Hoe voorkom je daderschap in oorlog? : Stef Scagliola over militaire excessen in Nederlands-Indië

Naar aanleiding van de recente foto’s van executies door Nederlandse militairen sprak Cogiscope met historica dr. Stef Scagliola over daderschap en oorlog. scagliola heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar het Nederlands-indonesisch conflict en is auteur van het boek ‘Last van de oorlog’ over de excessen van Nederlandse militairen in indonesië eind jaren veertig en de psychische gevolgen daarvan.

 

In de context van Nederlands-Indië staat daderschap synoniem aan het geweld en de oorlogsmisdaden (excessen) gepleegd door Nederlands militairen en Indonesische verzetsstrijders. Dit gebeurde in een tijd waarin in Nederland het ideaal leefde dat het een vredelievend land was. Terwijl sinds de 19e eeuw elders rebellies, afscheidingen, godsdienstoorlogen en een Wereldoorlog uitbraken, bleef Nederland tot de Tweede Wereldoorlog neutraal. Maar tijdens het Nederlands-Indonesisch conflict liep dit imago voor het eerst een forse deuk op. Hoe komt het dat Nederlanders, met hun geroemde hoge moralen en vredelievendheid, terecht kwamen in een oorlog van terreur en contraterreur en oorlogsmisdaden begingen? Om deze vraag te beantwoorden en oorlogsdaderschap in het juiste perspectief te plaatsen is het belangrijk een beeld van de situatie in Nederlands-Indië te krijgen.

 

De context van het geweld

Tijdens de politionele acties tussen 1945 en 1049 werden 120.000 Nederlandse militairen samen met 30.000 a 40.000 KNIL-militairen ingezet door de Nederlandse overheid. Wat aanvankelijk bedoeld was als ‘bevrijding’ van de Indonesiërs van de Japanse overheersing, kwam na de capitulatie van Japan neer op geleidelijke bezetting van het gebied onder het mom van ‘opbouwen en beschermen’. Deze rol wist Nederland redelijk goed te vervullen totdat door gebiedsuitbreidingen er naar verhouding te weinig manschappen en middelen waren om grote gebieden te beveiligen. Dit gaf openingen aan het Indonesische verzet om terreur toe te passen tegen Nederlandse militairen en dat deel van de Indonesische bevolking dat bereid was met hen samen te werken. Gaandeweg werden Nederlandse militairen in een fuik gedreven, en beantwoorden terreur met contraterreur.

 

In het geval van het Nederlands-Indonesisch conflict ging het om een guerrillaoorlog waarbij geweld werd gebruikt door militairen in zowel situaties van stress, overmacht, als uit sadisme of balorigheid. Militairen werden geconfronteerd met moeilijke beslissingen. Stel dat je op enkele uren lopen van je basis een grote groep strijders gevangen neemt. Durf je het risico te nemen ze terug te voeren met kans dat ze je onderweg aanvallen? Er waren geen helikopters zoals in het huidige Afghanistan, die rebellen snel en veilig konden afvoeren. Een guerrillaoorlog kenmerkt zich ook door een onzichtbare vijand. Er is een continue dreiging en spanning voor mogelijke aanvallen. Voor je het weet hoor je iets achter je en schiet je in een reflex een voorbijganger dood. Het onderscheid tussen burgers en strijders vervaagt. Daarnaast speelden moeheid en uitputting een rol bij het maken van verkeerde beslissingen en werden Nederlanders geconfronteerd met de heftigheid van Indonesisch geweld tegen de eigen bevolking. Deze werd vaak gedwongen om de schaarse middelen af te staan ten behoeve van het verzet. Nederlandse sympathisanten werden vermoord. Er was daarom een sterke behoefte om deze groep te beschermen. Zo sprak een veteraan: We wisten dat deze verzetsstrijder het dorp onderdrukte en hun eten, vee en kleren stal. We arresteerden hem en sloten hem op in de gevangenis. De volgende dag kwamen we hem weer tegen in het dorp; er was geen ruimte in het gevang. Toen heb ik hem doodgeschoten. In de eigen beleving rechtvaardigt het doden nu eenmaal niets meer dan wanneer het gebeurt uit de overtuiging dat men de zwakkeren daarmee beschermt. Het voorbeeld illustreert hoe men het recht in eigen handen nam. Een andere vorm van Nederlands geweld was het martelen van (mogelijke) tegenstanders om informatie in te winnen over de vijand waarmee de lokale bevolking en eigen manschappen konden worden beschermd.

