Indische Nederlanders en gerepatrieerden

De internering in Japanse kampen

In december 1941 werd in vervolg op dc Nederlandse oorlogsverklaring aan Japan na de onverhoedse Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaii, de algehele mobilisatie uitgeroepen. Deze mobilisatie bracht het grootste deel van de Europese volwassen mannelijke bevolking van Nederlands-lndië onder de wapenen. Na de voor dc Koninklijke Marine rampzalig verlopen slag op de Javazee cn dc beslissende nederlaag van het leger te Kalidjati (Java), capituleerde Nederlands-lndie op 8 maart 1942. Volgens Japanse gegevens werden er alleen al op Java ruim 60.000 KNIL-militairen krijgsgevangen gemaakt, zowel Europese als inheemse manschappen.' Niet al deze krijgsgevangenen stond een langdurige intemeringsperiode te wachten. De meeste Indonesische beroepsmilitairen werden spoedig vrijgelaten, waaronder enkele Ambonezen (Molukkers) en Menadonezcn (Minahassers). Ook wisten enkele Europeanen, veelal van gemengde afkomst, zich aan de krijgsgevangenschap te onttrekken.-' Men schat dat er uiteindelijk 37.000 tot 41.000 Nederlandse mannen langdurig als krijgsgevangene in Oost-Aziê geïnterneerd zijn geweest.

Omstreeks 20% van deze krijgsgevangenen overleefde de interne-ringsperiodc tot 17 augustus 1945 niet.' Ruim 16.000 van de in krijgsgevangenschap verkerende militairen werkten aan de beruchte Birma-spoorlijn, waarbij circa 3.000 Nederlandse krijgsgevangenen het leven verloren.' Behalve dc genoemde Birma-Siam-spoorweg moet nog een vergelijkbaar Japans werkobject op Sumatra genoemd worden, namelijk de Pakan Baru-spoorwcg. Hier vonden van dc circa 5.000 geallieerde krijgsgevangenen, hoofdzakelijk Nederlanders, 700 de dood cn van de 14.000 inheemse dwangarbeiders, de zogenaamde Romusha's, kwamen 9.000 om het leven.' Ruim 4.000 Nederlands-lndische krijgsgevangenen bleven op Java, de overige 33.000 a 36.000 krijgsgevangenen werden op transport gesteld naar overzeese interneringskampen, die over geheel Oost-Aziê verspreid lagen. Onder de opvarende krijgsgevangenen zijn tijdens deze transporten circa 2.000 slachtoffers gevallen als gevolg van geallieerde lucht- of torpedoaanvallen. Nederlanders zijn terecht gekomen onder andere in Birma. Singapore maar ook op de Molukken. Flores en zelfs in Japan.’

Teneinde westerse invloed in het bezette Nederlands-lndie uit te bannen besloten de Japanse bezetters over te gaan tot de internering van alle volbloed Europese burgers, waaronder ook vrouwen en kinderen. Deze maatregel volgde op de internering van Japanse burgers in de geallieerde gebieden na het uitbreken van de oorlog in 1941. Op Java vond de internering van burgers fasegewijs plaats en werd deze pas voltooid tegen het midden van 1943 7 Daarna werden de internerings-wijken in de steden, die aanvankelijk vrij toegankelijk waren geweest, afgesloten. De burgerinternering in Nederlands-Indiê vertoont een uiterst gedifferentieerd beeld van lokaties, interneringstijdstippen en kampregime Op Java werden de Indo-Europeanen nauwelijks geïnterneerd, maar in de buitengewesten soms gelijktijdig met de overige Europeanen, en op enkele plaatsen vonden er in hel geheel geen interneringen plaats."

Tegen het einde van 1943 gingen de Japanners ertoe over de geïnterneerden uit de over de archipel verspreide kampen te concentreren op plaatsen waar geen landingen van geallieerde troepen werden ver-wacht Erbarmelijke omstandigheden in de kampen, nog versterkt door deze concentratie, maakten dat het sterftepercentage onder de burgcrgcinterneerdcn in sommige kampen veel hoger kwam te liggen dan onder de krijgsgevangenen."' In totaal schat men dat er omstreeks

100.000 burgers, waaronder jeugd van 0 tot 20 jaar (ongeveer 60%), nagenoeg allen Nederlanders, gedurende de bezettingsjaren in Japanse kampen geïnterneerd zijn geweest. Brugmans noemt overigens een totaal van omstreeks 80.000 burgergeintemeerdcn.': In tegenstelling tot de krijgsgevangenen, die hoofdzakelijk buiten Java gevangen zaten, waren volgens Japanse gegevens de meeste burgergeinterncer-den op Java in kampen ondergebracht. Het aantal slachtoffers onder de Nederlandse burgergeinterneerden bedroeg volgens Van Marle'4 naar schatting 21.000 personen. Van Velden" geeft een schatting van omstreeks 13.000 geregistreerde slachtoffers, en Brugmans10 noemt tenslotte een aantal van 10.500 overleden burgergeintcrncerden De beëindiging van de oorlog in augustus 1945 kwam voor vele geïnterneerden in de Japanse kampen te laat. Onder de overlevenden zou als gevolg van deze internering de schade in zowel fysieke als psychische zin voor menigeen vrijwel onherstelbaar blijken.

