Hoe is het nu vanwege toen

Tekst van een toespraak gehouden door prof. dr. F.H.L. Beyaert bij de herdenking van de slachtoffers van de jongenskampen Ambarawa, Bangkong Gedungjati en Baros-6 Tjimahi op 23 augustus 1990 te Bronbeek

 

De vader van Wim de Groot ging een paar dagen na de Japanse capitulatie dood. Daarvoor had hij ons, jongens van zo’n 15,16 jaar gezegd: 'Ze hebben me niet klein gekregen!’ Bijna iedereen heeft zo’n herinnering. De herinnering aan een mens die ondanks ziekte en hongeroedeem zich dapper toonde. Het gaf ons toen, en nu nog, een gevoel van trots en het vervulde ons ook met een warm gevoel. Hij ging dan wel dood die vader, maar hij liet iets na wat niet was mis te verstaan. Dat was voor ons, voor mij, een belangrijke boodschap die ik kon meedragen. Ik weet niet of u de eindeloze, in de openbaarheid gevoerde discussies tussen Jeroen Brouwers en Rudy Kousbroek kent. Het ging er steeds over of de Japanse concentratiekampen nu zoveel erger of minder erg waren dan de Duitse. Kousbroek schrijft almaar dat het nogal meeviel toen. Brouwers beschrijft in schrille kleuren wat hij aan wreedaardigheden meemaakte, eigenlijk meer meezag, als kleuter. Jeroen Brouwers, romanschrijver, zat als peuter en kleuter in hetTjidengkamp te Djakarta. Hij was 6 jaar toen het afgelopen was. In ’Bezonken rood’ beschrijft hij onder andere zijn ervaringen. Ergens in dat boekje staat dat er altijd een kleuter is die registreert wat er gebeurt. Hij, Jeroen Brouwers, was die kleuter en wat hij later beschreef is duidelijk geromantiseerd. Soné, de kampcommandant van Tjideng, was een sadistische beul, dat was duidelijk. Soné is bij mijn weten ook als oorlogsmisdadiger veroordeeld. Maar de herinneringen van Jeroen Brouwers lijken in ieder geval gekleurd. Het is wel zeker dat hetTjidengkamp niet bewaakt werd door wachttorens. Rudy Kousbroek heeft Jeroen Brouwers daarover heftig aangevallen. Er waren verschillende feitelijke onjuistheden in zijn roman, zo vond Kousbroek, en daar had de laatste gelijk in. Aan de andere kant zijn het zfjn, Jeroen Brouwers’ herinneringen, gezien en beleefd met de ogen van toen en geromantiseerd door de volwassene van nu. Rudy Kousbroek is, net als ik, van 1930 en was dus beduidend ouder dan Jeroen Brouwers toen hij de Japanse kampen meemaakte. Kousbroek heeft een afstandelijke kijk en betrekt meer realiteitsoverwegin-gen in zijn verhalen over toen.

Wat mijzelf betreft, mijn herinneringen zijn die als aan een over-levingskamp zoals ze dat nu voorschrijven voor jongeren die op

het punt staan af te dwalen in de criminaliteit. Nu is het: zeezei-len of garnalen vissen, dan wel klim- of kanotochten waarin je als groep elkaar hard nodig blijkt te hebben. Toen was het: smokkelen en jatten wat je kon krijgen om in leven te blijven maar toch ook met solidariteit onder elkaar. Er was in mijn herinnering, zeker in het jongenskamp (Baros VI), een groep waar je bij hoorde. In die groep was een klimaat waarin saamhorigheid de boventoon voerde.

Later in het mannenkamp (dat was Baros V) was die saamhorigheid verdwenen en was er eerder een zekere vijandigheid tussen de twee jongensbarakken en die andere barakken van de ’eliten’, voor ons de oude zakken, de ’bultzakstrategen’, zoals we ze toen noemden. Maar onder elkaar tussen de jongens in de jongensbarakken bleef er die solidariteit, hoewel het voor iedereen een eerste zaak bleef om zijn eigen buik, hoe dan ook, te vullen.

Ik weet niet of het u ooit is opgevallen in de verhalen van de ’Hollanders’ over de hongerwinter waarin zij geleden hadden en met welke verhalen zij ons na de oorlog overladen hebben, dat ze nooit zoals wij 'alles’ gegeten hebben. Alles wat groeide, vloog, kroop, of zich op een andere manier voortbewoog hebben we als het kon gepakt, gevangen en opgegeten. In Nederland werden geen vogels of kikkers gegeten, laat staan slakken of mieren.

Maar goed, voor mij en ook voor Rudy Kousbroek is het niet zo slecht verlopen, omdat we pubers waren.

Ik denk ook, grof geschetst, dat het verschillend was voor de verscheidene leeftijdsgroepen.

De jongere kinderen waren meer dan de pubers ten prooi aan de angsten en onveiligheden. De ouderen, de volwassenen, hebben meer geleden onder de onmacht dat zij hun verantwoordelijkheden niet meer konden waarmaken. Dit is dan maar een grove indeling. Door ieders persoonlijke voorgeschiedenis en de levensomstandigheden nadien, zijn de gevolgen voor nu, van toen, min of meer bepaald. Voor ieder van ons zal dat anders zijn; de een kan niet loskomen uit zijn nachtmerries, de ander is in staat om alles te verdringen en te vergeten, de derde heeft alleen maar het gevoel dat hij in die periode veel geleerd heeft.

Ik hoor tot de laatste groep. Ik hoop dat u me dat niet kwalijk neemt, alsof ik niet solidair zou zijn met ons gezamenlijk verleden. Ik weet maar al te goed dat velen onder ons nog steeds lijden onder wat ze hebben meegemaakt en dat zij daar ook niet van los kunnen komen.

Ik denk ook dat we als jongenskampbewoners wel de survival, de overleving, geleerd hebben, maar niet zo erg, of niet zo goed, de tederheid. Met onze partners blijven we daarmee

hannesen en blijven we afhankelijk van hun toenadering. Wat we ook niet goed leerden waren de normale ruzies met de vaderlijke autoriteit en derhalve met alle latere autoriteiten. De Jap was immers een overduidelijke vijandige autoriteit die op elke denkbare wijze bestreden moest worden. Dat had niks te maken met de normale autoriteitsconflicten van de puber. En misschien komt dat in een tweede generatie terug. Een van onze inmiddels volwassen zoons zegt nu heel duidelijk dat hij van mij de confrontatie gemist heeft. Het gevecht tussen vader en zoon waardoor je als zoon kunt groeien; dat was niet goed gegaan tussen ons.

Maar op onze schoorsteen thuis ligt nog steeds het Japanse ruiterpistool dat ik gejat heb na de capitulatie uit een van die leegstaande door Japanners bewoonde villa’s.

Het is mijn trofee, ik heb gewonnen. Zo voel ik dat, net als de vader van Wim de Groot en het is net zo breekbaar ook.

Ik hoop dat u allen ook zo’n gevoel kunt hebben, want het is kostbaar om te overleven.

Ik dank u voor uw aandacht.

Referentie: 
F.H.L. Beyaert | 1990
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 7 | 3-4 | 47-49
Trefwoorden: 
ego-documenten, jongenskampen