Hongaren ‘on the pipe-line' : 'Zij allen hebben veel liefde nodig’

Adjunct-directeur Kaan van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken in Amsterdam schetste in 1957 voor sociale werkers de achtergronden van de Hongaarse vluchtelingen in Nederland. Waarom reageren de Hongaarse cliënten anders dan ze mogelijk verwacht hadden? ‘Men leeft in deze dictatuurlanden zoals wij Nederlanders onder de Duitse bezetting leefden, ... Dat men na deze ervaringen nog lange tijd met wantrouwen in het hart rondloopt, zal een ieder begrijpen’, doceert Kaan.

De Nederlandse sociale werker die voor het eerst met Hongaarse vluchtelingen in contact komt zal zeker het moment beleven dat hij de handen naar het haar brengt, de schouders ophaalt en uitroept: ‘ik weet het niet meer, met die lui valt geen enkele soort garen te spinnen!’

Als hij een goed sociaal werker is, zal hij na deze spontane reactie zich niet van zijn Hongaarse cliënten afkeren maar trachten aan de weet te komen waarom ze zo anders reageren dan hij verwacht had. Dat is niet eenvoudig, want vele factoren hebben bijgedragen tot het eindresultaat: Hongaarse vluchteling.

Om te beginnen is er een groot verschil tussen het Nederlandse en het Hongaarse volkskarakter. In een artikel in ‘Socioscoop’ van de hand van collega Gorter geeft hij daarvan enkele illustratieve voorbeelden. Als ik op onwetenschappelijke wijze wat mag vereenvoudigen en generaliseren, dan zou ik als hoofdkenmerken willen noemen: de Hongaar is trots, onberaden, fel, eerlijk, onbeheerst.

‘Ein Herrenvolk, aber rabiat! rabiat!’ (kwaadaardig, weerbarstig), zoals mijn Oostenrijkse gastheer besloot, nadat hij eerst alle voortreffelijke eigenschappen van het broedervolk had opge-somd.

Vormen de karakterverschillen op zichzelf al een hele barrière voor een gemakkelijk wederzijds begrijpen - dat door de taalverschillen wezenlijk wordt vergroot - daarnaast dragen de levensomstandigheden van de laatste jaren niet minder bij tot het ontstaan van misvattingen.

Het leven onder dictatuur vormt in de mens een heel ander denk- en gevoelsschema dan het leven in de vrije wereld. Een der meest essenti-ele trekken die de dictatuur bij zijn mensen inscherpt, is het wantrouwen en daarna de vrees. Een ieder die met Russen, Jugoslaven, Tsjechen of Hongaren in aanraking is geweest, heeft ervaren hoe angstig en wantrouwend zij waren. Bang om hun naam te noemen, bang om een foto te laten maken, ongelovig t.o.v. een gemaakte afspraak of een gegeven inlichting. In de eerste dagen van de Hongaarse revolutie kwam een Hongaar op mijn bureau te Wenen, om zich op te geven voor emigratie naar Nederland. Ondanks alle vriendelijke uitnodigingen en geruststellende woorden durfde hij niet naar binnen gaan. In de open deur bleef hij staan om elk moment weg te kunnen rennen als hem iets verdacht zou voorkomen.

Men leeft in deze dictatuurlanden zoals wij Nederlanders onder de Duitse bezetting leefden, in een gevoel van heel geringe rechtszekerheid of zelfs van rechteloosheid. Een gevoel dat na de 5e november, toen de Russen ondanks alle beloften van vrijheid, met hun tanks elk gegeven woord braken en tegen alle geldende rechtsregels in de Hongaarse onderhandelaars gevangen namen, de scherpste vormen aannam. Dat men na deze ervaringen nog lange tijd met wantrouwen in het hart rondloopt, zal een ieder begrijpen. Niet minder ingrijpend voor de geestesgesteldheid waarmee men in het nieuwe land aankomt zijn de ervaringen als vluchteling.

