Ik ben zoals ik de dingen zie : In gesprek met beeldend kunstenares en schrijfster Chaja Polak

Schrijfster en schilderes Chaja Polak werd eind 1941 geboren. Haar beide ouders werden naar concentratiekampen gedeporteerd. hetgeen haar vader niet overleefde. Na een tocht langs verschillende onderduikadressen werd Polak in 1945 met haar moeder herenigd. Deze hertrouwde na de oorlog met een eveneens uit de kampen teruggekeerde verzetsman. Polak gaat op negenentwintigjarige leeftijd, na de geboorte van haar twee zonen, naar de Rietveldacademie. Daarna woont ze langere tijd in Rome. Haar schilderijen zijn verscheidene malen geëxposeerd, onder andere in het Joods Historisch Museum. In 1989 debuteert ze als schrijfster met de verhalenbundel Zomaar een vrijdagmiddag. In 1994 verschijnt Stenen halzen, waarin een dochter speurt naar de verzwegen feiten in haar moeders leven, gevolgd door Tweede vader in 1996 en Zomersonate in 1997. In zowel haar schilderijen als haar boeken is de invloed van de Tweede Wereldoorlog doordringend aanwezig.

 

Van gevoel naar beeld en van beeld naar woord

Net als in twee vraaggesprekken die ik eerder voerde met Betty Roos en Ida Vos1, benaderde ik Polak omdat ik wilde weten wat schilderen en schrijven voor haar hebben bijgedragen aan het verwerken van haar eigen oorlogsgeschiedenis, hoe het schilderen daarbij verschilt van het schrijven, en hoe Polak de overgang van schilderen naar schrijven heeft ervaren.

Ruim twintig jaar werk ik als creatief therapeut voornamelijk met mensen die zoals Polak, Vos en Roos als kind ondergedoken of in een kamp hebben gezeten.

In creatieve therapie met deze mensen gaat het vooral om te helpen hun woordloze herinneringen en ervaringen te verbeelden, om op die manier een overgang van gevoel naar beeld en van beeld naar woord mogelijk te maken. In creatieve therapie gaat men ervan uit dat ieder mens in principe over het instrumentarium beschikt om tot een eigen vormgeving te komen en dat men mensen helpt dat instrumentarium te ontdekken en het te leren gebruiken. Verwerking van verdriet en pijn uit het verleden heeft veel met vormgeving te maken. Dagelijks zie ik hoe beelden als wegbereiders voor woorden kunnen dienen en dat het niet per se nodig is om daarvoor over een talent zoals dat van Polak te beschikken. Door het kunstenaarschap van Polak en haar reflecterend vermogen wordt dat creatieve proces echter uitvergroot. Dat draagt bij aan het meer zicht krijgen op hoe de overgang van gevoel naar beeld, en van beeld naar woord in zijn werk gaat, en wat de functie ervan is bij het verwerken van pijn en verdriet. Tot nu toe schrijft Chaja Polak haar boeken grotendeels vanuit het perspectief van het kind. Een kind dat alles aanvoelt en dat de sfeer in zijn omgeving feilloos absorbeert.

De volwassenen in haar boeken zijn verwond, het zijn overlevenden die na de oorlog doorleven met iets wat onmetelijk kapot is. Hun kinderen bewegen zich door het naoorlogse mijnenveld dat de ouders onbedoeld hebben aangelegd. De mijnen zijn de oorlogservaringen die de volwassenen begraven hebben als strategie om verder te kunnen leven. Maar het is juist hun overlevingsstrategie die de kinderen tot valkuil wordt.

 

In Zomaar een vrijdagmiddag, Polaks eerste boek, brengt ze dat mijnenveld met kleine sfeertekeningen in kaart.

