Het weven van een tapijt: vluchtelingenkinderen en -gezinnen tussen breuk en herstel
* Het consultatiebureau signaleert bij de vijfjarige A dat hij nergens op reageert en met zijn moeder geen contact maakt.
* De huisarts van de tienjarige B vraagt zich af wat hij aanmoet met de vraag om suïcidepillen bij deze uiterlijk blakende, op school goed lerende knul.
* Een medewerker van Vluchtelingenwerk vraagt zich af of de vierjarige C zich wel goed kan blijven ontwikkelen bij zijn steeds huilende, in zichzelf gekeerde moeder.
* De twaalfjarige D is via school verwezen, omdat zij clownesk bizar gedrag vertoont bij ernstige concentratiestoornissen.
De vragen die het jeugdteam van Pharos bereiken over kinderen uit vluchtelingengezinnen, betreffen vaak opvallend gedrag of stagnerende ontwikkeling. De gezinnen zijn in hun land van herkomst getraumatiseerd en zien zich nu voor de taak gesteld hier een al dan niet tijdelijk nieuw bestaan op te bouwen. Bij nader inzien is er bij hen vaak sprake van een onontwarbaar lijkende kluwen van problemen. Het gaat om traumatische ervaringen die ook na de vlucht doorgaan, een cumulatie van stress in het hier en nu, met gevolgen voor het individuele kind, de verdere gezinsleden en grootfamilie en de gemeenschap.
Bij de vier bovengenoemde kinderen is de verwijsvraag niet alleen wat er aan de hand is, maar ook in hoeverre er sprake is van een stagnerende ontwikkeling van het kind dan wel van een verstoring in de gezinsdynamiek, of dit het gevolg is van traumatische ervaringen of van het verlies van de culturele context van het land van herkomst, en in hoeverre geen aansluiting kunnen vinden bij de verwachtingen en normen in het land van aankomst een rol speelt. Door de indringende gebeurtenissen in de traumatiserende en aanpassingsperiode is, ook voor het gezin zelf, het zicht op al eerder bestaande stoornissen vaak belemmerd.
Het meest kenmerkende van vluchtelingengezinnen is het feit dat zij gedwongen gemigreerd zijn. De problematiek kan daardoor complex zijn: tal van stressfactoren uit verleden en heden, uit het land van herkomst en het land van aankomst, kunnen een cumulatief effect sorteren en interfereren met de individuele ontwikkelingsfase van het kind als ook met de ontwikkeling van het gezin als geheel (Carter & McGoldrick, 1989). Om deze kluwen te ontwarren is het nodig de uiteenlopende aspecten van vluchtelingenproblemen te onderscheiden en in kaart te brengen. Belangrijke aspecten zijn: de fase voorafgaand aan traumatisering, de fase van traumatisering, de verliezen daarbij, de vluchtfase en
* Jelly van Essen is arts en kinderpsychotherapeut in opleiding, Sita Somers is kinder- en jeugdpsychiater, Julia Bala is psycholoog en kinderpsychotherapeut.
Zij zijn werkzaam bij het jeugdteam van de Stichting Pharos - Steunpunt Gezondheidszorg Vluchtelingen te Utrecht.
de periode daarna, waarin voortgaande traumatisering, ontworteling en marginalisering centraal staan.
Daarbij kunnen risico- en beschermende factoren tegen elkaar afgewogen worden. Met beschermende factoren bedoelen wij buffers, gesitueerd in het kind, de familie en de omgeving, die de invloed van stressfactoren verminderen en een adequaat omgaan (coping) met die factoren vergemakkelijken (Garmezy, 1985;
Van der Veer, 1992). Het is van groot belang te zoeken naar de aanwezigheid van beschermende factoren, bijvoorbeeld: het zelf actief deelgenomen hebben aan bescherming en verdediging van de familie, de aanwezigheid van een familielid dat de angst bij het kind weet te reduceren, de aanwezigheid van een persoon met wie een stabiele emotionele relatie tot stand kan komen, een goede opvang na de vlucht en snelle hervatting van het onderwijs, de mogelijkheid tot collectieve rouw en betekenisgeving in familie en gemeenschap.
