Het verleden en de actualiteit: De strijd om de Februaristaking

In februari 1941 werd in Amsterdam massaal gestaakt tegen de vervolging van de joden. De herdenking van die staking is al vanaf 1946 een bron van bittere conflicten geweest. De CPN meende, op grond van haar rol in de organisatie van de staking, de herdenking te mogen gebruiken om allerlei hedendaagse kwesties in het middelpunt te stellen, van de strijd tegen het Amerikaanse imperialisme tot de acties tegen huurverhogingen. Het anticommunistische kamp, onder andere het Amsterdamse gemeentebestuur, dat weinig aanleiding had om met trots aan de staking terug te denken, deed zijn best het aandeel van de communisten in de staking te kleineren.

 

Jarenlang waren er op 25 februari twee, soms zelfs meer, gescheiden herdenkingen op het Jonas Daniël Meijerplein.

Annet Mooij beschrijft in haar recent verschenen boek De strijd om de Februaristaking (Balans, Amsterdam 2006) deze geschiedenis beeldend en trefzeker. In haar slothoofdstuk, dat wij hier afdrukken, geeft zij ook een beschouwing over de tendensen die de laatste jaren, nu de beide kampen zich hebben verzoend, kenmerkend zijn voor de herdenking. De betekenis van de staking wordt verbonden met grote thema’s (mensenrechten, verdraagzaamheid), maar men zoekt die betekenis tegelijk juist dicht bij huis. Mooij ziet die tendensen ook elders in het herdenkingswezen.

De naoorlogse geschiedenis van de Februaristaking is geen geschiedenis om vrolijk van te worden. Want treurig is het, om te zien hoe zo’n uitzonderlijke daad van solidariteit belast werd met een naleven vol leugens en kleingeestigheid, ruzie en uitsluiting. Maar onverklaarbaar is het niet. Het lot van de Februaristaking is tot op grote hoogte het lot van de bijzondere morele nalatenschap, of die nu afkomstig is van stakende Amsterdammers, van een ondergedoken joods meisje of van een vermoorde politicus.

Zij laten iets na dat velen aanspreekt, maar van niemand is. Of van iedereen. Dan beginnen de problemen.

Het bijzondere van dit morele erfgoed is dat het zich in een soort vacuüm bevindt. Voor de verdeling van materiële erfenissen bestaan er wetten, intellectueel eigendom is tot op zekere hoogte beschermd, maar de verdeling van de nalatenschap van een moedige daad wordt door niets of niemand geregeld. Die nalatenschap, die ligt er. Die staat een ieder ter beschikking, gratis af te halen zogezegd, en dat bevordert de eensgezindheid doorgaans niet. Hoe mooier en zuiverder de erfenis, hoe aantrekkelijker het voor velen is haar op te eisen. Dat verklaart het treurige verschijnsel dat het juist bij de moreel hoogstaande nalatenschappen, die een appèl doen op het beste in de mens, zo mis kan gaan. De Februaristaking is niet aan deze dynamiek ontkomen.

De herdenkingen van de staking zijn hierdoor getekend. Maar ondanks alle conflicten en getouwtrek is er nooit een punt achter gezet. Vanaf 1946 tot op heden is de Februaristaking elk jaar herdacht, soms massaal en soms kleinschalig, soms verdeeld en soms eendrachtig,

en vrijwel altijd in de kou. Zo’n lange traditie roept een aantal voor de hand liggende vragen op over de veranderingen die schuil gaan achter de ogenschijnlijke continuïteit. Hoe, wie, wat en waarom werd er herdacht? Het antwoord op deze vragen wisselt met de tijd omdat de betekenis van de Februaristaking zelf door de jaren heen veranderde.

Alleen de vorm bleef constant - het defilé. Daar is na de oorlog voor gekozen en er is nooit meer aan getornd. Wel werd de stemming door de jaren heen minder bedrukt en geladen. Op de foto’s zie je de plechtigheid gaandeweg verbleken. De kleding veranderde en ook de mensen zien er anders uit. De gefotografeerde herdenkingen op een rijtje weerspiegelen de toegenomen welvaart in ons land. Tot in de jaren tachtig vormde het defilé op 25 februari een duidelijke aanwezigheid in de buurt van het Jonas Daniël Meijerplein. Daarna ging men over op een ‘verkeersontlas-tende opstelling’. Sindsdien vormen de bezoekers geen sliert meer door de stad, maar een drom op het plein. De bijeenkomst is in het stadsbeeld daardoor minder zichtbaar geworden.