‘Zachtjes napratend liep haar moeder terug naar de keuken. Maar het was al gebeurd, de foto had een onverhoedse aanval gedaan op de vredige vrijdagmiddag en moeiteloos de lade van de oorlog opengetrokken ...' (p. 58)

‘Ze laten me ook nooit met rust, dacht ze mat. In haar lichaam, ergens tussen haar maag en haar buik, zetelde het verdriet als een ongewenst orgaan, hard en groot en pijnlijk. En ze wist dat ze wachten moest, leunend tegen de tuindeuren, tot het zich zou oplossen in haar lijf.’ (p. 58)

 

In Stenen halzen, haar tweede boek, brengt Polak het psychologische begrip ‘parentifi-catie’, kinderen die de ouders van hun ouders zijn, huiveringwekkend tot leven.

Het kind Regina, dat ondergedoken zat, is nog maar kort met haar uit het kamp teruggekeerde moeder herenigd.

‘Omdat ze blijft kijken trek ik mijn voeten uit het gras en loop op de kinderen toe. Met een bal in de hand ren ik over het gras in de zon. Ik doe alsof ik net zo ben als de anderen. Opgelucht keert mijn moeder zich naar de juf en hervat het gesprek. Ik houd haar nauwlettend in de gaten. Van ons tweeën ben ik de oudste. Om haar te beschermen, om haar gerust te stellen, speel ik het onbezorgde kind. Ik speel het met dodelijke ernst.’ (p. 37)

De titel Stenen halzen verwijst naar de gebogen betonnen palen die, verbonden door prikkeldraad, een concentratiekamp afgrendelen. In het boek klinkt bijna een verlangen door om dat niet te hoeven weten, om je niet meer te hoeven meten met het onmetelijke verdriet van je ouders.

De volwassen Regina werkt als vrijwilligster op een lagere school om ‘het’ de kinderen te vertellen.’ ‘Het’ zijn de lotgevallen van haar dode familieleden, die ze zelf niet gekend heeft, maar die de schimmen zijn in het leven van haar moeder en dus ook van haarzelf. Als een kind zegt: ‘Ik mag van mijn moeder niet meer naar U luisteren mevrouw, ik kan er niet van slapen', antwoordt ze ‘dan stop je je vingers maar in je oren’, (p. 84)

Polaks personages botsen tegen de onwetendheid van hun niet-joodse omgeving. De hen omringende onverschilligheid raakt aan een woede die stolt omdat er geen uitweg voor is. Regina fantaseert over een theater waar het rendez-vous tussen de verlorenen en de levenden wordt opgevoerd.

’s Nachts gaat ze erheen en ontmoet er de breiende loketjuf-frouw, die haar mondjesmaat informatie over de ‘voorstelling’ geeft. In de wanhopige gesprekken die Regina met deze loketjuf-frouw voert ontpopt deze zich als tegenstandster van het praten over de oorlog en als pleitbezorgster voor een leven in het hier en nu.

"“"U heeft alles wat ik zou wensen. U moest zich schamen. Leest U de kranten, bedoel ik en luistert U maar naar het nieuws op de televisie, dan zou U op de hoogte kunnen zijn van het leed op de wereld en niet zeuren over wat nu al zo ver achter U ligt.” “Vorige week overleed de baby van mijn buren, dus dooien komen niet alleen bij jullie voor’, zegt ze vinnig”.’ (p. 78)

 

In Tweede vader zijn de personages door verlies verbonden eenlingen. Het kind Fannie blijft, als haar moeder na de oorlog hertrouwt, trouw aan haar vermoorde vader. Niemand anders dan zij zelf zal immers nu nog met hem verbonden kunnen zijn.

Na de dood van Fannie's tweede vader ‘heeft haar moeder een maand nodig om het verdriet stukje bij beetje weg te bergen in een stalen doos die al eerder en vroeger leed bevatte.’

Uit een terloopse uitspraak als: ‘Hij is in zijn bed gestorven, zei ze ten slotte om zich zelf te troosten en ontsloot met die woorden een duistere wereld waarin het een voorrecht was in je eigen bed te kunnen sterven' blijkt hoe allen vastgeketend zitten aan hun verleden.