Bij de risicofactoren is, naast het ondergaan van geweld en andere traumatische ervaringen, steeds sprake van verliezen. Verlies van de eigen lichamelijke integriteit, van familieleden, maar ook van sociale status en cultuur (goederen). Gebleken is dat de invloed daarvan juist bij kinderen groot is en onderscheiden moet worden van geweldstrauma’s. De bijbehorende rouw behoeft in de behandeling apart aandacht naast de verwerking van traumatische ervaringen (Pynoos, 1991).
Een ander aspect is het doorgaan van traumatische ervaringen in het land van aankomst: het voortduren van de oorlog in eigen land, de televisiebeelden van bombardementen, bericht van arrestatie van achtergebleven familieleden, of ook het ontbreken van enig bericht over hen.
Ook is een onderscheid zinvol tussen de migratie- en de vluch-telingaspecten. Veel vluchtelingen zijn geneigd de politieke in plaats van de economische achtergrond van hun situatie te benadrukken, zoals de uitputtende asielprocedure - vaak symbool voor politieke erkenning - en de langdurige onzekerheid over de toekomst. Veel ouders zijn pas later in staat de gevolgen van het migrantenbestaan onder ogen te zien: de culturele discontinuïteit, de acculturatie en de rouw om de cultuur die verloren is, de ‘cultural bereavement’ (Eisenbruch, 1991).
Voor hun kinderen kan dit anders liggen. Zij zullen sneller, vaak via vriendjes en op school, worden geconfronteerd met onverschillige reacties van klasgenoten, vooroordelen of discriminatie, terwijl de reden tot vluchten hun vaak niet bekend is.
Een factor die in een bepaalde fase een beschermende rol heeft gespeeld, kan in een andere fase juist risicoverhogend werken (Rutter, 1987).
De tienjarige B kwam bij de huisarts om suïcidepillen te vragen. Het bleek dat hij niet langer in staat was de verantwoordelijkheid voor zijn moeder en jongere zusjes te dragen. Het gezin heeft op schokkende wijze zowel familieleden, status als cultuurgoed verloren. De vader van B raakte zoek. De plek van B in het gezin
was voorheen die van oudste kind geweest, extra geliefd door zijn grote intelligentie en vitaliteit. Hij maakte als vanzelfsprekend de overgang naar een sterk geparentificeerde positie in Nederland, waar moeder een steunsysteem ontbeerde. Die positie bood B zowel een nuttige rol als een mogelijkheid tot identificatie met de afwezige vader. Naarmate hij echter zwaardere taken op zich nam, slaagde hij er steeds minder in zijn eigen traumatische herinneringen onder controle te houden. Dat uitte zich in panisch gedrag met suïcidale uitingen. Zijn moeder raakte hiervan eveneens overstuur, waardoor ze steeds meer moest steunen op B, die nog meer verantwoordelijkheden op zich nam. B’s gang naar de huisarts kan, naast decompensatie, worden gezien als een krachtige poging door middel van acting-out-gedrag de neerwaartse spiraal van het gezin te doorbreken.
Na iedere periode van verandering doet het vluchtelingengezin pogingen het verleden tot rust te laten komen, de gevolgen van traumatische ervaringen te verwerken en te rouwen over de verliezen. Tegelijkertijd staat het gezin voor de taak zijn leven opnieuw vorm te geven in een niet-vertrouwde omgeving, met andere verwachtingen, normen en waarden. Het gezin moet gelijktijdig de traumatische ervaringen uit het verleden, de stress in het heden en de onzekerheid over de toekomst leren hanteren. Daarenboven raken de gezinnen gedesintegreerd door scheiding en verlies van gezinsleden. Het vroegere steunsysteem is weggevallen op het moment dat het gezin dit het meest nodig heeft.
Elk gezinslid moet een manier vinden om in een nieuwe gezinsstructuur te functioneren en moet leren omgaan met de eigen reacties en die van de andere gezinsleden. Daarbij reageert ieder op andere wijze en in verschillend tempo op de stressvolle veranderingen. Zij begrijpen elkaar soms niet, kunnen elkaar dan onvoldoende steunen. Het gevoel in het eigen gezin niet geholpen en begrepen te worden, vormt nog een belasting extra.
