Het internaliseren van een genocide: herdenken om te overleven

De vervolging van en massamoord op de Armeniërs wordt beschouwd als de eerste volkerenmoord in de Twintigste eeuw en heeft de afgelopen jaren zowel in de wetenschap als in het publieke debat veel aandacht gekregen. Toch is er over de gevolgen op lange termijn van deze ‘vergeten genocide’ weinig bekend. Hoe beïnvloedt zo’n gebeurtenis het wereldbeeld, de politieke standpunten en het dagelijks leven van de Armeniërs van nu?

 

‘Genocide is verdwijnen’, dat antwoordde een respondent op mijn vraag wat het belang van herdenken is. Het was 24 april 2003. Ik zat samen met een honderdtal Armeniërs en toehoorders in Assen, vlakbij bij de Armeense gedenksteen, toen ik deze vraag stelde. Ik had tot aan dat moment vier maanden onderzoek gedaan naar de gevolgen op lang termijn van de Armeense genocide en dit antwoord stelde me voor een raadsel. Wat bedoelde ze hiermee? Mijn respondent zei niets meer. Ze keek naar het lege podium voor ons en toen ze mijn verwarring zag, moest ze glimlachen. Ze herhaalde het nog een keer en legde een hand op mijn borst: ‘Genocide is verdwijnen.’ Toen ik het nog steeds niet snapte, voegde ze er aan toe: ‘We herdenken omdat we niet verdwenen zijn...’ De Armeense genocide wordt in de literatuur beschouwd als de eerste genocide van de twintigste eeuw. De verschrikkingen, en vooral de systematiek daarvan, waren zo enorm dat het de internationale gemeenschap na de Eerste Wereldoorlog verontwaardigde en choqueerde. Toch is de Armeense Catastrofe, zoals het toen werd genoemd, uit het collectieve geheugen verdwenen. Dit heeft enerzijds te maken met het huidige ontkenningsbeleid van Turkije en anderzijds met het moment waarop deze verschrikkingen plaatsvonden; namelijk in de vooravond van de Holocaust. De Tweede Wereldoorlog heeft de Eerste Wereldoorlog historisch overschaduwd. Het begrip ‘genocide’ werd pas in 1944 door de Poolse-Amerikaanse jurist Rapheal Lemkin geformuleerd en is in 1948 als artikel II bij de Conventie ter Voorkoming en Bestraffing van Genocide door de Verenigde Naties opgenomen. Genocide wordt hier omschreven als een ‘handeling waarbij de daders het doel hebben om een nationale, etnische, religieuze of raciale groep te vernietigen’.

Het is nu inmiddels bekend dat Lemkin ondermeer de systematische geweldplegingen tegen de Armeniërs heeft bestudeerd om tot zijn juridische formulering te komen. De gruwelijkheden van 1915 - 1922, die eerst als uitzonderlijk werden beschouwd, werden na de Tweede Wereldoorlog in een groter kader geplaatst. De Holocaust leerde ons dat dit soort verschrikkingen onder bepaalde omstandigheden opnieuw konden plaats vinden. Inmiddels weten we dat het genocidale proces niet zo uitzonderlijk is als toen werd gedacht. Na de recentelijk gebeurtenissen in Rwanda, voormalig Joegoslavië en Darfur, weten we dat deze vaker voorkomen en we beginnen de gevolgen nu pas te begrijpen.

Genocide wordt door historici de ‘ziekte’ van de twintigste eeuw genoemd. De gevolgen van deze ‘ziekte’ zijn niet alleen psychologisch, juridisch of politiek van aard. Ze worden, zo zal ik in dit artikel beargumenteren, in de beleving van de nabestaanden geïncorporeerd. Zelfs 95 jaar na dato wordt de impact van de genocide nog steeds door Armeniërs gevoeld. Om dit te begrijpen is het van belang dat we kijken naar de symbolische betekenis van geweld en hoe deze in de identiteitsvorming en culturele beleving geïnternaliseerd wordt.

