Hoe ver is Japan?

Inleiding

 

In de zomer en het najaar van 1991 is er veel te doen geweest over de verhouding Nederland-Japan vanwege de bezetting van Nederlands-Indië in de Tweede Wereldoorlog en de gevolgen daarvan voor vele Nederlanders. In datzelfde najaar reisde ik met een groep ex-krijgsgevangenen naar Japan, in de periode dat de koningin er een staatsbezoek aflegde en de Stichting Japanse Ereschulden in Japan publiciteit zocht en kreeg voor haar claims op de Japanse overheid.

Op uiteenlopende niveaus en met verschillende agenda’s werd er - even - intensief gecommuniceerd met Japan. Een incident?

Een inhaalmanoeuvre?

Een hoopgevend begin?

Ik kan de effecten niet overzien, maar bij mezelf bespeur ik optimisme over de mogelijkheden om met Japanners stil te staan bij het verleden en over de kansen die dit biedt aan overlevenden om over hun eigen oorlogsgeschiedenis te communiceren, gaten daarin te dichten en bevroren beelden te laten ontdooien, kansen om te rouwen.

Honderdduizenden Nederlanders hebben - direct of indirect -in hun leven te maken met de gevolgen van de oorlog die Japan in de Pacific ontketende. Niet alleen ten gevolge van de bezetting van Nederlands-Indië, maar vooral door de uiteindelijk definitieve beroving van hun toenmalige werkelijkheid: hun leven in Nederlands-Indië. Velen zijn er in geslaagd om in Nederland, in een nieuwe werkelijkheid, een bestaan op te bouwen, maar de ontheemding is daarmee niet voorbij.

Die wreekt zich juist, zo lijkt het, waar het gaat om de verwerking van de ontwrichtende ervaringen uit de oorlog en de nasleep daarvan. ‘Hun’ oorlog past niet in de Nederlandse werkelijkheid, de context van hun oorlogservaringen is verdampt, de overige betrokkenen, de Indonesiërs en de Japanners, zijn uit het zicht verdwenen. Het voortgaande debat over de oorlog in Europa en de voortgaande gemeenschappelijke geschiedenis met de voormalige vijand ontbreekt ten aanzien van hun oorlog. De geografische en culturele afstand tot Japan, destijds vanuit Nederlands Indië al groot, is vanuit Nederland nog eens zo groot. De ‘morele’ afstand lijkt vaak nog groter: Japan blijft de - weliswaar verslagen - overweldiger van toen die zoveel leed heeft toegebracht en die zich daarvoor niet wil verantwoorden. Is die afstand te overbruggen en hebben de ‘partijen’ elkaar eigenlijk wel iets te zeggen?

 

Herdenkingsreis

 

In oktober 1991 werd ik als medewerker van de Stichting ICODO in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een herdenkingsreis naar Japan. De reis was georganiseerd door de Stichting Ex-Krijgsgevangenen en Nabestaanden Japan (EKNJ), een organisatie van mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog

 

‘Sytse van der Veen is medewerker voorlichting bij het ICODO

 

 

 

als krijgsgevangene vanuit Nederlands-Indië naar Japan zijn getransporteerd en daar dwangarbeid hebben verricht, onder meer in kolenmijnen, op scheepswerven en in fabrieken. Van de circa 10.000 naar Japan overgebrachte krijgsgevangenen kwamen er 858 om het leven.

 

Ter herdenking van deze slachtoffers is door toedoen van de EKNJ een monument tot stand gebracht in de plaats Mizumaki op het eiland Kyushu, in het zuiden van Japan. De reis was onder meer bedoeld om betrokkenen, overlevenden en nabestaanden, de gelegenheid te geven dit monument te bezoeken en de slachtoffers te herdenken. Voor de oud-krijgsgevangenen bood de reis ook de mogelijkheid om de plaatsen te bezoeken waar ze dwangarbeid hebben verricht en voor de nabestaanden om zich een beeld te vormen van de plaats waar het leven van hun omgekomen man, broer of vader eindigde. De Stichting EKNJ streeft ernaar om de geschiedenis van de Nederlandse krijgsgevangenen in Japan bekendheid te geven zowel in Nederland als in Japan, en wil door het bevorderen van contacten met Japanners van ‘toen’ en ‘nu’ een bijdrage leveren aan het doorbreken van het vijandsbeeld dat in Nederland bestaat ten opzichte van Japan.