Met deze cijfers trachten we slechts de omvang van hel aantal geïnterneerde oorlogsgetroffenen aan te geven. Het leed en de verschrikkingen zijn daarmee vanzelfsprekend niet onder woorden gebracht. Vele pagina’s zouden nodig zijn om dit maar enigszins te schetsen. Maar daarmee zouden we deels buiten het kader van dit overzicht komen.

Buiten het kamp en het Indische verzet

Door een onderscheid te maken in volbloed Europeanen en Amerikanen enerzijds en de mensen van gemengd Europecs-Aziatische of Amerikaans-Aziatische afkomst anderzijds, ontstond er in alle door Japan bezette geallieerde gebieden een situatie waarbij een deel van de geallieerde (dal wil zeggen Europese of Amerikaanse) bevolking was geïnterneerd (merendeels volbloed Europeanen) en een ander deel (grotendeels mensen van gemengde afkomst) buiten de kampen bleef.1 Onder degenen die buiten de kampen bleven, hebben met name de zogenaamde blanda-indo's (dat wil zeggen Indo-Europeanen) die zeer uitgesproken Europese trekken hadden, soms veel spanningen gekend. Zij werden door menigeen met argwaan bekeken en huiszoekingen, controles en dcrgelijke vonden regelmatig(er) plaats. Alleen Duitsers en Italianen en de zogenaamde Nippon-werkers, dat wil zeggen Europeanen die werkzaamheden uitvoerden die van essentieel belang werden geacht voor de Japanners, konden zich legaal buiten de kampen begeven. Op Java kon men als Indo-Europeaan een afstammingsbewijs verkrijgen waarin bevestigd werd dat men ergens in het verleden (tot in het vijfde geslacht) een Aziatische voorouder had, waarmee men zich kon vrijwaren van internering. Van dit zogenaamde asal usul werd onder meer gebruik gemaakt door personen die in een voorgaande periode mets van een Aziatische afstamming hadden willen weten.*"

Ook trachtten de Japanners Indo-Europeanen voor hun politieke doelen te winnen via bepaalde vormen van massa-organisatie van Indonesische bevolkingsgroepen, waar ook Indo-Europeanen deel van uit konden maken (Djawa Hokokai). Zowel deze op Japanse leest geschoeide organisatie, als de meer specifiek lndo-Europese organisaties van Van Eekhout en Dahler, die voor toenadering tot de Japanners pleitten, bleken weinig succesvol. Misschien is dit te verklaren uit hetgeen mevrouw Van Velden schreef over de relatie tussen geïnterneerde Europeanen en de Europeanen buiten de kampen:

Vele Indo-Europeanen waren er altijd trots op geweest Nederlanders te zijn en waren volkomen met hen geïntegreerd. Ook tijdens de bezetting voelden ze zich solidair met de Nederlandse bevolkingsgroep en wilden ze zich niet onttrekken aan het lot. dat deze groep trof

De Nederlandse bevolkingscategorie werd namelijk ook door financiële maatregelen getroffen, die de Indo-Europeanen onder hen evenzeer trof. Deze maatregelen hielden in dat geen geld meer van de banken mocht worden opgenomen. Hoewel deze regeling na enige lijd werd versoepeld, bracht zij velen in aanmerkelijke financiële problemen Daarnaast kampten vele lndo-Europese vrouwen (plus kinderen) met hel probleem dat zij geheel zonder inkomsten moesten leven, aangezien hun echtgenoten waren geïnterneerd.'1 Men wisi zich, zeer moeizaam weliswaar, te redden door geleidelijke verkoop van alles wat men bezat. Sommigen onder hen slaagden erin kleine bedrijljes op touw te zeilen. Vooris maakten velen in de sleden gebruik van de aldaar opgezette gaarkeukens, waarbij onderscheid lussen Europese en Indonesische gaarkeukens bestond.

Nadat de Japanners tot een registratiesysteem waren overgegaan waarin acht categorieën Indo-Europeanen werden onderscheiden, volgde de internering van de Indo-Europeanen die een gering aantal Indonesische voorouders kenden.'' De indruk beslaat dat men zich op Java en Sumatra minder stringent aan deze intemeringsregels hield dan in de overige delen van de Indonesische archipel. Naar schatting hebben alleen al in Batavia en Bandoeng omstreeks 30.000 tol 40.000 Indo-Europeanen zich lot aan hei einde van de oorlog aan internering weten te onttrekken Indien men ervan uitgaat dal er omstreeks

40.000 mensen ‘ in krijgsgevangenschap zaten en circa 80.000" in burgerkampen geïnterneerd waren, betekent dit dat naar schatting circa 120.000 van de circa 290.000 Europeanen '' die Nederlands-

Indie in 1940 telde, gedurende de gehele bezellingstijd of een deel daarvan geïnterneerd waren. Dit impliceert dat circa 170.000 Europeanen buiten de kampen hebben kunnen blijven.

Onder de niet-geïnterneerde burgers en militairen ontstond verzet tegen de bezetter. De vcrzctssituatic was echter geheel anders dan in Europa, waar men temidden van Nederlanders verzet pleegde tegen de Duitse bezettingsmacht. In Indie was bijna de helft van de Europese bevolking geïnterneerd en degenen die overbleven gingen qua aantal volledig verloren in de massa van de Indonesische bevolking, die zich over hei algemeen verre hield van het Europese verzet.