 

Ook in Zomersonate worden de volwassenen die het elfjarig jongetje Erwin omringen, door een geheimzinnig verdriet verbonden. Hoe hij zich ook inspant om hun gevoelige plekken te omzeilen, voortdurend stuit hij op een afgebakend gebied, waar als vanzelfsprekend geen vragen over gesteld worden.

De fysieke zorg die Erwin van zijn moeder krijgt is net zo natuurlijk als het feit dat ze zich zijn bestaan soms nauwelijks lijkt te realiseren en voorbijgaat aan de belevingswereld van haar kind. Erwin registreert de hulpeloosheid van de hem omringende volwassenen en dat wakkert zijn reddersfantasieën aan. Hij is een kind dat ‘het’ goed wil maken.

 

Onbegrip

Polak:

‘Bij interviews die ik geef merk ik dat vragenstellers niet altijd op mijn golflengte zitten. Ze maken het vaak te sensationeel en dat bevalt me niet. Als ik dat tijdens een gesprek merk krijg ik de neiging te gaan zeggen dat het vroeger juist heerlijk was.

Bij het teruglezen van interviews zie ik herhaaldelijk dat mensen zich niet in de materie hebben kunnen inleven. Soms blijkt er wel een zekere betrokkenheid en is het heel mooi, maar komt er opeens een kwalificatie in de trant van: “Je bent door een hel gegaan”. Daarmee trekken ze me kopje onder. In mijn boeken heb ik het niet over een hel. ik heb het over de adders die in het gras verscholen liggen.

Ik laat zien hoe groot voor een kind de gevolgen zijn als zijn omgeving niet luistert, als het alleen gelaten wordt, als het tussen de regels door wordt ontkend. Maar dat is geen hel, dat woord deugt niet. Natuurlijk heeft de oorlog mijn leven beïnvloed. Het heeft ertoe bijgedragen dat ik me als kind vaak heel eenzaam gevoeld heb. Maar er zijn maar weinig kinderen op deze wereld die een onbezorgde jeugd hebben. Op het punt waar ik nu sta kan ik niet anders concluderen dan dat mijn leven op deze aardbol helemaal niet zo uitzonderlijk is verlopen.

De impact van de oorlog op mijn bestaan heeft mij ook wat opgeleverd. Het heeft me gevoelig gemaakt, mij meer oren en ogen gegeven, meer, althans dat hoop ik, begrip voor en verbondenheid en betrokkenheid bij het leven van andere mensen gegeven. Dat is iets wat ik meeneem als ik over ouders, familie en hoe mensen met elkaar omgaan, schrijf. Mijn jeugd was geen hel, dat stigma wil ik niet. Ik wil de nadruk op het feit dat ik juist niet ten onder ben gegaan, dat ik het tegen de stroom in, gered heb. Het etiket oorlogsslachtoffer verwerp ik, dat is beladen met sensatie. Het representeert te vaak een holle frase die tot misinterpretaties leidt.

Ik zie een duidelijk verband tussen hoe iemand thuis opgroeit en hoe hij zich later tot de buitenwereld verhoudt. Thuis worden de kleine oorlogen gevoerd, daarbuiten de grote. Maar in wezen zijn het dezelfde oorlogen. Het zijn die kleine oorlogen die uiteindelijk een grote oorlog voortbrengen. In mijn boeken ben ik vooral bezig met die kleine oorlog thuis. Het ontrafelen van processen, het uitzoeken wat er precies aan de hand is, hoort meer bij mij dan geweld. Die eigenschap staat los van mijn ervaringen als kind. Dat ligt bij iedereen weer anders. Niet iedereen zet zijn eigen door oorlog belaste kindertijd zelf weer om in oorlog. Maar de kans is wel groot. Het heeft veel te maken met de directe omgeving waarin je opgroeit. Kijk maar naar de situatie in Israël. Lange tijd ben ik zo naïef geweest te veronderstellen dat als je zelf geleden hebt je ervoor zorgt dat een ander dat lijden niet hoeft door te maken. Maar het blijkt dat vele mensen dan juist vast komen te zitten in een lineaire gedachtenstructuur, waarin alleen nog plaats is om geweld met ander geweld te vergelden. Ik word geslagen ... dus ik sla terug. Ik word geminacht, ik ga Arabieren minachten. Die gedachtenlijn is alleen te doorbreken in de opvoeding. Een enkeling komt. ondanks de omgeving, toch op een ander spoor terecht.'