Zowel het in lotgenotenverband bezoeken van Japan als het samen met Japanners stilstaan bij de oorlogsgebeurtenissen ziet de stichting als heilzaam voor de verwerking van de doorstane ervaringen en de geleden verliezen.

 

Ontmoetingen

De EKNJ heeft in de afgelopen jaren in Japan een netwerk van nauw betrokkenen opgebouwd, met als zwaartepunt een comité in de plaats Mizumaki waar het monument ter nagedachtenis van de in Japan omgekomen krijgsgevangenen is opgericht. Dit comité verricht een veelheid van taken, zowel voor het onderhoud van het monument als ook voor het programma en de opvang van de ex-krijgsgevangenen die Japan bezoeken. Naast (en soms via) dit comité zijn er contacten met een groot aantal andere Japanse betrokkenen, onder wie historici, journalisten, onderzoekers, leerkrachten en toenmalig personeel van de mijnen en de scheepswerven waar krijgsgevangenen tewerkgesteld waren. Ook zijn er goede betrekkingen met gemeentelijke en regionale autoriteiten tot stand gebracht. Met behulp van dit netwerk van Japanse betrokkenen kon het reisprogramma worden gerealiseerd en was het bezoek daadwerkelijk een voortdurende ontmoeting. Hoogtepunten daarin waren de herdenkingsbijeenkomst bij het monument en de bezoeken aan de verschillende plaatsen waar de ex-krijgsgevangenen uit het reisgezelschap hebben gewerkt.

De kolenmijnen in deze regio zijn al lange tijd geleden gesloten. Veel van wat bovengronds herinnerde aan mijnbouwaktiviteiten is inmiddels afgebroken. Voor sommige deelnemers was het teleurstellend dat er zo weinig aanknopingspunten waren om zich de situatie van toen voor de geest te halen: ’t lijkt wel of ze alle sporen hebben willen uitwissen’.

Maar met behulp van gemeenteambtenaren die oude kadaster-kaarten meebrachten en door aanwijzigingen van omstanders die daar tijdens de oorlog ook al woonden, viel er toch veel te reconstrueren: ‘dan moet daar de wacht hebben gestaan’. Ex-krijgsgevangenen en bewoners waren af en toe in tranen over gemeenschappelijke herinneringen. Dankzij veel tolkwerk werd duidelijk dat het bezoek niet alleen de ex-krijgsgevangenen maar ook de bewoners weer in contact bracht met een stukje verleden dat lange tijd onbesproken was gebleven. Treffend in dit verband was de ontmoeting met de zoon van de kamparts van een van de krijgsgevangenkampen. De arts bleek door de Amerikanen na de oorlog tot vier jaar gevangenisstraf te zijn veroordeeld op beschuldiging van plichtsverzuim, terwijl juist deze man, in tegenstelling tot vele anderen, wel zo goed mogelijk medische zorg had verleend. Voor de aanwezigen was de waanzin van oorlog en de tragiek van een niet meer ongedaan te maken verleden even heel voelbaar.

Naast deze spontane en onverwachte ontmoetingen met plaatselijke ‘getuigen’, werd het gezelschap ook vele keren officieel ontvangen door plaatselijke en regionale autoriteiten. Het fotoboek over de krijgsgevangenkampen dat door toedoen van de EKNJ in Japan is uitgebracht speelde bij deze ontvangsten een belangrijke rol. In de toespraken werd daar telkens aan gerefereerd en ontsteltenis en spijt uitgesproken over wat de krijgsgevangenen binnen hun gemeente/provincie was aangedaan. Ondanks relativerende uitspraken over deze ontvangsten (‘dit is toch te veel eer voor een stelletje uitgerangeerde ex-krijgsgevan-genen’) was het duidelijk dat ook deze officiële aandacht velen goed deed en door sommigen beleefd werd als een vorm van genoegdoening en rehabilitatie. Om een uitspraak van koningin Beatrix in haar toespraak tot de Japanse keizer te parafraseren: de vernedering en machteloosheid van toen kan niet ongedaan worden gemaakt, maar wij willen ook niet de gevangene daarvan zijn.