In tijdsorde zijn volgens De Bruin bij het Indisch verzet iwee perioden te onderscheiden:

a.de    activiteiten tot aan hel tijdstip dat de burgerkampen werden afgesloten van de buitenwereld, grofweg eind 1943;

b.dc    activiteiten na 1943.

In de eerste periode lot eind 1943 stonden de verzetsactiviteiten voornamelijk onder leiding van Hollanders. Met name in het eerste jaar na de capitulatie was er sprake van hevig verzet dat zich uittc in een guerrillastrijd die tot maart 1943 in Atjeh werd gevoerd en op Nieuw-Guinea nog lot 1944 voortduurde. Behalve dit militaire verzet bestond er nog hel illegale werk mei radiozenders, de luister- en fluistercampagnes en hei in stand houden van zogenaamde vacuum- en steunorganisaties. (Dil waren organisaties die zich voorbereidden om het bestuur ter hand te nemen zodra er een gezagsvacuüm zou ontstaan na het vertrek van de bezetter. Afgeleid van deze vacuüm organisaties bestonden er plaatselijke steunorganisaties.) Toen de Europese leiders van en deelnemers aan deze verzetsactiviteiten massaal in burgerkampen werden ondergebracht, leek er na 1943 een einde te zijn gekomen aan het verzet.

Na 1943 zette een aantal van de niei-gcïnterneerde lndo-Europeanen het verzetswerk voort, moreel gesteund door de oprukkendc geallieerde legereenheden die op 4 september 1943 op Nieuw-Guinea waren geland en ruim een jaar later een begin maakten met dc herovering van de Philippijnen. Men concentreerde zich toentertijd op illegale berichtgeving over dc geallieerde opmars aan de geïnterneerden en op sabotageplannen aan spoorwegverbindingen, zodat Japanse troepenbewegingen verstoord zouden worden. Enkele Indo-Europese jongeren. die aan dc iniernering waren ontkomen, onderhielden contacten met de kampen.

Het toenemende wantrouwen van de bezetters tegenover de Indo-Europcanen leidde in oktober 1944 tot dc internering van 300 lndo-Europese jongeren in dc Glodokgevangenis in Batavia, waar enkelen aan de slechte behandeling bezweken. Deze Glodokinterncring luidde vergelijkbare interneringen in van jongere en oudere Indo-Europc-ancn in met name Semarang. Bandoeng en Batavia. Dit alles leek een voorspel van dc op handen zijnde internering van dc gehele categoric van Indo-Europeanen, die slechts door de beëindiging van de oorlog voorkomen kon worden. ’*

Ter afsluiting van de bespreking van het lot van degenen die niet in kampen werden geïnterneerd, moet nog het optreden van de Japanse geheime politie, de Kempeilai, worden genoemd. Velen die in handen van de Kempeitai vielen hebben de verschrikkelijkste ervaringen beleefd. l)c Kempeitai arresteerde in dc bezettingsjaren circa 15.000 personen • Europeanen. Indonesiërs en Chinezen - waarvan niet minder dan 5.000 werden geëxecuteerd cn 7.000 in gevangenissen stierven. merendeels ten gevolge van onmenselijke behandelingen.

Slachtoffers tijdens de Indonesische revolutie

De capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 werd gevolgd door een - gedurende de oorlog reeds door enkelen gevreesd - gezagsvacuüm in het bestuur van dc Indische archipel.

Bovendien kondigde zich slechts twee dagen na dc Japanse capitulatie een nieuw gezag aan: de geproclameerde Rcpublik Indonesia. Velen bleven in eerste instantie volslagen onkundig van deze ontwikkelingen, die spoedig gevolgd werden door de enige maanden durende maatschappelijke chaos, beter bekend als dc Bersiap-tijd (Bersiap! = Maakt U gereed!). Er brak een storm van geweld los, in hel bijzonder in dc grotere steden op Java en Sumatra, waarbij het nationalistisch geïnspireerde verzet tegen dc terugkeer van het koloniaal bestuur zich enkele malen vermengde met uitbarstingen van puur crimineel geweld.' Ook na dc komst van de Engelscn op 29 september 1945 te Balavia/Djakarta heerste er nog een volkomen gezagschaos.

Met name de Europeanen trachtten het vege lijf te redden tegen dc losgebroken woede, die zich in het bijzonder richtte op al wat herin-ncrdc aan het vooroorlogse bestuur en ook tegen de aanwezigheid van de Engelsen en de Japanners.

‘(...) De mensen (Europeanen) bleven in enge ruimten samenhokken. Ze werden door opgewonden, vijandige benden en rampok-kers bestookt. Huizen werden geplunderd, bezittingen gestolen en verwoest. (...) Er werden veldslagen geleverd legen rampokkers. waarbij honderden (duizenden) vrouwen, kinderen, opgeschoten jongens en mannen aan Indonesische. Nederlandse en Britse zijde stierven. (...)MI

Bijzonder zwaar te verduren hadden het de Chinezen en Indo-Europeanen, maar ook enkele inlandse Christengemeenschappen en de Indonesische bestuurderskaste. Zij leefden allen buiten de interneringskampen en konden op generlei bescherming rekenen. De ironie van het lot wilde namelijk dat de reeds jarenlang geïnterneerde burgers relatief veiliger waren in hun kampen, waar Japanse bewakers tot beschermers werden. Desondanks zijn ook trieste gevallen bekend uit sommige interneringskampen en transporten van geïnterneerden. In landelijke gebieden gingen de nationalisten er veelal toe over om Nederlanders te interneren, waardoor velen de oorlogsinternering verlengd zagen en anderen alsnog in een interneringskamp terechtkwamen na de Japanse capitulatie in augustus 1945.

