Het maïsveld: een kind buiten het kamp

Tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-lndië was er naast ons huis een maïsveldje. Hei was geloof ik van een Chinees. Vanuil mijn slaapkamerraam mei jaloezieluiken kon ik zo tussen de manshoge stengels komen. Ik nam wel eens een van de maïskolven mee, niet te vaak, anders zou de Chinees verdenking tegen ons op kunnen vatten Van Winneiou en Old Shatterhand had ik geleerd mijn voetsporen uil le wissen. Twaalf was ik. en ik keek tassen de bladeren door naar de voorbijgangers. Ik zorgde wel dal ik niet gezien werd. Rillingen gaan over mijn rug nu ik dil schrijf. Heb ik i nog niet vaak genoeg verteld? En nu heb ik dan op me genomen over mezelf te schrijven, over mijn moeder, over de periode van de Japanse bezetting buiten hel kamp en over de tijd daarna. Ik moet dus nu uit t maisveldje tevoorschijn komen en me aan voorbijgangers laten zien. Dat hoeft niet eng meer te zijn. Toch zijn er nog steeds die rillingen.

er zit een zee/ tussen

tussen mijn binnen

en mijn buiten

een zeef nog maar

om me van alles af te sluiten

schamel overblijfsel van wat vroeger

harnas heette

die zeef moet stuk

Negen jaar was ik en aan het spelen toen mijn vader als KNIL-serge-ani eind 1941 de oorlog in moest. Hij nam mij apart: ‘Je blijft bij moeder. Het wordi gevaarlijk. Als ze je wal willen doen, kun je met twee vingers, zo. tjak, in de ogen. of met je platte strakke hand vlak onder de kin legen hun adamsappel, dan kunnen ze geen adem meer halen.' 'Oh ; ik ging weer spelen. Ik heb 't nooit nodig gehad. Als ik van t erf af ging dan liep ik niet op straat maar ernaast. De kampongvrouwen die zich wasten onder die klaterende straal water, hebben nooit geweten dal ik ze bespiedde.

Er stond een boom in onze tuin. een Japanse kers. Het hele jaar door bloesem en het hele jaar door een zoete vrucht, een aanvulling op de kom rijst, driemaal per dag. In ’t begin nog met boter en suiker, later met een klein sardientje. Zo herinner ik het mij. Ik haalde voor ons ook een kruid uit de slootjes in de rijstvelden. Voldoende vitamines. Het blik Ovomaltine, ontdekt in een achterafkastje, had ik ook al stiekem voor de helft leeggesnoept. Eens in de paar dagen een theelepeltje. zou wel niet ontdekt worden, dacht ik. Moeder was wel ontdaan toen ze er na een half jaar achter kwam. Het was een appeltje voor de dorst! 'Je zag er al zo goed uil de laatste tijd', zei ze verwijtend.

Mijn vader was twaalf jaar oud toen zijn vader stierf. Die ging met kar en paard naar de boeren rond Harlingen, haalde daar melk op en ventte die uit in de stad. Dus moest mijn vader maar van school af om te helpen. Ook hij ging bij de boeren langs. Een paard was te groot voor hem, dus ging hij met de hondekar. Dat deed hij jaren lang, ging in dienst, en in de crisisjaren zei hij: ‘lk wil naar Indië als koloniaal. ‘Zou je dat wel doen?’, zei zijn gereformeerde omgeving, 'die is er geweest en die en ze zijn allemaal aan de drank of erger!'. ‘Ja’, zei mijn vader, dat is waar, maar weel je dat die en die en die er ook geweest zijn? En dat zijn loch nette mensen!' Toen mocht hij gaan en zo kwam hij in 1928 bij 't KNIL. Mijn moeder was een boerendochter uit de buurt van Dokkuni. Ze werd verpleegster in Harlingen. Overleefde ternauwernood een roodvonkepidemie In die tijd bijna dodelijk. Zij trouwden in 1930 met de handschoen. De broer van mijn vader was stand-in, oom Klaas, later schrijver van ongeveer twee meter boeken en de eerste Nederlandse journalist die in 1940 door de Duitsers gearresteerd werd. Op de eerste foto's van ‘t familiealbum keek ze wel gelukkig. Maar al snel kreeg ze tuberculose en een begin van reuma. En in 1932 kwam ik, in Magelang. De foto's uit die lijd lonen haar krampachtig. Mijn eerste jaar was met haar in een TBC-sanatorium, mijn tweede jaar was met ons drieën, mijn vader lesgevend aan de onderofficiers-kaderschool in Magelang. Zijn gelukkigste jaar, zegt hij. Mijn derde en vierde jaar in een pleeggezin in Harderwijk, mijn moeder in Sonnevanck, TBC-sanatorium. mijn vader in Indië In 1937 weer naar Indie. We vonden vader in Semitau, aan de Kapuas in Midden-Borneo, iwee dagen met een motorboot stroomopwaarts. Een militaire post, met nog een blanke Burgerlijk Bestuursambtenaar. Herinneringen aan een kano vol Dajaks en een grote boa constrictor met een wild zwijn in zijn maag En op een avond een hevig kabaal in het kippenhok, met moeite licht erbij, een slang, een meter lang, met vijf bulten, gepakt, opengesneden, eieren eruitgehaald, onder de kip gelegd en een week later ... kuikentjes.