McCallin (1994) toonde aan dat hoe meer spanningen de ouders ondervinden van de traumatische ervaringen, hoe moeilijker het hun valt de dagelijkse gang van zaken te hanteren. En omgekeerd: hoe meer moeite de ouder heeft om zich in het dagelijks leven staande te houden, hoe minder mogelijkheden hij of zij heeft om de traumatische ervaringen te verwerken en een veilige, stabiele en steunende omgeving voor de kinderen te scheppen. Hoe meer de beschermende functie van de ouder door de eigen spanningen wordt gehinderd, hoe meer stressreacties verwacht kunnen worden bij de kinderen, hetgeen de problemen en zorgen van de ouder dan weer vergroot.
De vierjarige C woonde voor de oorlog met grootouders, ooms en tantes en diverse neven en nichten in een dorp. Ze vormden een hechte familie, er waren geen belangrijke conflicten. Het dorp is in de oorlog verwoest, zijn eigen huis zag C afbranden. Zijn knuffel heeft hij als enige mee kunnen nemen. In Nederland woont hij met de grootouders, een oom en tante en neefje in een huis. C heeft ruimte nodig om met oorlogsspel zijn ervaringen te verwerken. De medewerker van Vluchtelingenwerk maakt zich zorgen over het onrustige gedrag en repetitief posttraumatische spel van C, dat weinig verandering laat zien in de tijd. C legt daarbij veel beslag op moeder, die zelf ook het nodige moet verwerken en daarnaast kritiek van haar huisgenoten, vooral grootmoeder (vaders moeder), krijgt over C. Waarom pakt C alles van andere kinderen af, waarom huilt hij steeds en kan moeder hem niet kalmeren? Als moeder C stil probeert te krijgen heeft dat een averechts effect en raakt hij verder overstuur, moeder met hem. Grootmoeder neemt dan het heft in handen, tot verdriet van moeder, die zich voelt falen en nog somberder wordt.
Elk gezin heeft een repertoire tot zijn beschikking om zich aan te passen aan veranderingen. Deze aanpassing kan op het ene moment functioneel zijn en tot een verbetering van het gezinsfunc-tioneren leiden, maar in een andere situatie of op een ander moment disfunctioneel zijn en een aanvullende bron van stress vormen. Is het gezin flexibel genoeg om zijn repertoire steeds weer te herzien, of houdt het vast aan niet meer functionele patronen? Aanpassing vereist een herdefiniëring van relaties, een herverdeling van rollen en een verandering van de gezinsregels.
Vignet C laat zien hoe familierelaties veranderen door trauma en migratie. Aanvankelijk werd moeder ontlast door de extra steun van grootmoeder, maar geleidelijk ondermijnde die steun moeders gevoel van competentie, wat haar gevoel van onmacht en verlies versterkte.
In sommige gezinnen worden de banden tussen gezinsleden hechter wanneer ze met stress worden geconfronteerd, zeker na traumatische ervaringen (Harkness, 1993). Op elkaar kunnen terugvallen en elkaar steun geven kan de gezinsleden, zeker in de eerste fase van ballingschap, helpen. Als er echter te veel aan vastgehouden wordt, ontstaan er inperkende relaties die de sepa-ratie-individuatie van het jonge kind of de losmaking van de oudste kinderen (Danieli, 1991) kunnen bemoeilijken. Of het gezin isoleert zich uit groeiend wantrouwen jegens de gemeenschap, wat interfereert met het opbouwen van een nieuw steunsysteem.
In andere gezinnen wordt de afstand tussen de gezinsleden juist groter. Ze zijn van elkaar vervreemd, doordat ze emotioneel geblokkeerd zijn of elkaar te lang hebben gemist. Ze kunnen verschillende of onbespreekbare ervaringen hebben en er zijn soms gezinsgeheimen, met betrekking tot bijvoorbeeld de reden tot vluchten, martelingen tijdens detentie of verkrachting van een dochter. Tijdelijk kan deze afstand noodzakelijke rust brengen voor de aparte gezinsleden. Maar als het een blijvend patroon wordt, bestaat het risico dat het ten koste gaat van onderlinge steun of open communicatie.
Rollen en relaties in een gezin veranderen. In veel vluchtelingengezinnen ontbreekt een van de ouders of is een van beiden emotioneel onvoldoende beschikbaar als gevolg van traumatische ervaringen, de huidige situatie of de zorg over de toekomst. Vader en moeder tegelijk zijn is een zware taak, zeker voor ouders die gewend zijn aan sterk gescheiden mannen- en vrouwenrollen.