 

Eenzaamheid

‘Eenzaamheid loopt als een rode draad door mijn werk. Personages in mijn boeken zijn losgehaakt van de wereld om hen heen. ze zijn alleen in hun belevingen. Als kind heb ik de erkenning voor mijn kleine verdriet gemist. Ik was zoet, te zoet, net als Erwin. het jongetje uit Zomersonate.

Een van de ingrijpendste gevolgen van de oorlog is voor mij dat ik heb afgeleerd om op mijn eigen gevoelscompas te vertrouwen. Als je er vanaf de start van je leven bent als troost voor je ouder, als je daarnaast gescheiden wordt van die ouder en vervolgens nog van verschillende verzorgers, maakt dat dat je je steeds opnieuw hebt moeten aanpassen. Je gaat je eigen gevoel ontkennen. Dat heeft me zo onvrij gemaakt. Ik had voortdurend het gevoel dat ik iets terug moest geven, dat had ook repercussies in mijn huwelijk.

Tussen mijn twintigste en vijftigste jaar leefde ik in een soort dichtgespijkerde kist. Die kist zat om mijn relatie heen en ik verloor uit het oog dat ik zelf in die kist zat. Ik dacht dat het de wereld was. Door te schilderen en door te dichten kon ik eruit ontsnappen. Tegen de verdrukking in had ik ook toen vrienden, beleefde ik liefdes en hield ik van mijn kinderen.

Tegen beter weten in ben ik veel te lang met mijn eerste huwelijk doorgegaan. Er kwam uiteindelijk wel een scheiding, maar niet op mijn initiatief. Maar toch was ik, hoewel ik dat toen niet zo voelde, eigenlijk niet stuk te krijgen.'

 

Jodendom

‘Ik heb ernaar verlangd dat het jodendom anders ervaren kon worden dan alleen in verband met het grote lijden. Ik herinner mij een voorval dat bij mij tot op de dag van vandaag een enorme schaamte oproept. Ik was vier of vijfjaar en op bezoek bij mijn tante, een zusje van mijn echte vader. Ze vroeg wat ik op mijn broodje wilde. Toen ik "ham" vroeg, zei zij: “Dat vindt oom Jacques niet prettig”. Elke keer als ik daaraan denk schaam ik mij weer. Waarover? Over mijn onkunde, over het diepe gevoel van in gebreke te blijven, over dat zo een verbod op varkensvlees mij niet doorgegeven was.

Toch voel ik me zeer joods. Het jodendom is mij dierbaar, ik voel mij thuis bij de grapjes, bij de melodie ervan.

Soms vertelde mijn moeder wat uit haar jeugd. Ze kwam als klein meisje uit Polen naar Amsterdam. Uit die prachtige vooroorlogse wereld die nog niet besmet was. Ze vertelde hoe gezellig het was op sabbat en hoe er dan zoveel gegeten werd dat haar broertjes op de grond gingen liggen en hun broekriemen moesten losmaken. Ik genoot van dat beeld dat zij schetste, identificeerde mij er zo mee dat ik daar gewoon aanwezig was. Ik denk dat ik verlangde naar die warme sfeer, naar het traditionele en vanzelfsprekende van dat jodendom. Toch was het bij ons thuis, hoe arm we ook waren, gezellig. Een hele vroege herinnering van mij is dat mijn moeder de chanoekalichtjes aansteekt, en ik nog zo klein ben dat ik tot haar billen reik.

Ze zong ook jiddische liedjes, maar de continuïteit, de vanzelfsprekendheid van dat joods-zijn was er niet.

Als mensen zijn wij kuddedieren. Ook joden vormen een kudde. Ik voel mij het meest thuis en betrokken bij de mensen aan de rand. Midden in de kudde zitten de mensen vaster en is er geen beweging.