Mijn vader was sergeant nu. Veertien dagen thuis, veertien dagen op patrouille, te voet, maar in de regentijd, als de vlakten moerassen waren geworden, met de kano. Twintig Ambonezen en Madoerezen in zijn voetspoor, plus nog een aantal langgestraften als dragers. Te gast bij Dajaks die hem onthaalden op een krijgsdans. Als tegenprestatie trok hij zijn klewang, maakte grote passen, slaakte ijselijke kreten en werd als een waardig vertegenwoordiger van koningin Wilhelmina behandeld.

In die tijd kreeg ik daar nog een zusje, dat het leven daar zo onvriendelijk leek dat ze na een paar uur alweer afscheid van ons nam. Oktober 1937 naar Singkawang op de westkust van Borneo, aankomend op de dag na de grote brand die het hele Chinese kamp in de as had gelegd; een oppervlakte van zes & zeven voetbalvelden, nasmcu-lend, telegraafpalen verkoold, mensen met emmers nablussend.

Naar Batavia, knikkerend, gatrik spelend (tiepelend), vecht vliegers, glastouw, snijdend in de plooien van je wijsvinger, achter vliegers aanrennend van anderen of van jezelf. Een vader die midden op de dag uit de kazerne komt, geschokt. 'De Duitsers zijn Nederland binnengevallen!' Een maand later verhuisden we naar Magelang.

Vriendjes had ik nog. Hun eenden hoedden we op de sawahdijkjes en visjes vingen we met de blote hand in 't kristalheldere water onder groene waterplanten. Een zusje vond ik erg aardig. Later verdwenen ze. 't kamp in.

Moeder was reumatisch, liep met twee sokken, de knieen in ’t verband De hele dag bijna lag ze op een luie stoel. TBC had ze ook nog en daarvoor was de Jap als de dood. Om de zoveel tijd kwam er een Japanse arts ons controleren. Hij keek in de grote map met rode letters 'TBC' erop en was dan weer snel verdwenen. Ik was al tien en ± 1.60 m. Even groot als de gemiddelde Japanner of Indonesiër, dus volgens de Jap haar beschermer. Nou ja. dat had mijn vader ook al gedacht.

Wij moesten ook verhuizen en ik hoefde niet meer naar school, kreeg nog wel stiekem les van een onderwijzeres die twee dochters had. Ze mochten buiten het kamp blijven omdat ze veel Indonesisch bloed hadden. Van de moeder leerde ik Engels en de plaatsen van Groningen tot Roodeschool. Van de dochters leerde ik niet zo veel. Ik speelde alleen maar jongensspelletjes met ze, knikkeren of bokspringen. Toen ik per ongeluk een van de zussen in haar blootje zag. schrok ik veel erger dan zij en deed ik of ik niks gezien had. Al mijn vriendjes waren weg. Vader was inmiddels bezig de Birma-spoorwcg aan te leggen, maar dal hoorden we pas in 1946.

Moeder verkocht meubilair en gordijnen om aan eten ie komen. In mijn herinnering hadden wij altijd nog een djongos en baboe Isa, onze kokkie. Ze woonden in de bijgebouwen. Maar mijn geheugen is niet goed, mijn geheugen is eigenwijs. Mijn oorlog was als ik eraan tcrugdenk vrij ontspannen, de Japanse kers. lezen boven in een boom. Tarzan-boeken, ik was Tarzan zelf. Mijn vader had mij ook een mes gegeven, heel scherp en puntig. Soms nam ik t mee naar boven in die boom.