 

De historische gebeurtenissen

In 1908 plegen intellectuelen in Turkije, waaronder ook Armeniërs, een staatsgreep waarbij de Jonge Turken aan de macht komen. Hiermee

komt een einde aan het oude Ottomaanse Rijk dat in de negentiende eeuw omschreven werd als ‘de oude zieke man van Europa’. Het Rijk was economisch in verval en politiek onstabiel. Het verloor steeds meer grondgebied. De Jonge Turken beloofden een omkeer van deze situatie maar hun ambitie werd door de internationale realiteit ingehaald. In 1908 annexeert Oostenrijk-Hongarije Bosnië Herzegovina en verklaart Bulgarije zich onafhankelijk. In 1913 verliest de nieuwe republiek de Balkanoorlog. De Jonge Turken krijgen steeds meer moeite hun macht te legitimeren en naarmate de Republiek steeds verder instort, ontstaat er binnen de partijtop en Turkse elite een ware identiteitscrisis. Rond dezelfde periode maakt de Armeense gemeenschap een renaissance door. Armeense kunst heeft een opleving en krijgt internationale erkenning en er ontstaat een grote belangstelling voor Armeense literatuur en boeken. De partijtop van de Jonge Turken is dit een doorn in het oog. Terwijl zij hun identiteit proberen te bepalen en zich afzetten tegen de Pan-Islamitische ideologie van de Sultan, is er in hun gelederen een minderheidsgroep met een sterke identiteitsbasis.

Van 1910 tot 1915 wordt de oude Pan-Islamtische ideologie van het Ottomaanse Rijk vertaald in een nationalistisch Pan-Turkse ideologie. Turkije moest een groot Rijk worden dat in ere moest worden hersteld. Als in aanloop van de Eerste Wereldoorlog de internationale spanningen toenemen, beginnen de nationale gevoelens door de nieuwe dreiging van Rusland, extreme vormen aan te nemen. Er ontstaat een bijna pathologische fixatie op identiteit. Minderheden worden uit de partijtop gesloten, andere talen dan het Turks worden verboden (dit wordt ook Turkificatie genoemd) en in 1914 roepen de Jonge Turken de Jihad uit tegen alle ongelovigen, waaronder christelijke minderheidsgroepen. In maart 1915 krijgen provinciën in zuidoost Turkije het bevel om het bezit van Armeniërs te confisceren en op 24, 25 en 26 april 1915 worden 650 prominente Armeense intellectuelen opgepakt en terechtgesteld. In juni 1915 starten de marsen van de Armeniërs en andere christelijke minderheden naar de Syrische woestijn. Velen komen tijdens de marsen om of worden in de woestijn vermoord. Deze marsen worden georganiseerd door de Turkse partijtop en uitgevoerd door speciale legereenheden. De schatting van het dodenaantal ligt tussen 800 000 en 1,5 miljoen Armeense slachtoffers. De huidige Turkse Republiek ontkent deze verschrikkingen nog steeds.

 

De symboliek van geweld

In mijn onderzoek benader ik genocide niet alleen als een gewelddadige en politieke gebeurtenis maar ook als een cultureel discours. Genocide impliceert namelijk een specifieke vorm van geweld. Geweld dat verder gaat dan oorlogsvoering. Geweld dat verder gaat dan onderdrukking. Zelfs geweld dat verder gaat dan massamoord. Genocide impliceert een algehele afbraak van institu  ties. Het is niet alleen een fysieke maar ook een symbolische oorlogsvoering tegen een volk.

Mijn fascinatie met de betekenis van geweld ontstond toen ik de ooggetuigen verslagen las van het conflict in Bosnië en Servië. In zijn boek Gypsies, Wars and Other Instances of the Wild (1998) toont Van de Port aan dat het geweld buiten proportioneel was.

‘I am reality, war says....Experiences obtained in the terrible reality of the war, in which these confrontations with the most brutal violations of the integrity of the human body - violations of what is perhaps the ultimate story we have to tell about ourselves: the story that says that we are more than just skin, bones, blood and brains - seem to bring about an utter alienation’ (Van de Port 1998:102,103).