Ik herinner me dat ik in een restaurant zat in Williamsburg, een ultra-orthodoxe joodse wijk in New York. Ik keek naar de joden die daar rondliepen, met wie ik geen enkele verbondenheid voelde en ik realiseerde me ineens de ondenkbare intimiteit die de mensen in een concentratiekamp daar met elkaar moesten delen.

Discussies over joodse identiteit geven mij kromme tenen. Hoe joods je bent is zo individueel bepaald. Ik hoop bij joden dat gevoel van respect, dat gevoel van gelijkwaardigheid met anderen aan te treffen, wat wij ook van niet-joden verwachten.

De huidige ontwikkelingen in Israël stellen mij zo teleur. Er was eerst zoveel hoop. Ik heb lang gedacht dat wij joden juist door ons verleden het beter zouden doen. Niet dat wij bijzonder zijn. Joden zijn niet beter, maar ik ben idealistisch opgegroeid. Mijn moeder en mijn tweede vader hebben mij dat voorgeleefd. Die zijn door de hel gegaan en zijn er “beter” door geworden.’

 

Verwerking

‘Het toneelstuk Leedvermaak van Judith Herzberg zag ik destijds met droge ogen aan, totdat de dochter tegen de moeder zegt: "Dacht je dat ik ooit mijn kind aan een ander zou geven, ik zou het bij me houden.” Ik realiseerde me met een schok dat ik ook was “weggegeven”. Dat was een breekpunt. Het zijn van die druppelsgewijze aanzetten tot bewustwording, die eigenlijk tot op de dag van vandaag nog steeds doorgaan. Nog steeds worden dingen mij duidelijker.

Hoe waanzinnig beladen praten over ziek zijn is, realiseerde ik me onlangs pas weer toen ik een bursitis had aan mijn schouder, heel pijnlijk. Ik kan eenvoudig niet onbevangen zeggen hoe beroerd ik mij voel. Dat is en blijft een soort gevarenzone en heeft te maken met dat gevoelscompas waarop ik afgeleerd heb te vertrouwen of waarop ik überhaupt nooit geleerd heb te vertrouwen. Geen wonder als je van adres naar adres ging. En als je daarnaast de boodschap krijgt: “Ik ben voor jou teruggekomen".

Nu begrijp ik dat beter. Mijn moeder was voor mij teruggekomen, dat werd ook bevestigd door twee van haar kamp-vriendinnen, Frangaises. In het kamp refereerden ze aan mij als ‘Tenfant du miracle”. Ik moest dus ook van het leven houden en niet zeuren, anders was het immers voor niets geweest. Dan is het je opdracht om gelukkig te zijn. Daarin heb ik mij braaf laten forceren.

Verwerken betekent voor mij iets een plek kunnen geven. Je hebt je verleden pas dan verwerkt als het je functioneren niet meer belemmert.

Schrijven heeft mij wel geholpen een groot deel van mijn jeugd een plek te geven. Om als schrijfster verder te kunnen zoek ik in mijn volgende boek een ingang naar de vroege volwassenheid. Tot nu toe was die fase een gesloten blok, waar ik omheen bleef cirkelen.

Het gaat er niet om dat ik een boek over een slecht huwelijk wil schrijven. Ik ben er ook niet op uit om mijzelf te beschrijven. Het thema is het niet kunnen stellen van grenzen. Een gezond en natuurlijke vermogen dat bij mij aan flarden was. Ik wil schrijven over een jonge vrouw die gemanipuleerd wordt, die haar kwaadheid tegen zichzelf richt.

Voor die worsteling zou ik nooit in therapie willen. Vroeger ben ik wel in therapie geweest. Gewoon gesprekken bij een aardige invoelende vrouw, die mij vooral bijbracht dat mijn eigen gevoelens wel degelijk legitiem waren en waardoor ik nu in staat ben af te splitsen wat ik niet en wat ik wel kan. Ik kan oma zijn. vrienden hebben en daarnaast is er mijn schrijverskant waarin ik de oorlog en de gevolgen ervan een plek kan geven.