In het heft wilde ik een naam kerven. Tarzan. Flash Gordon, Jan Pieterszoon C.oen, Greatc Pier?

'Si kantjil’ staat er nu al 48 jaar nauwelijks leesbaar in het zwart hoornen heft. Gesleten in die jaren in mijn gereedschapskist. Een kantjil is dat kleine dwerghert, iets groter dan een konijn, dat in de Indonesische fabels nog slimmer is dan onze Reinaard de Vos. Ja, gelezen heb ik veel. t dierenleven van Brehm, heel wat delen daar boven in die boom. En de bijbel ook, maar dal was in bed. het Hooglied van Salomo. En over Onan. Ik dacht dal ik doodging de eerste keer. Moeder zou dal nooii begrijpen.

De bcvrijding kwam met een dropping, vrachtwagens, Engelsen, mee-geholpen. chocola, een sigaret. En misselijk, misselijk! De Bersiap begon.

In een brief van mijn moeder lees ik: '25 september 1945: sinds gistermiddag stralen vol inlanders, gewapend met messen, schoppen en pieken, niet kunnen slapen van de herrie, maar nadat hedenmorgen twee doden zijn gevallen, drie zwaargewonden en acht lichtgewon-den, zijn de straten leeg. Japanse troepen opnieuw bewapend rijden in auto’s, vrachtauto’s, motorrijtuigen met zijspan waarin mitrailleurs door de straten.' Ter bescherming werden we in het vroegere Militair Hospitaal van Magelang opgenomen. Daar waren al meer dan duizend ex-geinterneerden waarvan vierhonderd zeer ernstig zieken. De toestand werd onhoudbaar en in de avond en de nacht van 19 november en een deel van de volgende dag werden we op open vrachtauto’s geëvacueerd naar Ambarawa. 34 kilometer verder.

Met een klein koffertje zwierf ik door de kampen van Ambarawa. Banjoe Bi roe. Ik weet niet waar mijn moeder was, ik weet niet waar of hoe ik sliep of at, ik weet niets uit die tijd. slechts van horen zeggen Mijn enige beeld is eigenlijk een zanderige, dorre plek met de bam-boe-afscheiding van een kamp, kinderen, Ghurka’s, Indiase militairen, mortiergeschut, t kamp uit. Ik kreeg een gevoel van: nu krijgen ze daar ook eens te weten wat het is om beschoten te worden. Ik wist dat al wel. Samen met een vriendje was ik al eens onder 't prikkeldraad van het kamp door gegaan, een beschieting, vluchten een huis in. een Engelse soldaat brengt ons terug. Een verpletterde kogel had ik uit een muur geprutst, droeg m heel lang aan een touwtje om mijn nek. “Stoer, he!’ Tot op de school in Holland heb ik m gedragen.

Niet lang daarna naar Semarang op een vrachtwagen met veel mensen, soldaten. Met moeder op de ‘Lake Charles Victory’ naar Bangkok, een kist gevuld met reddingsvesten en nog net genoeg ruimte voor mij en een maatje om heerlijk te slapen. In Bangkok moeder in hel ziekenhuis, tachtig pond. Een vreemde man die naar mij keek. Bent u vader?'

Samen naar de bioscoop, als militair kon je gratis, dus 't uniform van mijn vader aan, alleen de sergeantsstrepen gingen eraf. ‘Song of Russia’ met het schitterende pianoconcert. Op 27 maart 1946, op mijn verjaardag, met een Dakota naar Singapore, school met andere jongens, hongerig naar wiskunde en schaken. Met mijn moeder op de ‘Oranje* en in mei 1946 in Nederland. Naar grootmoeder in Friesland. ‘Saai’, antwoordde ik mijn vader op de vraag hoe ik 't daar bad Toen naar een oom in Amstelveen, met twee neven en twee nichten. Christelijke HBS aan de Moreelsestraat in Amsterdam, daarna Leeuwarden.