Media

Pers, radio en televisie besteedden veel aandacht aan het bezoek. De ex-krijgsgevangenen in het gezelschap werden veelvuldig geïnterviewd, niet alleen om hun indrukken te geven van de reis, maar vaak ook om hun levensgeschiedenis te vertellen. Behalve de vluchtige vormen van aandacht zoals korte berichten in kranten en journaalbeelden verschenen er ook artikelen waarin werd ingegaan op de achtergronden en beweegredenen van de ex-krijgsgevangenen om Japan (opnieuw) te bezoeken. De nationale omroeporganisatie (NHK) volgde het gezelschap gedurende het verblijf met een camerateam en verzorgde drie uitzendingen. In een documentaire die landelijk werd uitgezonden kwam de geschiedenis van de krijgsgevangenen in Japan uitvoerig aan bod, volgens vele Japanners een duidelijk signaal dat de oorlog bespreekbaar is geworden. Die toenemende openheid hangt volgens Japanse betrókkenen sterk samen met de afsluiting van het Hirohito-tijdperk. Na zijn dood is er meer ruimte en vrijheid om de oorlog te analyseren en te kritiseren.

Het beeld van Japan als land dat de eigen rol in de Tweede Wereldoorlog niet wil kennen, werd in elk geval in en door de vele contacten gedurende dit bezoek geloochenstraft. De verbazing en ontzetting die de verhalen van de ex-krijgsgevangenen bij journalisten, studenten en scholieren teweegbrachten geven wel aan dat de oorlogsgeschiedenis bij velen, en zeker bij de jeugd, maar zeer beperkt bekend is. Het eerder genoemde fotoboek waarin beeldmateriaal bijeengebracht is over de krijgsgevangenkampen in Japan, maar ook over de Birma-spoorweg, vervulde ook bij deze ontmoetingen een belangrijke functie.

Onderwijs

In gesprekken met leerkrachten werd duidelijk dat de mate waarin de eigen rol van Japan in de Tweede Wereldoorlog in het onderwijs aan de orde komt sterk afhankelijk is van de opstelling van de betreffende leerkracht. De bestaande geschiedenismethodes laten weliswaar een zekere verscheidenheid aan visies op dit thema zien, maar van een expliciete kritisering is geen sprake.

De buitenlandse kritiek op de eenzijdige en verhullende behandeling van de Tweede Wereldoorlog in de Japanse geschiedenismethodes heeft echter ook een binnenlandse pendant. Tegenover de schroom en het verzet om de glorieuze Japanse geschiedenis te ‘bezoedelen’ staan pogingen om de waarheid te onderzoeken en onder ogen te zien. Een opmerkelijk voorbeeld daarvan tijdens ons verblijf was een conferentie belegd door Japanse en Koreaanse wetenschappers waar gegevens werden bijeengebracht over het gebruik door Japan van Koreaanse arbeidskrachten ten tijde van de oorlog, met als doel te komen tot een gefundeerde en gedeelde opvatting over aanspraken voor schadevergoeding.

Tijdens en na mijn verblijf in Japan drong zich de vraag op of er vanuit Nederland en andere betrokken landen pogingen zijn gedaan om Japan uit te nodigen deel te nemen aan het analyseren van de oorlogsgeschiedenis. Mijn indruk is dat de gerichtheid op het ‘officiële’ Japan en de angstvallige houding van de Japanse overheid ons het zicht beneemt op de mogelijkheden om in gesprek te raken met Japanners die iets te melden hebben ten aanzien van de oorlog en zowel hun overheid als wellicht ook ‘ons’ van repliek kunnen dienen.

Referentie: 
Sytse van der Veen | 1992
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 9 | 1 | mei | 10-13