Om de eindeloze kaalheid van na de sjoa dragelijk te maken is in de literatuur misschien ook eerst tederheid en warmte nodig. Daar had ik zelf ook lang behoefte aan.

Destijds nam een boek als De laatste der Rechtvaardigen mij als het ware mee, het tilde mij op naar al diegenen die er niet meer zijn. De schrijver Andre Schwarz Barth bedekt niet alles met de mantel der liefde, maar beschreef zijn/onze geschiedenis met oneindige liefde. Paul Celans gedicht Todesfuge is van een afschrikwekkende schoonheid. Dat betekent bijna dat schoonheid “het” verteerbaar maakt... Primo Levi ontmythologiseert het kamp.

Die volgorde van liefde, esthetiek en ontmythologisering is er waarschijnlijk niet voor niets en die volgorde zie ik ook enigszins terug in mijn eigen ontwikkeling als schrijfster.

In de verwerking van de “oorlog” zit een fasering van eerst de liefdevolle beschrijving van de overlevenden en de doden en dan pas is er ruimte voor de ontmythologisering van de geschiedenis. Bij mij zit de liefde in mijn eerste verhalen, in Zomaar een vrijdagmiddag. In Stenen halzen begin ik een vinger op de wonde te leggen. De volwassenen nemen de kinderen niet serieus, ze geven geen antwoord op vragen.

 

Toen ik onlangs de Italiaanse vertaling van Stenen halzen las, merkte ik pas hoe cynisch ik schrijf en dat betekent dat ik nog te veel met de materie verknoopt ben. Het is een heel goede vertaling en het teruglezen van mijn woorden in een andere taal maakte mij mijn eigen woede over het onbegrip en de onverschilligheid van de omgeving pas goed duidelijk. Vooral in de scène met de ongeïnteresseerde loketjuffrouw onderkende ik opeens mijn eigen cynische toon.

In Tweede vader ben ik al directer. Hoe liefdevol moeder Salka uit Tweede vader ook is, ze heeft niet altijd begrip voor haar dochtertje. De volwassenen respecteren de kinderen onvoldoende.

In Zomersonate ben ik vrijer. Daar is ruimte voor “een” specifiek elementair gevoel uit mijn kindertijd. In die novelle volg ik een gevoelslijn die ik helemaal uitwerk. Dat ik daartoe in staat ben betekent dat dat deel van mijn jeugd een plek heeft.’

 

Schilderen

‘Dat ik kon tekenen ontdekte ik toen ik veertien jaar was en op het montessorilyceum zat. Als er in de klas geklierd werd ging ik de klasgenoten zitten tekenen. Het bracht een bijzondere manier van kijken met zich mee, waardoor ik bijvoorbeeld kon ontdekken dat een meisje, dat ik aan het tekenen was, negroïde trekken had, iets wat me nog nooit eerder was opgevallen.

Als ik voor een leeg doek sta dan is alles mogelijk en heb ik niemand nodig. Onvrijheid wordt vrijheid. Afhankelijkheid wordt onafhankelijkheid. 

Ik tekende verdriet. Ik maakte veelal figuren in gedachten verzonken, waarnaar door anderen wordt gekeken. De mensen zijn opgesloten in zichzelf, er is geen communicatie, geen begrip. Geliefden zweven weg. Leven op deze aarde kan niet. Dat soort meditatieve droevige tekeningen maakte ik eindeloos. Mijn moeder was geschokt over mijn pentekeningen. Ze keek ernaar en ze zei: "Jij bent daar geweest”.

Toen ik merkte dat ze mijn tekeningen niet kon verdragen was ik ontsteld. Ik dacht dat ik “daar” eigenlijk geweest had horen zijn. Ik weet ook niet waar ik het vandaan haalde. Het was een beetje of ik beelden doorgaf. Het gebeurde bijna buiten mij om. Ik denk dat het te maken had met een soort weemoed en nostalgie naar het leven van voor de oorlog wat ik in mij meedroeg, maar wat ik niet gekend heb. Die manier van schilderen was een weerslag van hoe ik me in die tijd voelde. Ik had toen geen greep op het geluk, geen aanleg ervoor.

