Het voormalig verzet door giftige ruzies verteerd: tot de dreigende vrijlating van ‘de drie van Breda'
In het zonnetje van prins Bernhards glimlach leek het alsof ‘het voormalig verzet’ door banden van warme kameraadschap bijeen werd gehouden. Niets van dat al, blijkt uit een onderzoek van Jolande Withuis. Nergens woedde de Koude Oorlog heviger dan in de verenigingen en comités van kampoverlevenden.
In 1945 keerden 9000 politieke gevangenen terug uit Duitse concentratiekampen. De sociologe Jolande Withuis onderzoekt in Na het kamp hun inspanningen nadien om het leven - en de dood - in het kamp betekenis te geven. Met elkaar, zonder elkaar en maar al te vaak tegen elkaar.
De vriendschap waarover de titel spreekt was onder de voormalige gevangenen zeldzamer dan je zou willen.
‘Alles was anders dan wij nu denken’, zo begint de slotbeschouwing van Withuis. Wie iets van de hele geschiedenis meent te weten, klinkt dat aanvankelijk nogal aanmatigend in de oren. Maar als de lezer na 400 pagina’s die slotbeschouwing bereikt, moet hij of zij wel instemmen. De historie van de comités en verenigingen die de gevangenen na hun verblijf in Natzweiler, Buchenwald, Ravensbrück en
Dachau stichtten, de historie van de opvang en bijstand die ze ontvingen - het is pijnlijk anders dan gedacht.
Het was bekend dat de terugkeer in Nederland niet makkelijk was en dat de communisten en de Oranjeklanten uit de kampen elkaar vaak niet mochten. Maar in weerwil van de periodieke ruzies en schandalen bewaarden veel Nederlanders een notie van een onverdeeld, heldhaftig verzet en een land dat zich dankbaar betoonde. Immers, ruzies verbleekten tegen de achtergrond van een episch verleden, en onrecht zou van overheidswege worden vergoed.
Maar Withuis’ analyse van bronnen en getuigen vertelt een andere geschiedenis dan het geheugen zich wil herinneren: een geschiedenis waarin helden elkaar verketteren, en waarin politiek en publiek de verzetslieden pas in de armen sluiten als de Koude Oorlog voorbij is, en een waarin alle eisen en verwijten in behandelbare welzijns-klachten zijn verkeerd.
Aan dit demasqué van het voormalige verzet, dat bovendien een luie publieke opinie aan de kaak stelt, voegt Withuis een speciaal hoofdstuk over het Auschwitz-comité toe. De uit de vernietigingskampen teruggekeerde joden konden niet eens rekenen op de kosteloze bewondering die de ex-politieke gevangenen ten deel viel. Hun verhalen stuitten op ongeloof en ergernis, en dus konden zij er beter het zwijgen toedoen.
En dat deden de meeste joden ook, behalve het Auschwitz-comité, dat net als veel van de organisaties uit het verzet de lof zong van het grote Russische vaderland, en niet ophield het kapitalisme en ‘het Duitse revanchisme’ te hekelen. Maar toen in de jaren zestig het politieke en maatschappelijke klimaat ontdooide, verkeerde het ‘nadeel’ van de joodse overlevenden (dat zij ‘zonder verzet’ naar het kamp waren gevoerd) langzaam in een voordeel. De nieuwe linkse gevoeligheid van eind jaren zestig kon zich beter vinden in slachtoffers dan in de vechtjassen die prins Bernhard zo aardig vonden.
Tot de dreigende vrijlating van ‘de drie van Breda’ begin jaren zeventig de verschillende groepen in elkaars armen dreef, waren de politieke gevangenen ernstig verdeeld. Dat was al in de praktijk van het verzet zo geweest, al blijft dat in het boek buiten beeld.
En ook in de kampen hadden sommige medegevangenen elkaar bestreden. Na de oorlog beschrijven veel gelovige en koningsgezinde gevangenen een communistische kamp-Prominenz die in Buchenwald, Dachau en Ravensbrück de dienst uitmaakte, en die over leven en dood besliste.
Bij deze en alle volgende kritiek op de communisten laat Withuis overigens ook mensen aan het woord die zeggen dat ze aan diezelfde rode kamp-elite hun leven te danken hebben. Maar de tegenstellingen waren er, en het ging er hard aan toe: ‘Politiek werd bedreven op een manier die ons nu voorkomt als van een andere wereld.’ Na de terugkeer werden mensen zwartgemaakt, uit verenigingen verdreven en gebrandmerkt, over en weer.
Maar niet door iedereen in dezelfde mate. Het lijdt geen twijfel dat Withuis’ sympathie uitgaat naar de tegenstanders van de rode verzetslieden, en het lijdt geen twijfel dat ze daarin het gelijk aan haar kant heeft. Communisten eisten alle eer van het verzet op, en situeerden de strijd tegen de nazi’s in de roemrijke geschiedenis van de arbeidersbeweging.
De communistische ‘wapenfeiten’ van na de oorlog, zoals het neerslaan van de Hongaarse volksopstand in 1956 en het linkse protest tegen de westerse bewapening en de Navo werden als een verplichte verlenging van het verzet beschouwd. Wie die visie op het verleden en dat soort engagement in het heden niet deelde, verdiende niet langer het predikaat ‘antifascist’, en werd met terugwerkende kracht van heulen met de vijand beschuldigd.
De herdenkingscomités van Buchenwald, Ravensbrück en Auschwitz hebben jarenlang onder stalinistische voogdij gestaan. Daarom werden zij door het ‘antitotalitaristische’ verzet dat communisme en fascisme van lieverlee op één lijn zette, met de nek aangezien. Withuis kan zich in die veroordeling wel vinden. Met nadruk schrijft zij dat de verschillen en geschillen er niet voor niets waren. Geen wonder dat ze niet veel moet hebben van het grote wederzijdse begrip dat de slachtoffercultus met zich meebracht.
Eén man doorstaat al Withuis’ politieke en morele toetsen: Willem (Pim) Boellaard, inspirator van verschillende kampgezelschappen die aan de neigingen tot falsificatie en destructie ontsnapt zijn. De overlevenden van het Nacht und Nebel-kamp Natzweiler hebben de boel bij elkaar weten te houden, vanwege bijzondere omstandigheden, maar niet in de laatste plaats dankzij de bindende figuur van van Boellaard.
In het boek is Boellaards optreden de hommage aan de kameraadschap die bij anderen zo node gemist werd, en die pas in het slachtofferschap door wéér anderen is afgedwongen.
In dit boek bewijzen de Natzweilers dan toch dat vriendschap de dwang van nazi’s en communisten kon weerstaan. Dat is een lichtpunt in het grimmige verhaal dat Withuis moedig en kundig vertelt.
Jolande Withuis: Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd. Amsterdam: Bezige Bij, 2005. ISBN 9023416406, 543 pagina’s, € 22,50.
Dit artikel verscheen eerder in Trouw van zaterdag 29 oktober 2005.
SAMUEL DE LANGE is een freelance medewerker van Trouw en hij is antropoloog.
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 1 | 3 | 57-58