 

Vaak worden dergelijke zaken over daderschap bekeken vanuit het moraliteitenregister met vragen als schuld en verantwoordelijkheid. Maar wat de bovenstaande voorbeelden vooral illustreren is dat de acties van de militair de laatste link zijn in een keten van omstandigheden die tot oorlogsexcessen leiden. Het gebrek aan middelen bepaalt vaak de context waarin het geweld plaatsvindt. Middelen (logistiek, infrastructuur en manschappen) om gevangenen te nemen, gebieden te beschermen, uitputting onder de militairen te voorkomen. Met middelen, ofwel geld, minimaliseer je de kans dat militairen keuzes moeten maken over leven en dood die te boek komen te staan als oorlogsmisdaden, excessen of terreur.

 

De beschreven context van geweld gaat niet voor iedere militair op. Er is ook een grote groep die geen geweld heeft hoeven inzetten. Deze militairen hebben tijdens de uitzending positieve ervaringen opgedaan bij het opbouwen van een samenleving en zorgdragen voor de lokale bevolking.

 

Thuiskomst

Na verloop van tijd sijpelde berichtgeving over het geweld en excessen van Nederlandse militairen door. Vanaf de jaren zestig waren er individuele veteranen die hun hart luchtten. Aangewakkerd door de media die de publieke opinie beïnvloedden en spraken van een ‘foute oorlog’, voelden veel veteranen zich bestempeld als ‘fout’ of ‘misdadiger’. De reactie hierop was belangenvorming om een front te vormen dat een tegengeluid kon geven. Er kwam een verandering op gang naar een multivocaal perspectief met wel duizend stemmen, visies, meningen. Sommige veteranen geven aan fout te zijn geweest met het plegen van oorlogsmisdaden. Anderen hebben juist de ervaring van het op bouwen van een samenleving of het zorgdragen voor de lokale bevolking. Zij hebben deze periode compleet anders beleefd. Het multivocaal perspectief loopt echter het risico ondergesneeuwd te raken door polarisatie. Veteranen die bereid zijn te praten over hun ervaringen als geweldpleger krijgen te maken met druk van lotgenoten met andere belevingen of zonder behoefte aan openheid. Ze worden gezien als klokkenluiders en worden uitgestoten.

 

In dat verband baren de erkenning en herdenkingen van huidige en toekomstige veteranenoorlogen enige zorg. De huidige uitzendingen lenen zich minder voor collectieve herdenkingen. De beleving bij andere landgenoten ontbreekt en leidt tot onbegrip. Velen voelen zich niet met Nederlandse veteranen betrokken en identificeren zich niet met de uitzendingen. Dit komt omdat de uitzendingen geen maatschappelijke gedeelde beleving meer zijn en uitzendingen tegenwoordig complexer zijn. Er is geen duidelijke 'goed of fout' scheidslijn meer zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog.

 

Anno nu

Wat de overheid had moeten doen in de jaren zestig, was starten met een schone lei. Alles documenteren, en vooral met het kader uit die tijd spreken. Die kans is voorbij omdat veel mensen uit deze tijd zijn weggevallen en veel misdaden niet gedocumenteerd zijn. Als vervolgens geen slachtoffers of nabestaanden zich komen melden, hoe weet je dan dat misdaden hebben plaatsgevonden? Naast het zorgvuldig uitkammen van overheidsarchieven is er nog de orale geschiedenis uit de Indonesische familiekringen. Dat is waarom er nog steeds mogelijkheden zijn voor onderzoek naar oorlogsmisdaden.

 

Los van de symbolische betekenis van dit onderzoek, in die zin dat burgers kunnen vertrouwen op kritische zelfreflectie van een overheid die zegt schendingen van mensenrechten hoog in het vaandel te hebben staan, zou het onderzoek een academisch doel dienen, in die zin dat het ontkrachten van mythes of kritisch onderzoeken van ongemakkelijke waarheden de verantwoordelijkheid is van academici, ook op momenten dat het politiek niet opportuun is.