Des te sterker is dit voor ouders afkomstig uit een cultuur waar de grootfamilie de opvoedingstaken over zijn leden verdeelt. Het wekt dan ook geen verbazing dat veel vluchtelingenkinderen rollen met meer verantwoordelijkheden krijgen toebedeeld of op zich nemen dan bij hun leeftijd en positie past. Een sneller verlopende acculturatie en taalverwerving bij het kind kan ook derden ertoe verleiden een te groot appel op het kind te doen, bijvoorbeeld om voor de ouders te tolken.
Het op zich nemen van een verantwoordelijke positie als een ouder daartoe niet in staat is, kan voor het kind een beschermende factor zijn, omdat het zijn gevoel van eigenwaarde en zelfredzaamheid doet toenemen (Werner, 1994), maar het leidt licht tot een hiërarchische omkering, tot te veel macht of verantwoordelijkheid die voor een kind moeilijk te hanteren is.
De veranderde relaties en rollen in de gezinnen vinden hun weerslag in nieuwe gezinsregels, zoals ‘we praten niet over het verleden’, wat de vorming van gezinsgeheimen in de hand werkt. Zo ontstane gezinsregels of gezinsgeheimen zijn vaak gebaseerd op de illusie dat kinderen pijnlijke ervaringen eerder zullen vergeten wanneer ze vermeden worden. De hulpverleningspraktijk laat zien dat de kans op herbelevingen in spel en nachtmerries dan echter toeneemt, evenals het ontwikkelen van fantasieën die erger kunnen zijn dan de werkelijkheid.
D is een twaalfjarig meisje dat op school ongeconcentreerd is en daardoor achter raakt met leren. Ze is als enige vluchtelinge in een klas met veel jongere kinderen geplaatst wegens de taalachterstand. Ze wordt gepest en vertoont toenemend vreemd, clownesk gedrag, hetgeen aanleiding is om haar te verwijzen. De school vermoedt dat D ondersteuning behoeft bij de verwerking van de oorlogservaringen in haar land. De ouders hebben als enige zorg dat D beter leert lezen.
Het betreft een meisje uit een hechte grootfamilie van het platteland. Alle familieleden hebben heelhuids hun brandende land van herkomst verlaten en wonen thans, na elkaar tijdelijk uit het oog te hebben verloren, verspreid over diverse steden in Nederland.
Naarmate meer vertrouwen ontstaat onthullen D en haar ouders dat diverse familieleden specifieke leesproblemen hebben, maar dat dit zo goed mogelijk voor grootvader (vaders vader) verborgen wordt gehouden. Op school kon D haar lees-moeilijkheden camoufleren met de hulp van haar even oude buurmeisje en klasgenote. In Nederland tracht vader het leesprobleem aan te pakken met urenlange leesoefeningen, die vaak eindigen in huilen of schelden. Vader is na zijn oorlogservaringen veranderd in een prikkelbare, ongeduldige man. De voorgestelde overplaatsing naar speciaal onderwijs zou voor grootvader niet verborgen kunnen blijven, en diens afkeuring betekent voor vader op dit moment een grote krenking en ondraaglijk verlies.
Een zeer belangrijke culturele verandering waarmee de meeste vluchtelingen in Nederland worden geconfronteerd, is de over-gang van het leven in een grootfamilie naar het leven in een kerngezin, met alle gevolgen van dien voor de opvoeding en ontwikkeling van kinderen. In hoeverre is het oude gezinspatroon een bruikbaar tapijt om de kinderen groot te brengen? Moet een ander patroon geweven worden, volgens het hier gangbare model, of wordt het nieuwe tapijt een compromis tussen daar en hier?
De verandering van grootfamilie naar kerngezin is een aspect dat snel op de achtergrond raakt door de overweldigende impact van schokkende gebeurtenissen. Het kan echter juist ook op de verwerking van de traumatische ervaringen van grote invloed zijn.