In een van zijn voorbeelden haalt hij een verslag aan van een soldaat die wordt gecastreerd (idem:ii5,ii6). De soldaat wordt niet onmiddellijk vermoord. Zijn genitaliën worden eerst met stenen en stokken verbrijzeld. Soortgelijke geweldplegingen vonden ook tijdens de Armeense genocide plaats. De vraag is: waarom deze vormen van geweld? Waarom worden Armeniërs niet alleen gedood, maar eerst verhongerd, gemarteld, leven verbrand of gekruisigd? Waarom stierven ze, zoals een ooggetuige het noemde, een ‘donkeys death’ (Adalian 1997:71,72), doelend op het feit dat de kelen van de slachtoffers zoals bij dieren werden doorgesneden. Blok (1991) formuleert de wetenschappelijke implicaties als volgt: ‘To characterize violence as pointless or irrational is to abandon research at the point where it should start..Violence as a cultural category or construction should be understood in the first place as a symbolic activity - not as meaningless, but as meaningful behaviour’ (Idem:203). Dit geweld heeft een drive, het heeft een doel. Het is een culturele constructie. De dader wil iets tegen zichzelf en de gemeenschap zeggen. Dit geweld draagt een betekenis met zich mee die verder gaat dan de uiting van agressie van de ene mens naar de ander. Dit geweld is naast een fysieke en politieke daad, ook een symbolische daad. Als aan een genocidaal proces een identiteitscrisis bij de daders ten grondslag ligt, dan kunnen we de geweldplegingen vanuit deze optiek ook bestuderen. Zelfs de meest gruwelijke daad moet dan in dit licht worden bezien. Het ontnemen van bezit staat gelijk aan het ontnemen van economische identiteit. Het ontnemen van civiele rechten staat gelijk aan het ontnemen van civiele identiteit. Het ontnemen van genitaliën staat gelijk aan het ontnemen van geslachtelijke identiteit. En uiteindelijk, het afslachten van mensen als dieren, een verschijnsel dat in alle genocidale processen voorkomt, is het ontnemen van menselijke identiteit. Met iedere handeling wordt er een identiteitslaag aan de slachtoffers ontnomen en neemt het belang van de identiteit van de daders toe. Oftewel: door de economische, civiele en menselijke identiteit van de slachtoffers te vernietigen, wordt de economische, civiele en menselijke identiteit van de daders bevestigd. Met iedere stap in het geweld wordt de superioriteit van de dominante cultuur groep uitvergroot. Genocide is verdwijnen. Ze zei niet ‘doden’ of ‘vernietigen’, maar verdwijnen.

Deze uitspraak gaf achteraf kernachtig weer wat genocide is en welke betekenis het met zich meedraagt. Genocide heeft namelijk, als we naar de kennen van de symbolische betekenis kijken, primair als doel niet een volk af te slachten maar een identiteit uit te roeien. Massamoord is een van de vele uitingen van dit proces. Andere uitingen zijn de afbraak van instituties en het ontkennen van de gebeurtenissen. ‘Vergeten’ kan als de laatste fase van het proces worden gezien (Zwaan 2001). ‘Vergeten’ impliceert namelijk het ontnemen van een geheugen, een collectieve herinnering. En genocide is pas geslaagd als een volk (lees: identiteit) niet alleen uit het landschap is weggevaagd, maar als het volk tevens uit de geschiedenisboeken is verdwenen. Alsof het nooit heeft bestaan. Deze symbolische betekenis van geweld heeft ernstige gevolgen voor de overlevenden. Ik zal hieronder aantonen dat de angst om te verdwijnen tot aan vandaag wordt gevoeld in gemeenschappen die in diaspora leven en dat het voor veel spanningen zorgt binnen en buiten die gemeenschappen.