Eerst in het eigen land. Het loslaten van het vertrouwde milieu, hetzij spontaan in een opwelling, hetzij na innerlijk beraad. De tocht naar de grens. Het passeren van de wachtposten, de mijnvelden en de versperringen.

Zal men betrapt worden? Zijn de bewakers omkoopbaar? Wat is de prijs? Een Rus doet veel voor een fles pruimenjenever, voor een horloge. Zal men met honden jagen? Zullen de grensbewakers gids willen zijn en wat is hun prijs? Zal men de Oostenrijkse grens kunnen vinden of loopt men naar de schijngrens die de Russen nagebootst hebben. Zal het kind niet gaan huilen, zal men niet bevangen raken door vermoeidheid en kou?

Zo zijn er duizend en één spanningen waarin men de laatste dagen voor zijn aankomst in Oostenrijk heeft geleefd en die niet zo maar zonder innerlijke geschoktheid worden doorstaan. Niet minder emotioneel zijn de ervaringen in de vrije wereld. De eerste contacten zal men evenmin licht vergeten. De aankomst is meestal bij een der kleine boerderijen of schuren, een paar honderd meter van de grens. Waar mogelijk zijn deze geïmproviseerd tot een soort E.H.B.O.-post. De nieuw aangekomenen, die meestal doodmoe, nat en koud zijn, krijgen daar een kop koffie en een paar droge kousen. Aan de grens zelf kan men niet meer doen. Verdere accommodatie is er niet en zorg om grensconflicten te voorkomen weerhoudt de autoriteiten om daar grote voorzieningen te treffen. Internationale hulporganisaties worden in de 10-km-zone bij de grens niet toegelaten. Het is een ‘Sperrgebiet’, waar alleen Oostenrijk zelf de eerste hulp geeft. De vluchtelingen worden daarom zo spoedig mogelijk op transport gesteld in een der heen en weer pendelende autobussen, die hen naar een ‘Auffangslager’ brengt. Hier krijgt ieder een ‘Kulturbeutel’, een plastic zak met zeep, handdoek, tandpasta, scheerartikelen. Velen kennen geen plastic en houden de zakjes tegen het licht, gaan er water in halen en strijken met de vingers tegen het vreemde transparante omhulsel.

De aankomst in zulk een opvangkamp is op zichzelf al een heel evenement. Honderden mensen die op een klein terreintje door elkaar lopen, in rijen voor de veldkeukens staan, vrienden of familie onverwachts ontmoeten. Over het terrein schalt een stem door de microfoon. Namen worden afgeroepen. Wat betekent een verzoek om bij de kampcommandant te komen? De stoet van de pas aangekomenen passeert een klein kamertje. Jas uit, hemd los, een ziekenverpleger hanteert een flitspuit met D.D.T. Een onplezierige maar noodzakelijke maatregel.

Meestal is het gebouw veel te klein. In Eisenstadt, waar ik een paar maal zulk een aankomst meemaakte, waren 750 bedden, terwijl de vluchtelingenstroom er dagelijks 1000 tot 1500 bracht. Slapen in de gangen, op de portalen, geleund tegen elkander, zonder matras of deken. Daarom moet het transport naar een tweede kamp zo gauw mogelijk geschieden. De pipe-line moet blijven stromen, zoals dat in het jargon van de Vluchtelingenhulp heet.