Ik was bescheiden, weinig spraakzaam, werd ook niets gevraagd, Fries uiterlijk, groot en snel genoeg om iedereen aan te kunnen, werd daarom netjes behandeld. Moeder praatte niet, kwam nooit 't huis uit, ontving vrijwel geen bezoek. Vader was alleen zondags thuis of weer in Indie.

Ik heb eens uitgerekend dat ik hem de eerste achttien jaar van mijn leven slechts zes jaar gezien heb. Las Anne Frank en vond dat héél. heel erg en wonderlijk groots ook. Bewondering voor zo’n jong meisje dat dat zo kon beschrijven, ik zou dat nooit kunnen.

HBS. diploma-uitreiking en een directeur die zegt: 'Je kijkt altijd zo ernstig.' Ik begreep hem niet. Academie voor Lichamelijke Opvoeding Groningen, militaire dienst, scholen in de Jordaan en in de Houtha venbuurt, Hilversum, Winterswijk, gewoon een huis-tuin-en-keuken-gymnastiekleraar, getrouwd, drie kinderen, huisje, boompje, beestje, werk, volleybal, vereniging, organisatie, trainer, scheidsrechter, commissies. Altijd 't gevoel geen contact met mensen te kunnen maken, feiten weergeven was geen probleem, maar ik miste iets, ik wist niet wat, had vaak het gevoel alleen maar toneel te spelen. Was altijd zeer bescheiden. Had ook nooit wat te vertellen. Hollanders konden aan mijn spraak niet horen waar ik vandaan kwam. ‘Haarlem? Indie? Oorlog?' En begonnen over zichzelf

Mensen uit Indie vragen: ‘Welk kamp heb je gezeten? Niet? Magc-lang?' Begonnen over zichzelf of gingen verder met zwijgen. Ik was me er dus zeer van bewust dat ik niet in een kamp had gezeten, dus niets had meegemaakt daar in Indie. Ik hoorde nergens bij.

Na twintig jaar ging ik weg bij vrouw en kinderen, een soort kooi waar ik uit moest, moest! Ik voelde me overbelast, kwam in een emotionele, financiële draaikolk, kwam weer boven. Een vrouw zei: 'Zullen we samen een eindje lopen?’ Ik lag in haar armen als in mijn dromen. Ik lachte in haar armen, huilde in haar armen. Sinds mijn laatste verloren gegane vlieger had ik niet meer zó gehuild. Ik floot weer: Don’t fence me in', ik voelde me gelukkig, tot ze kanker kreeg, in haar buik. later in haar hersens. De operatic liet haar in coma. vijf maanden lang. Toen stierf ze, 45 jaar oud. Zelf leefde ik die maanden in een soort aquarium, ook niet echt deel hebbend aan 't leven. En weer was er een vrouw, als op een presenteerblaadje. Lopen we samen op?' Dat deden wc, maar op den duur wou ze me aan een ketting. dat kon ik niet. Laat me vrij als een duif, zei ik “en ik kom altijd weer. maar ik kan niet in een kooi.’

Intussen was ik moe geworden, moe, zo moe. Astma, geen lichamelijke oorzaken, dus naar een psychiater, een groep, een winter lang. ‘Mijn sociale tentakels zijn te kort.’ Een eufemisme voor ‘Ik heb een harnas aan en ik wil 't niet uit ook . Schoot niets op, stopte. Dacht nog steeds niet aan een oorlog. Met het gegeven niet meer voor de klas te kunnen staan, alle gehandicaptenverenigingen en alle campinggidsen van Nederland aangeschreven. Heb een aantal jaren advertenties geworven voor zo'n gids en meer dan vijftien reizen met gehandicapten begeleid of geleid. Bezocht ontmoetingsplaatsen voor alleengaan-den. Kom op een camping in Zuid-Frankrijk een vrouw tegen die ver-lelt over haar eenzaamheid als kind in Indir en haar kampleven. Voel zoveel herkenning, eindelijk iemand met wie ik over al die verloren jaren kan spreken Dat deden we twaalf dagen, dertien nachten, lot t ochtendlicht. Praten over kind zijn. groot zijn. Voor 't eerst mijn verdriet gevoeld

Terug in Nederland bleek haar moeder een brief van mijn moeder in bezit te hebben, hen condoleancebrief naar aanleiding van hei overlijden van haar vader, als scheepsarts in de slag in de Javazee. Mijn moeder had hem gekend als arts van Sonnevanck in Harderwijk. De brief had de Japanse kampen (waar al het geschrevene in beslag genomen werd) en meer dan veertig jaar zolder, overleefd. Voor het eerst kreeg ik het gevoel ergens bij ie horen. Ik had in ieder geval een soort zusje.