Over het aantal slachtoffers tijdens de Indonesische revolutie tast men vooralsnog volledig in het duister. De Europese bevolking, voornamelijk Nederlanders, had deze Bersiap-tijd met verbijstering en angst gadegeslagen. Niemand had ook maar enigszins vermoed dat de uitbarsting van geweld en nationaal bewustzijn bij de Indonesiërs zulke vormen zou kunnen aannemen. Bij met name vele Indo-Europeanen heeft deze cumulatie van op hen gericht geweld en het daarmee gepaard gaande groeiende wantrouwen van Indonesiërs, in sterke mate ertoe bijgedragen dat zij later naar Nederland repatrieerden. Nadat in de laatste maanden van 1945 de rust in de grotere steden enigszins was teruggekeerd, verschoof het strijdtoneel steeds meer naar de landelijke gebieden op Java. De Republik Indonesia had haar militaire eenheden georganiseerd in het TNI (= Tentara Nasional Indonesia), dat bestreden werd door het KNIL en uit Nederland overgebrachte militairen. De akkoorden van Lingadjatti (1947) en de overeenkomsten die tot stand kwamen aan boord van het Amerikaanse schip dc Renville (1948) beoogden een wapenstilstand en troepenscheidingen tot stand te brengen. Schendingen van het overeengekomen bestand leidden tot de hervatting van militaire ingrepen. Niettemin bleek dc onafhankelijkheid van Indonesië onafwendbaar en na een staakt het vuren op 10 augustus 1949, werd de Rondetafelconferentie in Den Haag bijeengeroepen, die de souvereiniteitsover-dracht aan Indonesië zou voorbereiden. Op 27 december 1949 vond deze plaats.

De souvereiniteitsoverdracht bleek voor vele Nederlanders in Ind(ones)ié een beslissend moment te zijn om hel land definitief te verlaten. Ook na deze turbulente periode ontstond een duidelijk onvriendelijke relatie tussen Nederland en de nieuwe republiek, veroorzaakt doordat Nederland Nicuw-Guinea niet aan Indonesië wilde overdragen. Gedurende dc jaren vijftig sluimerde dit conflict, totdat het in dc periode van 1958 tot 1962 escaleerde in economische boycot-maatregelen van Indonesie jegens Nederlandse bedrijven en in 1962 zelfs leidde lot enige militaire strijd rond Nicuw-Guinea. Mede onder druk van de internationale politiek moesi Nederland een stap terug doen en in 1962 werd Nicuw-Guinea uiteindelijk overgedragen aan dc Verenigde Naties. Hiermee behoorde het Nederlandse koloniale bestuur in de Indonesische archipel tol het verleden.

Repatriëring uit Indonesië

De overgrote meerderheid van de beschreven bevolkingscategorieën in Nederlands-lndiê vertrok voor lijdelijke of permanenie vestiging na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland.

Sommigen van hen keerden na enige tijd weer terug, anderen emigreerden vanuit Nederland naar bestemmingen elders in de wereld zoals Australië, Brazilië en de Verenigde Slaien. terwijl ook diverse mensen rechtstreeks vanuit Ind(ones)ië deze emigraiiebestemmingen bereikten. Sociale en politieke omstandigheden of gezondheidsredenen (kampslachtoffers) vormden vooral de aanleiding tot het vertrek uit Ind(ones)ic.

Lr bestaan indicaties die een verband suggereren tussen dc sociale status van de gerepatricerden en Indische Nederlanders en het tijdstip waarop zij in Nederland arriveerden. Immers de eerste golf bestond hoofdzakelijk uit totoks die over het algemeen de koloniale toplaag vormden.

Vervolgens vertrok in de tweede golf het Indo-Europese middenkader en pas na de souvereiniteitsoverdracht besloten degenen die de toestand onder dc Republik Indonesia hadden willen afwachten tot vertrek.

Dc gcrcpatriecrdcnzorg - zoals dc opvang cn hulpverlening aan Indische Nederlanders en gerepatrieerden destijds werd genoemd -kende een bijzonder geschakeerd geheel van voorzieningen. Reeds in 1945 werd aan de eerste migranten hulp verleend in de vorm van materiële voorzieningen voor de meest noodzakclijke behoeften, zoals kleding, een zeker inkomen, een extra voedselpakket en desgewenst onderdak indicn men niet door familie, vrienden of kennissen werd opgevangen.Deze hulpverlening was aanvankelijk vooral gericht op dc geëvacuecrdcn uil de Japanse interneringskampen. Met dc naderende Indonesische onafhankelijkheid en zeker na de onafhankelijkheid veranderde de samenstelling van de migraniensiromen. De hulpverlening groeide sindsdien sterk. In toenemende mate kwamen mensen naar Nederland die dit land nooit eerder hadden gezien of althans er minder vertrouwd mee waren dan het merendeel der evaeuës uit een eerdere fase Hel karakter van de opvang verschoof dan ook gedurende de ruim twintig jaar waarin de repatriëring uil Indonesië zich voltrok, van dc oorspronkelijke noodopvang gericht op evacués -voornamelijk totoks naar de begeleiding van integratieprocessen, gericht op hen die cultureel gesproken verder van dc Nederlandse samenleving af stonden.