In landen met een traditie van een grootfamilie voeren meer gezinnen een gemeenschappelijke huishouding. Niet alleen grootouders, ouders en kinderen, maar ook ooms, tantes, neven en nichten, al of niet aangetrouwd, behoren ertoe. Het samenwonen beperkt zich niet tot het meer economisch inrichten van de huishouding, maar omvat ook het delen van de verzorging en de opvoeding en het geven van onderlinge hulp: steun en advies, oplossen van relatieproblemen of familieconflicten, regelen van alle aangelegenheden ‘binnens- en buitenskamers’. Dit alles heeft gevolgen voor de wijze waarop kinderen opgevoed worden en het kind zich ontwikkelt.
Mama, wacht op mij!’ Hryoje, 11 jaar uit Zagreb
De directe verzorging (eten, wassen, slapen) wordt vaak ter hand genomen door een groep volwassenen, meestal vrouwen, waarbij de biologische moeder niet per se de belangrijkste functie heeft. Zij heeft een bepaalde plek in de hiërarchie en daaruit vloeien haar taken in de huishouding en in het verzorgen van de kinderen voort. De zorg die zij geeft strekt zich ook uit tot de kinderen van de andere vrouwen.
Ook de zorg in bredere zin: een veilige omgeving, de basic trust, de emotionele ondersteuning, de troost bij pijn en verdriet en het onvoorwaardelijk er zijn voor het kind, is niet exclusief voorbehouden aan de biologische moeder. Hoewel de laatste hierin vaak een centrale rol heeft, kan elke vrouw in de directe omgeving een deel van deze ‘mothering’ op zich nemen, elk op een eigen en onvervangbare wijze. Verscheidene verzorgers kunnen zo een hechte band met de kinderen ontwikkelen, tegelijkertijd en naast elkaar. Hier ligt een essentieel verschil met ons kerngezin, waar de biologische ouders pas een beroep doen op de hulp van andere verzorgers wanneer zij daar door omstandigheden (werk, ziekte, onvermogen) toe gedwongen zijn.
Verschillende aspecten van de Westerse exclusieve ouder-kind-relatie zijn in een grootfamilie verspreid over een aantal ‘ouder-kind-relaties’. De ouders/verzorgers zijn verschillend en hebben elk een andere wijze van ‘moederen’. Het kind ervaart hen ook verschillend, ziet hen niet als duplicaten van de ‘echte’ moeder, en weet te onderscheiden bij wie het voor wat terecht kan. Daarmee wil niet gezegd zijn dat de biologische moeder door andere vrouwen vervangen zou kunnen worden, maar wel dat er een aantal belangrijke, verschillende (object)relaties tot stand komt.
Er is weinig onderzoek gedaan naar wat dat betekent voor de ontwikkeling van het zelfbeeld en het beeld van de ander en de wereld. Gloria Wekker (Wekker, 1994) spreekt van ‘de meervoudige conceptie van het zelf’ en het ‘ik-systeem’. Zij beschrijft de oneindige reeks van modaliteiten om in de Afro-Surinaamse cultuur het persoonlijk voornaamwoord ik uit te drukken, die zou verwijzen naar de veelvormigheid van het zelf.
Een kind dat zijn eerste levensjaren heeft doorgebracht in een grootfamilie, zal zijn leven lang als met touwtjes verbonden blijven aan de verzorgers die een belangrijke rol in zijn leven speelden, ook als zij, bijvoorbeeld na de vlucht, niet fysiek meer aanwezig zijn. Die touwtjes worden dan opgepakt door anderen, meestal door een of beide ouders. Deze hebben echter vaak geen overzicht over alle relaties die het kind onderhield, met andere woorden: zij zijn niet bekend met het tegelijk hanteren van alle touwtjes die te zamen de ontwikkeling van het kind richting gaven. Ze zullen hun taak als ouder proberen te continueren op de wijze van voorheen, maar merken dat ze falen zonder te begrijpen hoe ze hun tekort kunnen aanvullen. Het gaat niet alleen om een hoeveelheid taken die binnen één persoon verenigd moet worden, ook om een systeem van verzorgers die tot één individu moeten versmelten.