Met angst leef ik al zolang,

ik dacht dat ik 't zelf was

Een poos later deed ik een groei-weekend Tantra en Seksualiteit ‘Wat verhindert je om te genieten van seksualiteit?'. Niels, was mijn eerste gedachte. Maar via een aantal zig-zag-associaties kwam ik in Ambarawa terecht hij de beschieting van die stoere jongen die ik toen was. En nu sloeg de angst dan eindelijk loc, doodsangst, verlatingsangst, mijn moeder had ik loen al in geen weken gezien, hyperventilatie, tranen. trillen, wel een kwartier lang, onstuitbaar.

De eersie gespreksgroep had ik ook al achter de rug. met zes of zeven buitenkampkinderen. Vier of vijf hadden hun verhaal al verleid, een en al ellende, net een goede country-and-western-song. En nog had ik geen herkenning, voelde mij er niet bij horen, voelde mij een voyeur in hun midden. Toen ik dat probeerde uit te leggen, begon ik te stotteren en te hijgen, zelfs een begin van tranen. Die tranen kwamen daarna vaker, spontaan, onder de afwas, fietsend in het bos. of onder het dansen. Het begon mij ie dagen, ik had misschien toch iets meege-maakt Misschien was veel van mijn verkramptheid niet een deel van mijzelf, maar slechts een door angst veroorzaakt gedragspatroon. Zou mijn relatie-onbekwaamheid toch niet in mijzelf zitten, maar een verworven iets zijn dat ik ook weer kwijt zou kunnen raken?

Koos éen uit vier geadviseerde psychiaters, huilde vreselijk. Voor de zoveelste maal in een draaikolk probeerde ik er een stroomversnelling van te maken, met haar als begeleidster. Een lichaamstherapeut (pos-tural integration), een counselgroep, een mannengroep (MRT), rebirt-hing, en niet te vergeten ongeveer tien kongsi-weekenden van het Werkcollectief Kongsi’s. En natuurlijk dat groepje buitenkampkinde-ren, regelmatig bij elkaar. Herkenning en erkenning. Ook al zijn er nog steeds geen beelden. In die brief van mijn moeder stond bijvoorbeeld een verhaal van een radio die we de hele oorlog verborgen hadden gehouden. Wc luisterden regelmatig, waarna ik de radio in een hutkoffer opborg en de lampen, apart, in de Nederlandse vlag rolde, die ik vervolgens in de oude brievenbus op de keukenplank stopte. Ze schreef over huiszoekingen. Ik herinner mij niets van dat alles. Maar een jongetje van twaalf, dertien moet toch geweten hebben van Kempeitai, gevangenis, dood en gemartel vooraf?

Ik begon te lezen, onder andere Patience and Bluff van P.M.H. Groen, ik las over bamboe roentjing. vrachtwagens naar Ambarawa, beschietingen, mortieren, geschut. Nou, daar moet ik dus tussen gezeten hebben. Maar beelden of gevoel ontbreken, niets. Maar dat mijn geheugen selectief omging met mijn herinneringen zou nog vaker blijken. Kort na 't lezen van het bock van mevrouw Groen zat ik tussen honderd anderen gezellig nasi rames te eten. toen iemand achter mij begon te vertellen over vrachtwagens, Ambarawa, schieten in de nacht, gegil. En 't rillen en hijgen begon opnieuw. Mijn lichaam gaf ‘t gevoel toch prijs. Ik moet er dus toch bij geweest zijn, ook al is t nog steeds een zwart gat.

hé .... hi1 .... kom 's kijken! er zit een gaatje in mijn zeef en ik maak ’t groter ook

Heel wat zwarte gaten heb ik geschilderd, ze werden wel steeds lichter. En kleurrijker. Ook een olifantje met vlindervleugels, als ccn kolibrie genietend van nectar, vrolijk, maar t was nog met af. Wat er aan miste wist ik niet, een paai maanden later kwam er nog prikkeldraad bij. En dan fruits d’amour’, maar nog wel in een stopfles, met de stop erop.

t Jaar na mijn echtscheiding las ik alles over dromen, dat je dromen kon bijsturen. Voordien had ik eens in de maand een nachtmerrie, werd gillend wakker, draaide mij om en sliep verder. Mijn vrouw sliep niet meer de rest van de nacht. Mijn nachtmerries hadden niets met de oorlog te maken. Wanneer ik vroeger in mijn droom een bedreigend groepje op mij af zag komen dan zocht ik het andere trottoir. Nu ging ik op ze af en bleken ze slechts een inschuifbaar toneelmes te hebben. Wc grapten daarover met elkaar.