De kosten voor dc overtocht kwamen in een aantal gevallen voor rekening van de overheid ol het bedrijf waar men werkzaam was. Na het vervullen van een bepaald aantal dienstjaren had men namelijk recht op het zogenaamde Europees verlof, waarin passagekosten waren voorzien. Ook zeer veel weduwen en wezen migreerden in de periode 1945-1947 op kosten van dc overheid.1*

Echtcr. lang niet alle migranten konden van deze regelingen gebruik maken. Toen in een latere fase allengs ook minder gefortuneerden naar Nederland migreerden, moest meer en meer een beroep worden gedaan op een renteloos voorschot dat dc overheid verstrekte aan hen die niet in staal waren de overtocht zelf te betalen. Dit rijksvoorschot werd tot 1955 alleen aan migranten verstrekt die aan bepaalde voorwaarden voldeden en waar repatriëring in het belang van betrokkenen werd geacht. Nadat deze restricties in 1955 waren opgeheven, kon iedere Nederlander in Indonesië op deze financiële hulp aanspraak maken indien men naar Nederland wenste te gaan." Deze vorm van hulpverlening was gebaseerd op een voorschotstclsel waarin van de betrokkenen werd verwacht dat zij na aankomst in Nederland (een deel van) deze kosten zouden terugbetalen. Vanaf I960 reisde men overigens steeds meer per vliegtuig totdat in 1964 alle migraties per boot geheel vervangen werden door migratie per vliegtuig.”

Lr werd spoedig na aankomst in Nederland en soms reeds halverwege de bootreis naar Europa kleding en schoeisel verstrekt waarmee men beter beschermd was tegen het koudere klimaat. Alleen in de perioden van versnelde repatriëring - omstreeks 1950 en 1958 - en toen men per vliegtuig kwam, werd het Rode Kruis ingeschakeld om dekens te verdelen onder de gearriveerde migranten die nog niet over warmere kleding konden beschikken. Deze kledingverstrekking bij aankomst vond gratis plaats, behalve in die gevallen waarin migranten vermogen of voldoende spaargeld bezaten. Met het reguliere inkomen werd hierbij geen rekening gehouden. Vrijwel iedereen had dus een eenmalig rechi op warmere kleding voor een tijdsduur van een jaar. Indien de kleding niet aan boord werd geleverd, kon men na aankomst bij een aantal door de overheid aangewezen winkels - in een latere fase in de centrale opvangcentra in Zutphen en Bennekom -warmere kleding aanschaffen. Dit gebeurde echter wel op basis van een bescheiden budget en met de nieuwe uitrusting diende men met al te kieskeurig te zijn.

In Nederland gearriveerd werd men, indien men (nog) niet over eigen huisvesting beschikte, in hel algemeen over de sinds 1950 beschikbare contracipensions verdeeld, in afwachting van definitieve huisvesting.

Vóór 1950 hebben er eveneens opvangcentra bestaan, doch die dienden uitsluitend voor hei lijdelijk verschaffen van onderdak. Met name veel évacués en personen die met recuperatieverlof in Nederland waren, maakten van dit geboden onderdak gebruik.

In de contract pensions verplichtten de pensionhouders zich de door de overheid in pensions geplaatste personen voor een bepaalde tijd onderdak, voeding en volledige verzorging ie verschaffen. De overheid verpliclme zich voor deze volledige verzorging tot het betalen van een bepaald bedrag per persoon aan de pensionhouders. Uit enquetegegevens die meereizende ambtenaren (zogenaamde boord-ambtenaren) op de schepen op weg naar Nederland verzamelden kon de overheid onder meer opmaken hoe groot de behoefte aan huisves-ting in contractpcnsions zou zijn. In april 1951 werd een aantal van 632 contractpcnsions geregistreerd met 17.234 gasten. Dit was het hoogste aantal contractpcnsions en bewoneraantallen dat gedurende de ruim twintigjarige migratieperiodt* werd bereikt Van 1950 tot 1969 verbleven totaal 134.000 personen voor kortere of langere tijd in contractpcnsions.''

Bewoners van contractpcnsions betaalden 60% van hun netto gezinsinkomen (exclusief verwervingskosten) als bijdrage in dc kosten van huisvesting en voeding. Indien men geen of zeer geringe inkomsten genoot, kon er in het contractpension een bescheiden zakgeld worden uitgekeerd, dat later niet werd teruggevorderd.

De kwaliteit van deze opvang en verzorging in contractpcnsions werd in 1963 onderzocht door het overkoepelende orgaan voor dc gerepa-trieerdenzorg.''' Uit dit onderzoek, waarbij 193 pensions, verspreid over het gehele land waren betrokken, bleek dat 83% van de bezochte pensions de kwalificatie redelijk tot goed verdienden en 5% uitgesproken slecht waren te noemen. De allerslechtste pensions werden opge-heven. Overigens wijst mevrouw Wassenaar-Jellesma erop dat pensions die aan alle ministeriële eisen voldeden met betrekking tot voeding. verzorging en reinheid niet altijd vanzelfsprekend hoog gewaardeerd werden door de bewoners."