Hoogstens 24 uur blijft men in deze opvangkampen en middelerwijl moeten de Oostenrijkse autoriteiten elders een huisvestingsgelegenheid in gereedheid hebben gebracht. Dat was vooral in het begin niet zo gemakkelijk. Waar brengt men in één week 10.000 tot 15.000 logeergasten onder? Wel was Oostenrijk in het bezit van een groot aantal leegstaande kazernes, maar de kazernes in Burgenland, de provincie die aan Hongarije grenst, waren tot voor kort in gebruik geweest bij de Russische bezetting, die tot midden 1955 in Oostenrijk was gebleven. En de Russen zijn vreemde onderhuurders. Bij hun vertrek namen zij niet alleen de inventaris mede, maar ook de lampen, de deuren, de waterkranen, de closetpotten en de vensterruiten. Tegen de vier naakte muren moesten de vluchtelingen een onderdak vinden. Stro op de vloer, water dat met tankwagens uit de nabije dorpen moest komen, voedsel dat vaak 30 tot 40 km vanuit Wenen moest worden gehaald, maakten de eerste belevenissen van de vluchtelingen in Oostenrijk tot een verbijsterende ervaring. Langzamerhand werden ook hier wat meer voorzieningen getroffen. De loodgieters, de meubelmakers, de schilders hadden druk werk en in continuarbeid werden de holle ruimten bewoonbaar gemaakt.

Dan komt voor de vluchtelingen wel een heel moeilijke periode in hun leven: nietsdoen, wachten, onzekerheid. Wat gaat er gebeuren? Duizenden mensen lopen op het terrein rond en weten niet wat het lot hun morgen zal brengen. Zij hebben geen werk, geen afleiding, zij kunnen alleen maar met elkaar praten, fantaseren, mopperen, met in hun hart heimwee en angst. Na enkele dagen komen de buitenlandse missies om een keuze te doen uit de grote groep, wie er naar hun land kunnen komen. Zwitserland, België, Engeland, Nederland... waar zullen zij heengaan? Wat weten de meesten van het land af, waarvan de vertegenwoordigers achter een geïmproviseerd bureautje zitten met grote lijsten en schrijfmachines. Is Holland niet de hoofdstad van Zweden of een eiland, dicht bij de Duitse kust, dat elk jaar overstroomd wordt? Velen hebben alleen school gegaan tijdens de Russische bezetting en hebben vrijwel niets van de Westerse wereld geleerd. Over Holland weten sommigen nog wel iets meer, omdat in vroeger tijden hun ouders tijdelijke gastvrijheid in Holland hebben genoten na de eerste wereldoorlog. Tussen hen en Holland is een zekere gevoelsband, die velen naar de tafel van de Hollandse missie brengt. Ook hier weer in de rij staan. Ook hier weer een angst, angst dat op een gegeven ogenblik de Hollanders een liniaal zullen pakken en de lijst zullen afstrepen. Het aantal is bereikt en zij die nog aan het tafeltje staan kunnen zich omkeren en weer in de grauwe troosteloosheid van Traiskirchen, Judenau of Wollersdorf terugkeren. Velen zijn geroepen, maar slechts 3000 voor Holland uitverkoren.

Na al deze emoties komt de Hongaar in Nederland aan in een land waar hij de taal niet verstaat, de gewoonten niet kent, waar men heel anders eet en drinkt dan in zijn eigen land. Is het wonder dat de Hongaren zich niet dadelijk kunnen aanpassen en anders reageren dan wij van hen verwachten? Het zal voor de Nederlandse sociale werkers niet gemakkelijk zijn en zeker niet in den beginne om met ieder een goed contact te krijgen. Men zal de Hongaren daarom niet mogen veroordelen als zij het eten weigeren, uit hun woonverblijf weglopen of zelfs het mes trekken. Men zal vóór alles moeten begrijpen wat de oude rabbijn begreep, die in de roman van Hans Werner Richter zegt, als hij het over de vluchtelingen heeft: ‘U moet hen erg ontzien, heel erg ontzien. Zij allen hebben veel liefde nodig, want zij zijn uit Gods hand gevallen.’

Dit artikel is overgenomen uit het januarinummer van 1957 van ‘Socioscoop’, orgaan van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken te Amsterdam.

DRS. A. KAAN was adjunct-directeur Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken te Amsterdam.

Referentie: 
A. Kaan | 2006
In: Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 2 | 4 | 28-31
Trefwoorden: 
geschiedenis, Hongaarse opstand, Hongaren, maatschappelijk werk, Nederland, opvang, vluchtelingen