Vroeger speelden mijn dromen zich al in donkere grotten en slecht verlichte gangen van oceaanstomers, sterreschepen of grote gebouwen. Altijd benauwend, alleen, een opdracht hebbend, maar welke? In de loop der jaren werden de gangen beter verlicht, waren er vensters naar buiten, was ik aan dek van een schip, of in een stad. Steeds meer mensen bevolkten mijn dromen. Mij steunend. Gedurende mijn therapie liep ik eens met een man of zes in een donkere grot, we kozen een gang die steeds lichter werd en ten slotte uitkwam in een helder ziekenhuis. We rustten wat uit in een soort wachtkamer. Marcherende voetstappen in de verte, steeds dichterbij en luider en meer, om de hoek stemmen, waarschuwend: ‘De Japanners komen'. Bij ons geen echte onrust, meer een soort verwachting. We gaan staan. Het blijkt er slechts een te zijn. maar dan ook helemaal militair. Schoenen, been windsels, iets rijbroekachtigs, pet met flappen in de nek, een geweer in de hand maar zonder grendel en de bajonet aan de riem. Hij brult iets onverstaanbaars.

Wc reageren niet. behalve die ene, keurig in colbert, das en glimmende schoenen gestoken man in ons gezelschap. Hij doet een stap naar voren. Ik word een beetje bang; dit wordt bloed denk ik. Ik zie hoe zijn ogen naar de bajonet glijden. De Japanner schreeuwt weer maar doet niets. De keurige man pakt rustig de bajonet en steekt hem in het hart van de Japanner, die praat nog door. De keurige man draait de bajonet nog een kwartslag. De Japanner houdt nu op met praten en zakt door zijn knieen.

De laatste jaren droomde ik ook vaak over schoolsituaties, soms was ik leerling, soms docent, altijd net wel of net met falend, opstandige leerlingen. Sinds ik op een dag hel besluit nam in het vervolg de zijde van de ondeugendste leerlingen te kiezen komen deze dromen haast niet meer voor

In een voortdurende dialoog met herinnering, schilderij en dans wil ik mij laten leiden door dat kleine meisje dat mij een paar dagen geleden bij de hand nam en me door een ongemeubileerd huis rondleid-dc. wit met roze en rood behang. Ik heb nog niet alle kamers gezien ...

Drie buurtkinderen hebben net op mijn slagwerk gespeeld en gaan nu weer naar de zon. Even geen droom, even geen herinnering. even nu.

De therapieën gingen door, maar na twee jaar stoeien daarmee vond ik dat er een fase afgesloten was, nog niet helemaal, voorlopig, wilde niet therapieverslaafd worden, wilde weer op eigen benen staan.

Ik zie mijn tegenwoordige betrokkenheid bij de begeleiding van gespreksgroepen en organisatie van lotgenoten als een vorm van the rapie.* Ook dat zou een voorbijgaande fase in een proces kunnen zijn.

Met mijn moeder heb ik nooit over dc oorlog gepraat. Over iets anders dan. iets essentieels? Met mijn vader wel. al is er zoveel dat niet besproken is.

Als ik mijn kinderen over dc oorlog vertel blijft het bij een welwillend luisteren, vragen komen niet. Met mijn oudste zoon (33) heb ik het minste contact. Lijken wij teveel op elkaar? Hij zou een HTS-diploma kunnen hebben, maar liet het bij zijn herexamen afweten: '... ik ben bang voor de verantwoordelijkheid in de maatschappij Hij woont, spelend met computers, sociaal vrijwel geïsoleerd, nog bij zijn moeder. Zit hij nu in mijn maïsveldje?

Mijn tweede zoon (31) heeft naast zijn camouflerend gedrag ook activiteiten waarbij hij zich moet laten zien. Windsurfen bij windkracht acht. Of klimmen tegen een bergwand. Elkaar respecterend voelen wij ons maatjes.