Afwisselend met gewoon portret tekenen heb ik zo jarenlang uit mijn hoofd geschilderd. Alleen werden de kleuren steeds lichter. De tijd dat ik op die manier schilderde was ook de tijd van het zwijgen.

Ik ben daar ten slotte mee opgehouden, omdat ik er genoeg van had. Ik wilde ervan af. Ik kon nog wel doorgaan maar ik wou niet meer. Ik was bezig op de aarde neer te komen en wilde dat onbewuste niet meer zo laten stromen. De mensen in mijn schilderijen hadden nooit voeten, ze waren niet gegrond. Ik wilde zelf meer sturen en tegelijkertijd was ik zwanger van verhalen.

De ervaring van het schilderen is onvergelijkbaar met die van het schrijven. Schilderen is oneindig minder cerebraal, al gebruik je je verstand wel. Zonder te denken kruip je in je doek. Je doet een stap naar achteren, tast alles af met je blik tot je blijft haken en daarna kruip je er weer in. Het is een proces van het zetten van de ene voet voor de andere. Je verlegt je gewicht van de ene voet (dicht bij het doek) naar andere. Heen en weer, en heen en weer. Bij het schilderen luister ik naar de radio, naar muziek. Dat laatste is zelfs een voorwaarde. Schrijven doe ik in absolute stilte.'

 

Praten

‘Praten doe je vanuit je hersenen, maar schrijven en schilderen raken aan emoties die zich op hoogte van mijn maag bevinden. Als kind kon ik niet spreken. Er zijn wel heftige gevoelens maar geen woorden. Als kind speelde ik cello. Muziek maken en schilderen hebben mij gevormd. Ze raken aan dat gebied wat ik niet benoemen, maar van waaruit ik wel schrijven kan. Ze vormen het fundament van mijn schrijverschap.

Het verschil tussen schrijven en schilderen zit hem in de tijd. Een schilderij overzie je in één keer, een verhaal ontrolt zich in de tijd. Ik ben ook begonnen met hele korte verhalen die je in een oogopslag leest.

In een verhaal zit een beweging die ik aan een schilderij niet kan geven.

Al op de lagere school wilde ik schrijfster worden. Soms denk ik: zonde dat ik niet eerder ben begonnen. Maar het een kwam na het ander, het moest zo gaan. Om te kunnen schrijven moet je afstand hebben. Met schrijven is er niet dat directe contact zoals met een penseel op doek. Schilderen was voor mij een noodzakelijke fase, ik heb er heel veel aan gehad. Die manier van kijken en de aandacht voor het detail hebben mijn schrijven beïnvloed. Als ik niet had geschilderd, had ik anders geschreven. Ik schrijf vanuit beelden, ik visualiseer emoties en daar zoek ik de woorden bij. Ik vertaal beelden in woorden.

Het is niet zo dat ik mijn jeugd van mij af probeer te schrijven. Toen ik Zomersonate aan het schrijven was voelde dat niet autobiografisch aan. Ik dacht dat ik het verzonnen had. Pas nadat het af was bleek er toch veel autobiografisch materiaal in te zitten.

Om verder te komen als schrijfster wil ik uit hokje van ‘joodse schrijfster’. Ik verberg de oorlog niet, maar wil het ook niet aandikken. Ik denk dat een kind dat mishandeld wordt, zich ook in mijn werk kan herkennen. Er is nog steeds overal oorlog, er zijn nog steeds getraumatiseerde kinderen, nog steeds mensen die hun trauma’s weer aan hun kinderen doorgeven.

Mijn behoefte is om. aan wat ik zie of voel, vorm te geven en dat is iets anders dan dat aan iemand vertellen. Als een boek af is heb je grip gekregen op iets wat je is overkomen. Het is van jou geworden omdat je er vorm aan gegeven hebt.

