. Toen ik daar in de groep het verhaal van een groepslid hoorde, toen knapte er iets in me. Ik bleef maar huilen. Ik was altijd dat aardige meisje, maar ik voelde heel veel woede ten opzichte van mijn moeder. Ik had zoveel verantwoordelijkheden als oudste thuis. Mijn moeder had geen baboe meer zoals in Indië. Als oudste dochter was ik haar baboe. Op mijn zevende stond ik al luiers te wassen en de was op te hangen. Ik moest me Hollandser gedragen dan een Hollander en mocht niet met een Indo trouwen of met een Surinamer. Mijn allereerste vriendje was een Hollander. Vanaf mijn twintigste woonde ik zelfstandig. Ik kon er niet meer tegen om in mijn ouderlijk huis te wonen. Ik heb het verdriet in de ogen van mijn vader gezien toen ik uit huis ging. In therapie is mijn zoektocht begonnen. Ik ben me nu bewust van dat masker en de pijn erachter. Ik heb mijn ouders vergeven en ook mezelf, omdat ik anders ben dan mijn ouders.’

 

Maria (1962)

Ook in de familielijn van Maria komen verschillende nationaliteiten voor. De vader van Maria was als peuter met zijn moeder en twee oudere kinderen geïnterneerd in een Japans kamp. De ouders van Maria’s vader waren totoks, Europeanen die naar Indië waren gegaan om een bestaan op te bouwen; hij was militair en heeft aan de Birma-spoorlijn gewerkt, zij was van origine een Duitse. Na de oorlog is het gezin naar Nederland gegaan, en vervolgens is deze opa opgeroepen voor de politionele acties in Indië en daar door een motorongeluk om het leven gekomen. Hij is in de familie doodgezwegen, mogelijk, aldus Maria, omdat het huwelijk niet goed was. De opa van moederszijde was in Nederland betrokken bij verzetsactiviteiten, zoals het onderbrengen van joden op onderduikadressen. Hij is daarvoor opgepakt en gevangengezet. De oma van moeders zijde was vaak ziek. Maria’s moeder nam als kind veel taken thuis op zich omdat haar moeder daar niet toe in staat was.

 

Hoe kijk je terug op je jeugd?

Maria

‘Mijn vader was heel streng voor me. Als ik iets verkeerds deed, bijvoorbeeld boos stampvoetend de trap opliep, moest ik dat twintig keer overdoen zonder te stampvoeten. Ik mocht niet boos worden en ook niet huilen. Als ik dat toch deed kreeg ik slaag. In mijn beleving was mijn moeder er nauwelijks. Ze was heel volgzaam en zorgde ook niet echt voor mijn broertje en mij, omdat ze altijd aan het werk was in de zaak van mijn vader. Ik liep wel eens met van die grote klitten in mijn haar, die werden er dan door een tante uitgehaald. Om aandacht te krijgen heb ik een keer op school gezegd dat mijn moeder dood was, omdat een tweeling uit de klas veel aandacht kreeg bij de dood van hun moeder. Daar schaam ik me nu voor. Als je als kind iets speciaals had, kreeg je extra aandacht. Op een gegeven moment dacht ik dat gevonden te hebben: mijn vader was geboren in Indonesië! Maar volgens anderen kon dat niet want ik was immers niet bruin.

Mijn vader was de heerser in huis. De Japanse soldaten waren zijn rolmodellen. Zijn woedeaanvallen kwamen uit het niets en als je in elkaar werd geslagen, wist je niet waarom. Als kind was ik bang om fouten te maken. Voordat ik iets moest doen, begon ik al te trillen, en dus ging het fout. Toch voelde ik me sterk verbonden met mijn vader. Ik was zijn prinsesje. Hij leerde me fietsen maar als ik viel kreeg ik een klap. Toen ik aan de pil moest, ging hij met me mee naar de dokter. Hij was degene die me aandacht gaf op belangrijke momenten.’

 

Hoe ging de oorlog een rol spelen?

Maria’s vader heeft samen met haar moeder allerlei bedrijven gehad, een loodgieterbedrijf, een camping met café en een motel. Ze verhuisden veel, zowel in Nederland als in het buitenland. ‘Dat maakte het voor mij als kind moeilijk om aansluiting te vinden. Mijn vader had een keer een baan als buschauffeur en moest oudere Japanse toeristen rondrijden. Hij is toen onwel geworden. Een van de Japanse toeristen kon wel een voormalige kampbeul zijn. Hij had de neiging om de sloot in te rijden. Toen is alles gaan rollen en is hij in therapie gegaan. Omdat mijn vader zo jong was toen hij het kamp in ging, kan hij zich er niets van herinneren maar hij had wel nachtmerries.

Bij mij ging het toen ook spelen. Ik had een slecht huwelijk en had ook de neiging mijn kinderen te slaan, niet in dezelfde mate als ik zelf geslagen ben, maar ik deed het wel, omdat ik me niet kon beheersen. Ik ben ook in therapie gegaan. Ik heb ook allerlei banen gehad maar ik kon dat steeds niet volhouden, ik kon geen grenzen stellen. Om los te komen van mijn ouders verhuisde ik naar Australië, maar mijn ouders volgden, en dat gebeurde ook toen ik vervolgens weer naar Nederland ging met mijn gezin.