Ook het kind voelt zich verloren. Waar alle touwtjes die het kind verbonden met zijn verzorgers vroeger tot een passend patroon waren geweven, liggen ze nu los, ontrafeld en zonder samenhang. Het kind rouwt om de verloren moeders en vaders, maar zal misschien niet begrijpen wat er verloren is gegaan. Het kind mist iets maar weet niet wat. Het mist niet alleen een familielid of familieleden, maar het mist daardoor ook een context, het patroon van relaties waarbinnen het opgroeide en zich ontwikkelde. Wat is de nieuwe context en kan het kind zich daarbinnen verder ontwikkelen? Wie neemt de rol van andere moeders en vaders over? De rouw om het verlies van deze familiecontext (of, nog breder gesteld: van de culturele context) kan gevoeld worden als een leegte van binnen, als het verlies van een deel van zichzelf.
D, het meisje met de leesproblemen, vat de oorzaak daarvan als volgt samen: ‘Ik moet zoveel denken aan vroeger en ik mis alles zo.’ Zij mist weliswaar geen directe familieleden, maar wel het huis en de straat waar ze opgroeide, het speelgoed op haar kamer, de vriendinnetjes van school en het nichtje dat haar met alles hielp. Ze mist de vanzelfsprekendheid van het leven van alledag, waar ze de taal begreep, wist hoe ze zich moest gedragen en wat ze kon verwachten van anderen, waar de regels duidelijk waren en ze wist hoe de toekomst eruit zou zien. Er was veiligheid, zelfs toen de oorlog al gaande was.
Doordat zij gewend zijn aan het leven in een grootfamilie, gaan de ouders er niet van uit dat hun interventies ten opzichte van het kind een direct effect kunnen sorteren. Deze werden binnen de grootfamilie immers gecompenseerd of geneutraliseerd door interventies van de andere verzorgers. Daarom is het bij de pedagogische ondersteuning van allochtone ouders vaak effectiever om nog wel aanwezige familieleden en ook landgenoten erbij te betrekken.
Het is moeilijk voor de biologische moeder het moederen zoals dat voorheen bestond te herstellen, maar het is ook moeilijk zich tot een Westerse ouder ‘om te scholen’ (vijf moeders tegelijk te worden) zonder haar eigenheid te verliezen. Niet zelden wordt een uitweg uit het dilemma gezocht door te pogen de vroegere grootfamilie te reconstrueren.
Hoe kan een kerngezin de vroegere grootfamilie tot leven brengen? Of, hoe kan een gezin een nieuw tapijt weven met behoud van zoveel mogelijk oude kenmerken? Gezinnen laten inventieve reconstructies zien om alle opvoedingstaken uitgevoerd te krijgen, vaak gebaseerd op het doorbreken van de grenzen tussen gezin en buitenwereld.
Wanneer het gezin nog hereniging verwacht met achtergebleven familieleden, zal de reconstructie zich richten op herstel van de vroegere gezinssamenstelling. De context is echter veranderd en behoeft aanpassing van het patroon, want het oude tapijt past niet in het nieuwe huis.
Wanneer familieleden definitief zijn weggevallen, kunnen landgenoten en vrienden een belangrijke functie hebben in het zo goed mogelijk reconstrueren van een familiesetting. Dit kan een heel bevredigende oplossing leveren, met oude patronen in een nieuw kleed verweven.
Naarmate er minder familie of landgenoten in Nederland zijn, worden er vaker buren, vrijwilligers, hulpverleners en maatschappelijke instellingen in het gezinspatroon ingeweven, vaak zonder dat die zich daarvan bewust zijn. Dat kan leiden tot misverstanden. Ze worden ingeweven in een hun onbekend gezinspatroon. Hun behoefte of taak om het gezin de benodigde kennis over de Nederlandse cultuur bij te brengen, leidt tot verwarring over wie de wever is en wie het patroon bepaalt.
De vijfjarige A is met zijn moeder in Nederland gekomen na een machtswisseling in eigen land. De (groot)familie is tijdens de vlucht uit elkaar gedreven. A en zijn moeder zijn in een kamp gedetineerd geweest en hebben blootgestaan aan ernstig geweld en mishandeling, ondervoeding en ziekte, waarna A ophield met praten en een deel van zijn verworven vaardigheden verloor. De vlucht naar Nederland betekende ten slotte het verlies van de mannelijke familieleden, van de hoge sociale status en van de bescherming van de grootfamilie.