Mijn dochter (28) woont samen met haar vriend en hoort nu bij zijn grote familie. ‘Vind je daar de warmte die je bij ons miste?’ Het doet pijn, ook al weet ik van tevoren dat ze ‘ja’ zal zeggen. Ik voel me weer te kort schieten. Een echte duidelijke vader hebben mijn kinderen nooit gehad. Soms weet ik niet of ik me gedraag als diplomaat of kameleon. Ook knaagt voortdurend de twijfel. Vóel ik me slechts exhibitionist of ben ik ‘t nu echt? Maar als ik me soms weer als een kluizenaar terugtrek in het verborgene wis ik mijn sporen niet meer uit.

vind ik nog die plek

waar mijn huid heel is en sterk en zacht om niet hang te zijn voor anders leed en kracht om gewoon te vragen om wat warmte om gewoon te koesteren littekens schuren even niet en dichtbij doet geen pijn.

* * *

In 1999: er komt een tweede druk, vertel wat van deze zeven jaren, liefst een gedicht ?

een goede schrijver schrapt in zijn tekst, de dichter verder

rede en gevoel spreken elk hun eigen taal, daar waar men

beide talen spreekt

hoort men wat niet geschreven wordt

heeft men een logisch streepje voor

in de ochtend heerst paniek, moeders van soldaten

de vrouw in vlammen scheurt door het TV beeld en daarna door mij

heen

de moslim biedt een christen zijn organen aan de drummer speelt met landmijnkinderen in een uitgebluste stad Bukowski dekt mij toe die volle neef van brother booze om kwart voor drie

Armando, Patrick Chamoiseau, Levi Weemoedt

spelen in mijn hoofd

samen met Beasty Boys en Massive

in het diepst van mijn gedachten ben ik echter

Vincent Mahieu. Tjalie Robmson of gewoon Jan Boon

mijn oudste zoon nam zijn zelfstandigheid, mijn tweede begeleidt pubers

tot Europees kampioen, is bijna therapeut en samen praten wij over moeders, relaties en de dood

mijn dochter koos mij een Indonesiër tot vader van mijn kleinzoon, haar manier te zeggen dat ze van mij houdt

witte crematiekransen van mijn vader leg ik trots weemoedig bij het Monument

Zijn as kleurt de zee bij Harlingen onder rode bloemen donker

twee van mijn medeorganisatoren, wier hand ik vast mocht houden als

ik moest durven

doen het nu bij hun Lieve Heer

bibliografie en Indonesische interneringskampenlijst eisen, jengelen, ... schilderen denk ih nooit te leren, de vakjury gunt mij een hoofdprijs om die Molukker met zijn rasta kop, ik schilderde zijn ziel

astma en vermoeidheid, slagwerk onder stoj, de surfplank een drijvend zonnebad

MTV, Word, Draw en InterNet verleiden

bij drama, dansexpressie, als BKK- en swingfeest-organisator

betuigt men mij respect

ik dans, door tranen aangedreven, grote gaten in mijn zeef

meest laat ik mijn leven regelen, anderen beslissing nemen ik ben een gever van genegenheid, soms grijp ik een, en zij, zij wil mij, claimen wil ze niet, wetend van sanatorium, Bersiap en Magelang en ik, gewend aan streling maar niet meer van mijn littekens, blijf bij vluchtgedrag

en onvermogen tot hechting, weet niet beter dan iedereen ontwijken als dit een gedicht is, dan is dit het

Okke No tel 1999

Noot

De gespreksgroep van zeven mensen waar ik deel van uil maakte en die in 1987 startte, groeide uit tot een werkgroep van de Vereniging Kinderen uit dc Japanse bezetting en Bersiap 1941-1949, met meer dan 600 adressen Vier maal per jaar zijn er bijeenkomsten voor iedereen, met soms meer dan 100 bezoekers. Het doel van deze bijeenkomsten is een veilige plek te creëren voor iedereen en herkenning en erkenning te bevorderen. Voor velen is het ook een doorgangshuis, waar men na verloop van tijd geen behoefte meer aan heelt

Referentie: 
Okke Norel | 1999
In: Kind in Indië: oorlogservaringen en hun gevolgen / red.: W.D. Visser