Zij die via familie of uit eigen financiële middelen huisvesting konden regelen, trokken na aankomst naar het desbetreffende adres. Dii gold in het bijzonder voor de migranten die in de periode van 1945 lot 1950 naar Nederland kwamen.

Voorts konden enkele migranten in de naoorlogse jaren gebruik maken van de zogenaamde Pclita-woningen. Dit waren woningen die door de Stichting Pelita gebouwd werden ten behoeve van met name Indische oorlogsweduwen en -wezen. Deze huizen waren bijzonder in trek omdat ze relatief lage huurprijzen hadden (op woningwet niveau). In totaal werden omstreeks 800 woningen verspreid over hei land door dc Stichting Pelita gebouwd.'

Indien men na aankomst in Nederland geen gebruik wenste of behoefde te maken van contractpcnsions of als men een geschikte woning vond na een verblijf in een contractpcnsion. kon een beroep worden gedaan op een woninginrichiingsvoorschot of meubelkrediet. In een aantal gevallen vond de besteding van dit meubelkrediet plaats onder begeleiding van maatschappelijk \vcrk(st)ers. In dc periode van 1952 tot 1966 werden ongeveer 26.000 meubelkredieten verstrekt/' Van 1957 tot 1969 werd door hel Ministerie van Maatschappelijk Werk ruim 45 miljoen gulden aan meubelkredieten besteed, waarvan ongeveer 19 miljoen werd terugbetaald." Voorts kreeg een aantal gezinnen met name tijdens de lange cn strenge winter van 1962/63. een extra brandstofverstrekking.^

Het overgrote deel der migranten betrok de hun toegewezen woning met een grote schuld aan de overheid wegens overtochtskostcn cn meubelvoorschotten De afbetaling ervan drukte zwaar op dc toch al niet ruime budgetten van dc meeste Indische Nederlanders en gerepa-trieerden. Bij eventuele financiële problemen kon in noodsituaties meestal een beroep gedaan worden op gemeentelijke steunverlening.

Een gunstige economische conjunctuur droeg er op dc lange duur toe bij dat zich op de arbeidsmarkt gedurende dc repatriëring betrekkelijk weinig problemen hebben voorgedaan voor dc migranten uit Indonesië. Alleen de lijdelijke economische teruggang omstreeks 1957 heeft dit patroon kortstondig verstoord. Met betrekking tot de arbeidsinpassing werden de migranten uit Indonesië voorgelicht in het kader van het maatschappelijk werk. Deze arbeidsinpassing in Nederland vond echter vaak plaats op een lager maatschappelijk niveau dan men in Indonesië was gewend. Bovendien diende 20 tot 30% van de tol omstreeks 1955 geëmigreerde mannen herscholings-cursussen te volgen om een betere aansluiting te verkrijgen op dc arbeidsmarkt.' Arbeidsbemiddeling via arbeidsbureaus liet aanvankelijk te wensen over. Sinds 1952 wierp dc officiële arbeidsbemiddeling echter iets betere resultaten af. hetgeen deels veroorzaakt werd door de groeiende economische activiteit, het inschakelen van speciale bemiddelingsadviseurs ten behoeve van gerepatrieerden en de regionale spreiding van aangekomen migranten *

Vooral in de dienstensector werden dc administratieve en ambtelijke ervaringen van vele Indische Nederlanders en gerepatrieerden positief gewaardeerd. Bovendien bood deze groeiende sector op den duur ook verschillende mogelijkheden lot sociale mobiliteit. De opname van Indische Nederlanders en gerepatrieerden in de Nederlandse maatschappij lijkt voor zover het de arbeidsmarkt betreft, collectief gezien weinig problematisch te zijn geweest. Op het persoonlijke vlak zal met name het statusverlies voor sommigen niet eenvoudig te verwerken zijn geweest.

Behalve de hulpverlening met betrekking tot de allereerste opvang. de contractpensions en de arbeidsbemiddeling werd sinds 1950 ook op huishoudelijk terrein voorlichting gegeven aan huisvrouwen uit Indonesië. Uit deze voorlichting kwam tevens de behoefte naar voren aan Nederlandse taallessen.

Integratieproblemen

We constateren dat er met betrekking tot de collectieve aspecten van integratie nauwelijks sprake lijkt te zijn van minderheidsvorming onder Indische Nederlanders en gerepatlieerden. Wanneer we naar individuele aspecten kijken, dan lijken zich naar onze indruk enige problemen voor te doen in het integratieproces. Afgezicn van de reeds eerder besproken invloed van trauma's ten gevolge van tijdens en na de oorlog opgedane ervaringen, denken we in het bijzonder aan Indische Nederlanders die onvoldoende bekend zijn (gebleven) met de omringende Nederlandse samenleving en wellicht in een sociaal isolement zijn komen te verkeren. Naast andere factoren lijkt de taalbarrière hierbij een terugkerend struikelblok. Helaas ontbreken recente gegevens over de mate en omvang van deze taalproblematiek. Sinds 1968 is er althans geen nader onderzoek gedaan naar de taalbeheer-singsmoeilijkheden onder Indische kinderen en volwassenen. Op grond van diverse oriënterende interviews, informatie van Indische organisaties en het bijwonen van een Nederlandse les aan Indische vrouwen, krijgen we echter de indruk dat taalproblemen en analfabetisme thans met name oudere personen betreft. Onduidelijk is evenwel in welke mate dit vraagstuk ook een rol speelt bij de migranten die na 1968 zijn gekomen.