In Nederland lijkt moeder voor de niet op aanspreken reagerende A veel minder aandacht en zorg te kunnen opbrengen dan voor haar twee andere kinderen. Bovendien wordt zij geheel in beslag genomen door tal van problemen: mutisme en mogelijk hersenbeschadiging bij A, naast repetitief traumatisch spel en ernstig regressief gedrag; een verstoorde relatie met A, zowel uit teleurstelling over zijn zeer moeilijk te hanteren gedrag, als door de stagnerende verwerking van eigen ervaringen; en daarbij de financiële, juridische en huisvestingsproblemen. De hele grootfamilie is weggevallen, terwijl moeder de verantwoordelijkheid voor opvoeding, huishouding en contacten met de buitenwereld nooit alleen droeg.
Moeder creëert in Nederland, bij afwezigheid van familieleden en betrouwbare landgenoten, zo snel mogelijk een vervangend netwerk van hulpverleners en instellingen, aan wie ze willekeurig bovengenoemde taken toebedeelt. Hoewel zij de relatie goed definieert door een ieder consequent met broeder of zuster aan te spreken, loopt de (re)constructie spaak wanneer de dokter geen tolk voor school wil regelen, wanneer het consultatiebureau niet op de kinderen wil passen en wanneer de school niet elke ochtend het ontbijt kan verzorgen.
Voor hulpverleners kan de wijze waarop ouders/verzorgers opvoedingstaken aan derden delegeren, overkomen als het makkelijk uit handen geven van de verantwoordelijkheid. Wanneer zij daarop constateren dat de ouders incompetent zijn of hun kinderen verwaarlozen, kan dat leiden tot een maatregel zoals een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing. De kans op zo’n maatregel neemt toe naarmate de moeder haar krachten meer nodig heeft
om haar eigen traumatische ervaringen te verwerken en daardoor minder aandacht voor haar kinderen kan opbrengen. Niet zelden is een maatregel een herhaling van eerdere traumatische ervaringen.
Een zorgvuldige afweging van de gevolgen van een maatregel voor alle gezinsleden is hier nodig, met begrip voor de grootfami-lie-achtergrond en met aandacht voor de veiligheid van het kind.
Het vinden van een nieuw gezinspatroon als onderdeel van de overgang naar een andere culturele context interfereert op een bijzondere wijze met de verwerking van traumatische ervaringen.
De verwerking van traumatische ervaringen wordt gekenmerkt door de voortdurende oscillatie tussen herbeleven en vermijden. Het betekent voor het gezin een onder ogen zien van de verliezen en de veranderingen in de familie en het leren leven met de herinnering aan hen die vermoord of verdwenen zijn. Dat is een moeizaam proces met veel pijn en angst en van tijd tot tijd de noodzaak te overweldigende emoties te vermijden, herinneringen te onderdrukken, of de realiteit te ontkennen.
De ontworteling brengt tegelijkertijd de noodzaak met zich mee om een nieuwe vorm te vinden om als (kern)gezin verder te gaan, een nieuw tapijt te weven.
Het verloop van het ene proces beïnvloedt het andere proces. Dat kan in positieve zin zijn: het reconstrueren van een aangepaste grootfamilie kan helpen om de pijn over verloren familieleden te verzachten en om continuïteit aan te brengen in een bestaan dat op alle fronten verbroken is, en kan helpen samen de ontworteling te verdragen.
Maar het kan ook negatief zijn: pogingen het verleden met hier niet meer adequate gezinspatronen te reconstrueren, kunnen een functie gaan vervullen in het ontkennen van alle traumatische veranderingen die hebben plaatsgevonden in het gezin.
Als we het verre verleden herstellen hoeven we geen heden te zien. Naarmate de traumatische veranderingen moeilijker te verdragen zijn, grijpen we meer terug op een niet meer bestaand verleden.
Hulpverleners doen er goed aan zich deze interferentie te realiseren. Steun bij de verwerking van traumata is moeilijk zonder de overgebleven gezinsleden te helpen bij het zoeken van nieuwe wegen om kinderen op te voeden en het veranderde gezin vorm te geven. Evenzo is ondersteuning bij opvoedings- en gezinsproblemen moeilijk wanneer niet de trauma’s in kaart gebracht zijn: wie en wat is verloren, hoeveel pijn draagt elk gezinslid met zich mee en hoe kunnen ze elkaar helpen dit te verwerken?