 

Het zou voor een waarschijnlijk kleine groep daders en getuigen met een bezwaard geweten de mogelijkheid bieden om naar buiten te komen en de lei te schonen. Op de vraag aan een, inmiddels overleden, veteraan die getuige was van een militair onnodige executie waarom hij zich hier niet publiekelijk over had uitgesproken, was het antwoord: dat moeten belangrijke mensen doen. Men wacht af wie de wil, durf of macht heeft om zijn nek uit te steken en verandering te brengen. Bij de commissie Deetman (seksueel misbruik RK kerk) en de commissie Samson (misbruik van kinderen in de zorg) konden overheid en maatschappij niet om het probleem heen. Bij het Nederlands-Indonesisch conflict ligt dat anders omdat er geen slachtoffergroep is die de kwestie agendeert.

 

De kennis over deze gebeurtenissen is aan Indonesische zijde vanzelfsprekend ook aanwezig, maar het is geen principiële kwestie zoals in Nederland. Hun offers hebben zin gehad, zij kregen hun onafhankelijkheid, dat geeft meer vrede met het verleden. De Indonesische autoriteiten hebben ook geen behoefte aan een diepgaand onderzoek omdat dit een confrontatie zou opleveren met een gewelddadig verleden van terreur door het verzet tegen de eigen bevolking. Bovendien volgden na deze strijd, nog vele andere gewelddadige periodes in de Indonesische geschiedenis, die nu verser in het geheugen staan. Als men recht zou willen doen aan de periode I945-I949, dan zou dat moeten wedijveren met aandacht voor de vele andere gevoelige gewelddadige perioden. Er is een uitspraak afkomstig van een van de woordvoerders van een slachtof-fergroep van de massamoorden op communisten in 1966: We prefer resources for the living abo-ve forgiveness and justice for the dead. Historisch onrecht agenderen is iets wat je je moet kunnen veroorloven, het komt pas als laatste in de be-hoeftepiramide van Maslow aan bod. Dat betekent echter niet dat het geen aandacht verdient.

 

Toekomst

In Nederland is er een nieuwe generatie gekomen die nieuwe vragen stelt en de ruimte hiervoor krijgt nu de generatie Indiëgangers uitsterft. In Indonesië is het afwachten wat de toekomst zal brengen. Wellicht treedt er een stilte op, of komt er een tijd van mondigheid en openheid. Dat zal voor een belangrijk deel afhangen van hoe de volgende generatie Indonesiërs omgaat met hun geschiedenis en of men deze wil herschrijven. Er zijn stemmen in Nederland die zeggen dat Indonesië rijp is voor openheid. Zelf ben ik daar sceptisch over, omdat de wil tot openheid waarschijnlijk niet wordt gedragen door de Indonesische autoriteiten, en zij de hoeders zijn van het patriottistisch beeld van hun vrijheidsoorlog. Pas als autoriteiten niet langer om het probleem heen kunnen, zullen ze er iets aan doen.

 

De lessen die uit Indië zijn getrokken is dat als de kans op oorlogsmisdaden geminimaliseerd moet worden, er aan een aantal basisvoorwaarden moet worden voldaan. Militairen moeten de middelen krijgen om hun missie te kunnen uitvoeren. Stel soldaten en burgers zo min mogelijk bloot aan risico’s en creëer (een gevoel van) veiligheid. Voorkom uitputting en (oorlogs) moeheid. Zorg voor een goede voorbereiding. Controleer de krijgsmacht met een omvangrijk juridisch apparaat, geestelijk verzorgers, militaire politie, media, parlement ter controle en verantwoording. Bereid soldaten voor op het herkennen van situaties die leiden tot excessen en laat ze de Verdragen van Genève bestuderen over de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten.

 

In Irak en Afghanistan zijn we wat dat betreft op de goede weg. Hoewel er overeenkomsten zijn in het gebruik van terreur door verzetsstrijders, en er functioneel geweld wordt ingezet waar ook burgerslachtoffers vallen, is er veel meer documentatie door camera’s, webcams en weblogs. Er bestaat daarnaast een omvangrijk juridisch apparaat ter controle, voorkoming en berechting van misdaden. Zo voorkom je daderschap.

 

Het verhaal van Stef Scagliola is opgetekend door JORIS HAACEN, pyscholoog en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht en redactielid van cogiscope.

Referentie: 
Joris Haagen | 2012