Het behoeft nauwelijks nader betoog, dat taal- en culturele verschillen tussen ouders en kinderen spanningen teweeg brengen in het gezin Ouders, die zelf nog hun weg trachtten te vinden in een samenleving waarmee kinderen spelenderwijs en via scholing vertrouwd raken, verliezen relatief de greep op de opvoeding van hun kinderen. Nu hoeft dit niet per definitie tot problemen aanleiding te geven. Integendeel, zodra kinderen zich meer op verenigingen, clubs, scholen en andere vormen van jeugdcultuur buiten het gezinsbereik oriënteren, kunnen deze instituties een soort brugfunc tie vervullen tussen het gezin en dc overige maatschappij. Maar indien een cumulatie van factoren optreedt, zoals traumatische oorlogservaringen, sociaal isolement, taalmoeilijkheden en beperkte economische mogelijkheden, dan is het zeker niet ondenkbaar dat een geringe aanleiding soms tot omvangrijke moeilijkheden kan leiden, zowel in dc gezinssituatie, als in psychische zin.

Behalve voor de mogelijke taal- cn gezinsproblemen, willen we nog aandacht vragen voor het verschijnsel dat er soms een tegenstrijdigheid kan bestaan tussen verschillende normen, doelstellingen en verwachtingen ten aanzien van eenzelfde handeling Dit is het gevolg van de tegenstelling tussen enerzijds dc waarden en normen die golden in het land van herkomst cn anderzijds dc waarden en normen die in de ontvangende maatschappij heersen. Een term die veelvuldig in verband met deze problematiek wordt gebruikt is identiteitscrisis. Naarmate het verschil tussen de in Nederland heersende gewoonten en opvattingen en die van de migranten uil lnd(ones)ië groter is, zal deze problematiek een belangrijkere rol spelen. Zo kunnen naar alle waarschijnlijkheid deze problemen eerder verwacht worden onder de categorie Indische Nederlanders dan bij gcrepatrieerden. Maar ook deze grens is niet altijd even scherp te trekken, want een deel van de gerepatrieerden was in zekere zin verindischt, terwijl daarentegen Indische Nederlanders soms reeds enige decennia volledig vertrouwd waren met het Europese levenspatroon. Sommigen onder hen waren qua levensstijl niet van de Europese, in casu de Nederlandse, bovenlaag in lndie te onderscheiden; ze behoorden er eenvoudig toe. Hiermee willen we slechts aangeven dat de ambivalentie ten opzichte van Nederland en dc Nederlandse cultuur gradueel zeer kan verschillen en thans mogelijkerwijs nog gecompliceerder kan zijn. Het is niet onwaarschijnlijk, dat deze ambivalentie zich in dc Haagse regio, waar vermoedelijk 60.000 Indische Nederlanders cn gerepatrieerden zijn gevestigd4" en waar zich een breed scala van Indische activiteiten heeft ontplooid, duidelijker manifesteert dan onder Indische Nederlanders die woonachtig zijn in gebieden in het Noorden. Oosten of Zuiden van het land. Bovendien doet zich de ontwikkeling voor dat onder leden van de tweede en derde generatie Indische Nederlanders een groeiende belangstelling bestaat voor hun Indische achtergrond. Wij menen echter dat deze belangstelling moet worden onderscheiden van de zojuist genoemde ambivalentie. De meeste vertegenwoordigers van de jongere generatie van Indische Nederlanders worden zelf in veel mindere mate met strijdige waarden en normen geconfronteerd dan hun ouders. Ofschoon er nog voortdurend veranderingen plaatsvinden, heeft het etnisch bewustzijn onder jongere generaties Indische Nederlanders en gerepatrieerden (nog?) niet tot een omvangrijke beweging geleid

Noten

I Witsen. F van. Krf/gsgev tingenen in dc Pacific-oorlog (1**41-1945)

Franckcr: Wever. 1971

2.Bccis.    N.. De verte oorlog. Hei lot cn levensloop van krijgsgevangenen onder dc Japanners. Meppol: Boom, 1983.

3.    Beets. N., De verre oorlog, p. 220.

4.    Jong. L. dc, Dc Bezetting deel 2. Amsterdam: Querido. 1965. pp 195-198.

5.    Neumann. H. cn E. van Witsen, Dc Pakan-Baroe-spoorwcg. Documentatie Bego, 1982. pp. 73-7-4

6.    Beets, N.. Dc verre oorlog, p. 251.

Brugmans, I.J c a.. Nederlands-lndie onder Japanse bezetting. Gegevens en documenten over dc jaren 1942-1945. Franckcr: Wever, 2e her; dr . 1977, p 251.