Het overbruggen van cultuurverschillen is een proces dat in twee richtingen werkt. Wat is voor Westers opgevoede en opgeleide hulpverleners het ijkpunt? Wiens regels rond opvoeding en verzorging van kinderen, wiens normen en waarden rond het omgaan met de ander zijn het meest adequaat of zinvol in de huidige omstandigheden? Het vluchtelingengezin moet een nieuw tapijt weven, maar ook de hulpverleners dienen te reflecteren op de kleur en kwaliteit van hün tapijt. Een tapijt kan anders worden dan wat de hulpverleners gewend zijn, maar daarom is de wever nog niet minder deskundig.
Om een tapijt te weven uit een in de knoop geraakte kluwen wol is het nodig de begindraad te vinden, loshangende draden te verzamelen en ze aan elkaar te knopen teneinde de continuïteit te herstellen. Met het gezin kan een schets gemaakt worden van het oude patroon. Met een weefgetouw, zo nodig voorzien van hulp-draden, kan met het weven van een nieuw tapijt worden begonnen. Niet altijd zal het lukken oude sjablonen in volle glorie te herstellen. Nieuwe, in de huidige situatie passende motieven moeten ontworpen worden.
Het kind en elk ander gezinslid kan meeweven. Hulpverleners, leerkrachten en andere voorbijgangers kunnen voor langere tijd deelnemen, of juist lang genoeg om die draden te ontwarren waarmee het gezin zijn eigen tapijt kan maken, stevig genoeg om zonder hulpdraden verder te gaan.
Literatuur
Danieli, Y., Verschillende stijlen van aanpassing in gezinnen van holo-caust-overlevenden. In: W.H.G. Wolters (ed.), Psychotrauma’s bij jongeren. Baarn: Ambo (1991) 121-134.
Eisenbruch, M., From posttraumatic stress disorder to cultural bereavement: diagnosis of Southeast Asian refugees. In: Social Science & Medicine vol. 33 (1991) 6, 673-680.
Garmezy, N., Stress resistant children. In: J.A. Stevenson (ed.), Recent Research in Developmental Psychopathology. New York: Plenum Press (1985) 213-233.
Harkness, L.L., Transgenerational Transmission of War-Related Trauma. In: J.P. Wilson en B. Raphael (eds.), International Handbook of Traumatic Stress Syndromes. New York: Plenum Press (1993) 635-643.
McCallin, M., The Impact of Current and Traumatic Stressors on the Psychological Well-Being of Refugee Communities. In: The Psychological Well-Being Of Refugee Children. Ankara: International Catholic Child Bureau [1994] 24-46.
McGoldrick, M., Ethnicity and the Family Cycle. In: B. Carter en Mc-Goldrick (eds.), The Changing Family Life Cycle. Boston: Allyn and Bacon (1989) 70-91.
Pynoos, R.S., Acute posttraumatische stress-stoornissen, levensbedreigende gebeurtenissen en kinderen - de behandeling. In: W.H.G. Wolters (ed.), Psychotrauma’s bij jongeren. Baarn: Ambo (1991) 104-121.
Rutter, M., Psychosocial resilience and protective mechanisms. In: American Journal of Orthopsychiatry vol. 57 (1987) 316-331.
Van der Veer, G., Counselling and Therapy with Refugees. Psychological problems of victims of war, toture and repression New York: lohn Wiley & Sons, 1992.
Wekker, G., ‘Eindelijk kom ik tot mezelf’. Subjectiviteit in een Westers en een Afro Surinaams universum. In: J.W. Hoogsteder (ed.), Etno-
centrisme en Communicatie in de Interculturele Hulpverlening. Stichting Landelijke Federatie van Welzijnsorganisaties voor Surinamers, 1994.
Werner, E.E., Risico, veerkracht en herstel: perspectieven van de Kauai Longitudinal Study. Literatuur selectie. In: Kinderen en adolescenten vol. 1 (1994) 3.
Noot
* De illustraties bij dit artikel zijn afkomstig uit: Ik droom over vrede. Tekeningen en teksten door kinderen uit het voormalige Joegoslavië. Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum/UNICEF, 1994.
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 12 | 3-4 | december | 84-97