Ik voel met name woede ten opzichte van mijn moeder, omdat zij niet ingreep toen ik werd geslagen. Met mijn vader voel ik me verbonden. Misschien identificeer ik me wel met hem. Ik heb een uitkering in het kader van de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers. Dit geeft me de mogelijkheid iets terug te doen in de vorm van vrijwilligerswerk. Met mijn beide ouders heb ik inmiddels een goede relatie. Zij wonen in Australië en hebben een pied-a-terre in Nederland.’

 

Wat is er volgens jullie precies Indisch?

Toen Verona in 2005 op bezoek ging bij een nicht in Indonesië die het daar goed had, ze had twee baboes en hoefde niets te doen, vroeg een tante van vaderszijde haar of ze nog een leuke Hollandse man wist voor een van haar kleinkinderen. ‘Kleur is voor Indische mensen heel belangrijk. Hoe witter de kleur hoe hoger in de hiërarchie. Als je geluk had trouwde je met een Hollandse man. En dan de relaties die er waren met baboes waar ook weer kinderen uit voortkwamen. Erover praten is niet mogelijk. Elke deur gaat op slot. Waar moet ik eruit? Hoe kom ik erachter wat mijn geschiedenis is? Al die ingewikkelde familierelaties en de taboes daarover.’

Ook de opa van Maria die getrouwd was en daarnaast een verloofde had, werd doodgezwegen. Als Indisch noemen zij ook het zwijgen, negeren, niet uitspreken van ongeschreven regels en je aanpassen, Hollandser dan Hollands zijn. Ook bescheidenheid en ingetogenheid noemen zij Indisch. Binnenshuis ben je Indisch, maar buitenshuis zo veel mogelijk Hollands.

 

Hoe zijn jullie bij de INOG terechtgekomen en wat zoeken jullie daar?

Maria’s vader heeft haar op de INOG attent gemaakt. Hij hoorde daarover toen hij lid werd van de Vereniging Kinderen van de Japanse bezetting en de Bersiap. Maria zelf had al eens een kijkje genomen bij de Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers, maar voelde zich daar niet echt thuis, omdat niet zij maar haar moeder een kind van een verzetsdeelnemer was. Bij de INOG vindt ze herkenning bij anderen die ‘begrijpen gelijk wat ik bedoel, ik hoor ergens bij’. Aan de oorlogsachtergrond van haar moeder besteedt ze minder aandacht. Ze voelt zich meer verbonden met haar vader en de Indische groepering, ook omdat er zo weinig aandacht in de samenleving is voor de Indische getroffenen. ‘Dat Indische trok me, maar ik heb ook wel eens van een Indisch uitziende vrouw te horen gekregen dat ik niet in de INOG thuishoorde.’ Verona is via leden van de therapiegroep bij het Sinai Centrum bij de INOG terechtgekomen. Ze vindt het een warm bad. ‘Ik mag er zijn zoals ik ben. Al het zwijgen, negeren, dreigen en slaan nam ik thuis voor lief, ik leek sterk, maar was niet autonoom. Ik ben op zoek naar mijn eigen ik. De INOG is voor mij een soort stageplek, waar je kunt oefenen met nieuw gedrag. Ik wil niet in het verleden blijven hangen. Er is altijd tegen me gezegd dat ik goed kan praten, maar ik had nooit een mening. Die is er nu wel gekomen.’

 

Wat zijn de toekomstplannen van de INOG?

De thema’s van de ontmoetingsdagen zijn in de loop der tijd verschoven. Wanneer pijn en verdriet zijn benoemd komt er ruimte voor vragen over cultuur en identiteit. En dus komen er ook vragen over ouders en grootouders, maar bronnen zijn niet altijd toegankelijk. Daarom heeft Pelita, de begeleidende instelling voor Indische oorlogsgetroffenen, voor ondersteuning bij die zoektocht naar familie een website ontwikkeld: www.voorouderlijkesporen.nl. De INOG heeft een enquête gehouden onder (oud-)leden van de werkgroep. De organisa-tiegroep van de reünie ziet voor zichzelf geen taak meer en hoopt op nieuwe initiatieven. Er is inmiddels een landelijke vereniging www.inog.org. Op de reünie waren veel nieuwkomers. Dat duidt erop dat er nog steeds behoefte is aan een ontmoetingsplek. In een gesprek met de bezoekers onder leiding van Trudy Prins, directeur van Cogis, kwam dat ook naar voren. De zanger Wouter Muller, zoon van een KNIL-militair, bracht die dag eigen liedjes ten gehore en deed aan het eind een oproep om niet alleen verhalen te delen met elkaar over het verleden maar ook hun stem te laten horen in het multiculturele debat. Immers ‘je hebt als Indische naoorlogse generatie meerdere culturen in je lijf en je bent een voorbeeld van hoe rijk je daarmee kunt zijn in deze multiculturele samenleving’.

 

LIES SCHNEIDERS is freelance opleider en oud-medewerker van Cogis.

Referentie: 
Lies Schneiders | 2009