De mensen kwamen op 25 februari bijeen om te herdenken, maar wie of wat herdachten zij? Voor de communisten was het duidelijk. Zij kwamen samen om hun verzet tegen de Duitsers of, om in de terminologie te blijven: hun antifascistische strijd en hun gevallen kameraden te herdenken. Daarvoor bestond historische rechtvaardiging, waaraan de partij vervolgens het recht ontleende om nog decennialang over de stem van de stakers en het bijbehorende moreel gezag te beschikken. Tegelijkertijd werd het communistisch aandeel in de staking, en dan vooral de rol van partijleider De Groot, door de jaren heen met alle mogelijke middelen gekneed en uitvergroot.

De communistische wijze van herdenken behelsde altijd een oproep het fascisme in zijn actuele gedaante te bestrijden. Het zou verraad aan de doden betekenen wanneer hun strijd niet werd voortgezet in de huidige tijd. Daarom moest de herdenking gericht zijn op het heden en de toekomst en opwekken tot protest tegen de Duitse herbewapening, het Amerikaanse imperialisme en andere nieuwe vormen van fascisme. De neiging tot actualisering lijkt op het eerste gezicht in strijd met de aandacht voor de oorlogsdoden, maar is dat in de communistische gedachtengang geenszins. In die gedachtengang kunnen de doden het beste worden geëerd door de voortzetting van hun strijd in het heden. Die actuele strijd geeft hun dood zin en betekenis.

Voor de communisten nam de actualisering zo de vorm aan van een heilig moeten. Bij hun tegenstanders haalde deze gewoonte het bloed onder de nagels vandaan. Zij zagen de verwijzingen naar actuele kwesties alleen als partijpolitieke propaganda en misbruik voor eigen politiek gewin. Het anticommunistische kamp - de sociaal-democraten, de gemeente, de vakbonden - kon zich, anders dan de communisten, niet beroepen op een eigen aandeel in de staking. Zij konden wel het communistisch ‘misbruik’ aan de kaak stellen, het communistisch aandeel kleineren en de staking onderdeel maken van de nationale vrijheidsstrijd en de glorie van de stad. Op die manier oversteeg men de concrete bijdrage van deze of gene persoon of groepering en kregen de gemeente en de andere politieke partijen ten aanzien van de erfenis van de staking evenveel recht van spreken als de communisten.

De gemeente en de andere partijen mochten dit hun goed recht vinden, deze keer was het de beurt van de communisten om tot het uiterste getergd te zijn. Zij zagen in dit optreden de valse toeëigening van iets waar men helemaal geen aanspraak op kon maken, met het oogmerk de communisten te belasteren en er zelf beter van te worden. Maar net als in het doorgetrokken antifascisme van de communisten, zat ook in het anticommunisme van hun tegenstanders een element van heilig moeten. De geschiedenis van de herdenking in de Koude Oorlog illustreert het fenomeen waar Jolande Withuis in haar werk vaak op gewezen heeft, namelijk dat beide kampen deze periode beleefden als een voortzetting van de Tweede Wereldoorlog met andere middelen. Niet alleen de communisten zagen het als hun opdracht om de antifascistische strijd die zij in de oorlog hadden gevoerd na 1945 voort te zetten. Het anticommunistische kamp kende dezelfde opdracht. Het verschil was alleen dat men hier het communisme en het nazisme niet beschouwde als tegengestelde ideologieën, maar als twee varianten van hetzelfde kwaad: ‘de totalitaire, antidemocratische staatsmacht, die zijn politieke tegenstanders opruimt en opsluit in kampen’. De morele nalatenschap van de oorlog verplichtte hen daarom tot de bestrijding van het communisme.1

De gedaante die het kwaad aannam was dus radicaal verschillend, maar het was dezelfde opdracht om dit te bestrijden, die de partijen tegen elkaar opjoeg, ook rond de herdenking. Hoe benepen het er vaak aan toe ging, hoe klein ook de inzet van conflicten, het ging wel ergens over. De tegenstellingen hadden, om nogmaals Withuis te citeren, uiteindelijk een wezenlijke inhoud: ‘De Koude Oorlog was geen vergissing van mensen die eigenlijk dezelfde goede bedoelingen hadden.’2 In het jaarlijkse tumult was niet iedereen even goed te horen. Overheersend waren de tegen elkaar in gaande stemmen van de CPN en de gemeente, die rond de herdenking een prestigeslag in vele bedrijven uitvochten. Niet of nauwelijks te horen was daarentegen de specifiek joodse inbreng. De zionisten, de liberalen, de orthodoxen - deze groepen zagen hoe de moord op de joden en de vernietiging van het joodse leven in de naoorlogse jaren geheel werden overstemd door de retoriek van heroïsche strijd en heldhaftig verzet van de Amsterdammers tegen de jodenvervolging. Het was een interpretatie van de Februaristaking die op geen enkele manier nog raakte aan hun eigen ervaring. De joodse overlevenden hadden op de herdenking dan ook weinig meer te zoeken. De roemrijke Februaristaking werd een instrument van partijpolitieke, stedelijke en nationale zelfverheffing; te pijnlijk om aan te zien. Vandaar het zo nu en dan opklinkende verzoek om matiging. Moet dit zo? Mag dit misschien afgelopen zijn?