7.    Velden. D van. Dc Japanse interneringskampen voor burgers gedurende dc Tweede Wcreldooilog. Franckcr. Wever. 2c herz dr.. 1977. p. 251

8.Jacobs-Staiu.    CM. Oorlog, een breuk in lier bestaan. Achtergrond cn problemen van door de oorlog getroffenen. Deventer Van Loghum Slaterus. 1981.

9.    Velden, D. van. Dc Japanse interneringskampen, p. 251

10.    Velden. D. van. Dc Japanse interneringskampen, p. 296

11.Bekkering,    P.G. en M. Bckkering-Mcrcns. Dc Japanse kampen, nog geen velleden tijd'. In Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde vol. 12-4 (1980) 13. pp 467-475

12.Brugmans.    I.J. e.a., Nederlands-lndiè onder Japanse bezetting, p. 372.

13.    Velden, D. van. Dc Japanse interneringskampen, p. 519

H.Marle. A. van, 'De groep der Europeanen in Nedcrlands-lndic. Iets over ontslaan en groei'. In: Indonesië vol 5 (1951-1952) pp 97-121. pp 314-341. pp. 481-507.

15. Velden, D van. De Japanse interneringskampen, pp. 525-543.

16 Brugmans. I J ea , Nederlands-Indifonder Jiipunvbezetting, p 372

17. Velden. D van. De Japanse interneringskampen, p 434.

18 Velden, D van De Japanse interneringskampen, p 430

14 Bniin. R de. 'Massa mobiel De organisatie van de bevolking . In: A ll Paape c a (red ). Bericht van de Tweede Wereldoorlog vol. 3 nr. 48. Amsterdam:

Gclllustroerde Pers. 1970. pp. 1325-1330

20 Velden. D van. He Japanse intemenngsliampcn. p. 444.

21.    Velden. D van. DeJapanse interneringskampen. p. 444.

22.    Velden, D van. De Japanse interneringskampen, p. 445.

23 Velden, D van. Pc Japanse interneringskampen, p 447

24.    Beets. N., De verre oorlog.

25.    Brugmans. I J , .Vedei iamis-Jrwfié onder Japanse bezetting.

26.    Marie, A. van. De groep der Europeanen in Nederiands-htdii.

27 Bruin. R. de. Het Indisch verzet. Amsterdam Rijksinstituul voor Oorlogsdocumentatie, 1984 (ongepubliceerd)

28.    Bruin. R. de. Het Indisch verzet, p. 4.

29.    Doom. | A.A. van en W.J, Hcndrix, Het Nederlands/Indonesisch conflict; ontsporing van geweld. Dieren De Bataafse l.eeuw. 2e hcrz.dr., 1983, pp. 83-84.

31    Beets, N.. De verre oorlog, p. 236.

32    Kraak. J H. c.a , De repatriëring uit Indonesië. Een onderzoek naar de integratie \an de gercpatriccrdeii uit Indonesië in de Nederlandse samenleving. Den Haag: Staatsuitgeverij, 1957

33. Kraak. J.H. c.a., De repatriëring uit Indonesië, pp. 234-235

34    Centraal Comité van Kerkelijk en Particulier initiatief voor sociale zorg ten behoeve van gercpatrtcerdcn (CCKP). Verslag aver dejaren 1964 f/m 196# tevens eindverslag. Den Haag CCKP. 1969, p. 79.

35    CCKP. Verslag over de jaren 1964 t/m 1968 levens eindverslag, p. 12.

30 Wassenaar-Jellesma. H.C... Van oost naar west Relaas van de repatriëring van 1945 tot en met 1966. Den Haag Staatsdrukkerij. 1969. pp 135-136.

37.    Kraak. J H. c.a., De repatriëring tut Indonesië, p 260

38.    Wa&scnaarjellesma, II.C . Van oost naar west. pp. 115-110

39.Surie. H.G.. 'De gerepatrieerden. In: H. Verwey-Jonker (red ). Allochtonen in Nederland. Den Haag. Staatsuitgeverij. 1971, p. 97

40.CCKP,    Vei slug over de jaren 1964 i/m 1968 tevens eindverslag.

41.    Wasscnaar-Jclloma. H.C., Van oost naai west, p. 122.

42 Wasscnaar-Jellcstna H.C., Van oost naar west. pp. 216-217.

43.    Wassenaar-Jellesma. H.C.. Van oost naar west. p 162

44.CCKP,    Verslagover dejaien 1964 t/m 1968 levens eindverslag, 1960. p 90; 1964, p. 74: 1968, p. 68

45.    CCKP, Verslag over de Jaren 1964 t/m 1968 tevens eindverslag. 1964. pp 75-76.

46.    Kraak. J.H e.a.. De repatriëring uit Indonesië, p. 240

47.    Kraak. J.H. e.a.. De repatriëring ui( Indonesië, pp. 244-245.

48 Versteeg, C. en Vroomans M Indisch Den Haag In: Haagsehe Courant, november 1983.

1

Dit artikel bestaat uit gedeelten van het hoek Indische Nederlanders en gerepatrieerden van J.E. Ellemers cn R.E.F. Vatllam (Muidcrbcrg: Coutinho, 1985).

Referentie: 
J.E. Ellemers, R.E.F. Vaillant | 1999
In: Kind in Indië: oorlogservaringen en hun gevolgen / red.: W.D. Visser