Ik schrijf voor mijn beroep en ik streef dus naar een literair gehalte. Ik houd van mooie taal, ik heb er last van als iets niet mooi geschreven is.

Tekenen en schilderen blijven allebei een behoefte, al schrijf ik de laatste tijd meer.

Die behoefte aan vormgeving heb ik altijd gehad. Ik ben zoals ik de dingen zie. daardoor ben ik. ik.’

 

Ik ben zoals ik de dingen zie

Zonder met deze laatste opmerking ‘Ik ben zoals ik de dingen zie, daardoor ben ik, ik’ op de loop te willen gaan vind ik dat Chaja Polak hiermee wel aan de kernfunctie raakt wat creatieve therapie beoogt. Met haar schilderijen en haar boeken geeft Polak vorm aan datgene wat zij ziet, wat zij waarneemt. Door haar persoonlijke vormgeving maakt zij zich. dat zegt zij zelf ook met zoveel woorden, gevoelige materie uit haar leven eigen.

Impliciet laat haar uitspraak ook ruimte voor een andere mogelijkheid: namelijk dat een mens ook ‘niet’ kan zijn zoals hij de dingen ziet.

Als oorlogsverschrikkingen daadwerkelijk deel uitmaken van je vroege kindertijd en de volwassenen in je omgeving hun eigen reden hebben om dat niet te erkennen, als in de omgeving waarin je als kind opgroeit die oorlog het uitgesproken of onuitgesproken referentiekader is van alles, dan raakt je eigen belevingswereld in de war.

Door al deze factoren zijn veel lotgenoten van Polak aangetast, ze lopen vast en zoeken hulp omdat ze, zoals Polak dat zo mooi onder woorden brengt, ‘hebben afgeleerd om op hun eigen gevoelscompas te vertrouwen’. Ze zijn vervreemd van zichzelf en zien zelf geen kans bij hun eigen binnenwereld te komen, laat staan daar uitdrukking aan te geven en erover te communiceren.

Het gaat om expressie en communicatie in de breedste zin.

In creatieve therapie zoeken mensen naar een eigen vormgeving, zodat ze niet langer op een leenvorm van de ouders of hun omgeving hoeven leunen. Met behulp van hun eigen beelden kunnen ze de oorlogssymboliek van de de volwassenen ‘terugvertalen’ naar hun eigen levenservaringen en daar, vaak is dat voor het eerst, bestaansrecht aan verschaffen. Door het kunstenaarschap van Polak is het voor haar veel vanzelfsprekender zich via schilderen en schrijven te uiten. Haar schilderijen maakten haar onder meer duidelijk hoe haar eigen belevingswereld met die van haar moeder was verstrengeld. Pas als zij daarna gaat schrijven, neemt zij meer afstand en komt zij letterlijk steeds verder boven haar stof te staan. Dat lijkt haar ook vrijer te maken zich meer en meer op de esthetiek van haar schrijverschap toe te leggen.

 

Noot

1. 'Een gestolde prop. Gesprek met de schrijfster Betty Roos.’ In: ICODO-info vol. 9 (1992) 2. 87-94. ‘‘‘Ik heb mijn woorden uit de klei getrokken”. In gesprek met de schrijfster Ida Vos.’ In: ICODO-info vol. 10 (1993) 1. 16-21.

 

Literatuur

Zomaar een vrijdagmiddag. Amsterdam: Amber, 1989,

Stenen halzen. Amsterdam: Arena, 1994.

Tweede vader. Amsterdam: Vassallucci. 1996.

Zomersonate. Amsterdam: Vassallucci, 1997.

 

Mevrouw G.H. Wertheim-Cahen is creatief therapeut en werkzaam in haar eigen praktijk. Daarnaast verzorgt zij workshops over creatieve therapie.

Referentie: 
Truus Wertheim | 1998
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [15] | 3/4 | 65-75
Trefwoorden: 
creatieve therapie, oorlogskinderen, ouder-kind relatie, schilderkunst, schrijven, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)