De betekenis van de staking liep dus voor verschillende groepen mijlenver uiteen, maar veranderde ook door de jaren heen. De Koude Oorlog werd gevolgd door dooi en voormalige vijanden raakten met elkaar in gesprek. Na de jarenlange vete volgde een periode van stapsgewijze toenadering. De herdenking bleef in de tussentijd een hoogst politiek gekleurde aangelegenheid. In de jaren zeventig en tachtig stond ze volledig ten dienste van de brede linkse actie-agenda. Vijfentwintig februari was een jaarlijkse aanleiding om tegen het bezuinigingsbeleid, de atoombewapening en tal van andere politieke misstanden te protesteren en om solidariteit te betuigen met de slachtoffers van onderdrukking en vervolging, discriminatie en racisme, waar ook ter wereld (behalve in het Oostblok).

Na de val van het communisme werd de definitieve verzoening mogelijk. Vijftig jaar na dato, in 1991, werd die bezegeld met een gezamenlijke oproep van het herdenkingscomi-té en de gemeente Amsterdam. Sindsdien ligt de inzet van de herdenking voor alle betrokken partijen in thema’s als antisemitisme en rassenwaan, democratie en mensenrechten, verdraagzaamheid en solidariteit - grote thema’s dus, die hoog boven het partijpolitieke gekrakeel uittorenen.

In de huidige herdenking komen twee tendensen tot uitdrukking die ook elders in het herdenkingswezen waar te nemen zijn. In de eerste plaats de (oude) tendens tot actualiseren. Het is gemeengoed geworden om de betekenis van de staking te verpakken als een boodschap voor het heden en een vermaning voor de toekomst. De van oorsprong communistische herdenkingstraditie kan in dit opzicht als de grote winnaar worden uitgeroepen. Het comité en de gemeente zitten ook hier op één lijn. De huidige burgemeester Job Cohen is een groot voorstander van een educatieve benadering van de geschiedenis. ‘Een daad uit het verleden. Een les voor het heden’, sprak hij bij de herdenking van 2005, ‘Voor het Nederland van nu, waar tegenstellingen aan de oppervlakte komen en zich met kracht doen gelden.’

In de tweede plaats de (nieuwe) tendens tot privatiseren. Het is vooral in de onderwijsprojecten en in de publiciteit rond de herdenking gewoonte geworden de betekenis van de Februaristaking ‘dicht bij huis’ te zoeken, er een soort kompas van te maken dat richting geeft aan keuzes en beslissingen in het eigen leven. ‘Wat heb je er zelf mee?’, luidt de onvermijdelijke vraag van vandaag. De betekenis van de Februaristaking is, kortom, steeds meer een kwestie van ieders persoonlijke invulling geworden.

Beide tendensen bijten elkaar niet. Integendeel. De verbinding met het heden bevordert de persoonlijke betrokkenheid, en omgekeerd. De combinatie maakt van de staking een inspiratiebron voor degenen die willen opkomen voor de verdrukten van nu en van de herdenking een moment van bezinning op de actualiteit.

Tussen de staking als historische gebeurtenis en de staking als object van herdenking zit per definitie discrepantie. Die kan groter of kleiner zijn, meer of minder wringen. De naoorlogse jaren laten in dit opzicht een soort golfbeweging zien, waarin de heroïsche uitvergroting ergens in de jaren vijftig en de politieke oprekking ergens in de jaren tachtig het grootst was. De huidige inzet is abstracter. Grote woorden klinken er nog steeds, woorden die al snel de neiging hebben hol te klinken. Maar de gewoonte de staking op te kloppen en in naam van de stakers allerlei standpunten te verkondigen, is onmiskenbaar afgenomen. En dat is winst.

DR. ANNET MOOIJ is psychologe en eigenaar van het bureau Mooij Onderzoek in Amsterdam.

1

   Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd, Amsterdam 2005, p. 415.

2

   Withuis, Idem, p. 418-419.

Referentie: 
Annet Mooij | 2006
Cogiscope | 4 | 2 | 2 | juni | 24-27