 

Directe en sociale gevolgen van het genocidale proces

De zichtbare gevolgen van het genocidale proces zijn dat alle identiteitsindicatoren worden weggeslagen. Alles wat tot identiteit bijdraagt, wordt in het genocidale proces vernietigd.

Stel je daarom een overlevende voor die ternauwernood de Armeense genocide is ontvlucht. Ze komt in een onbekende cultuur, in een vreemd land, waar ze de taal niet spreekt en waar de gebruiken onbekend zijn. Ze komt andere Armeniërs tegen, maar omdat de taal door de eeuwen verdeeld is in twee hoofd dialecten (West en Oost Armeens) is het nog maar de vraag of ze die anderen kan verstaan. Daar komt tevens bij dat niet alle Armeniërs door de Turkificatie de Armeense taal spraken. De Armeense Apostolische Kerk is tegelijkertijd door het geweld ontmanteld, de vertegenwoordigers van politieke partijen zijn over de vluchtelingenkampen verspreid. Alles wat bijdraagt aan een gevoel van identiteit is verdwenen. Er moet een nieuwe identiteit worden opgebouwd. Het is in dit licht niet vreemd dat de collectieve ervaring, namelijk de Armeense vervolgingen, de nieuwe basis van de identiteit wordt.

In een antropologisch onderzoek naar Hutu’s in de vluchtelingen kampen uit Burundi in 1972 ontdekt antropoloog Malkki (2002) dat de collectieve ervaringen van de slachtoffers in de identiteit wordt geïncorporeerd. Er ontstaat een geloof onder de vluchtelingen dat het geweld de overlevenden zuivert zodat ze, nadat ze de verschrikkingen hebben doorstaan, ‘schoon’ en ‘krachtig’ naar hun moederland kunnen terugkeren. De vluchtelingenstatus krijgt niet alleen een juridische betekenis, maar ook een ideële betekenis (idem:38i). Het maakt de slachtoffers ‘moreel’ sterk. Geweld wordt als een beproeving ervaren en fungeert daarmee als een vorm van empower-ment. Een soortgelijk magisch denken, hoewel minder scherp en meer genuanceerd, heb ik geobserveerd tijdens mijn onderzoek in de hedendaagse Armeense gemeenschappen in de diaspora. In mijn gesprekken met respondenten viel me op dat in hun beleving het Armeense volk ‘lijdt’ en dat dit ‘lijden’ de kern is van het Armeens-zijn. Of zoals een respondent het uitlegde: ‘We lijden Tony, we hebben altijd geleden. Dit lijden geeft ons kracht.’ Dit lijden is geen abstractie. Het wordt letterlijk gevoeld. Sterker nog, in de gesprekken die ik heb gevoerd, kwam steeds weer naar voren dat dit lijden letterlijk in het lichaam is genesteld. ‘Het zit in ons bloed. Als ik op straat loop kan ik het lijden bij andere Armeniërs herkennen. Hetzelfde bloed trekt elkaar aan.’

Voor een volk dat alle identiteitsindicatoren in de eerste nadagen van de genocide heeft verloren, is het opvallend dat identiteit in het lichaam wordt geplaatst. Het zit in het bloed, in de ogen, in het gezicht. Identiteit wordt met het lichaam doorgegeven.

Een verklaring hiervoor zou de afbraak van instituties kunnen zijn. Het lichaam van een overlevende was het enige dat na de gewelddadigheden nog restte. Het is daarmee de enige ‘institutie’ die bleef voortbestaan. Het wordt niet verbeeld in de taal, in de godsdienst of andere constructies, maar primair in het lichaam. De essentie van het Armeens-zijn zit in het bloed en wordt zo aan het nageslacht doorgegeven.

Een Armeniër voelt zich in de eerste plaats Armeens en kan daarnaast, door de taal te leren of zich te bekeren tot het Orthodoxe Christendom, nog meer Armeens worden. Maar het lijden is de essentie. Dit ‘lijden’ wordt zowel metaforisch als fysiek gevoeld en wordt tevens beleeft als een bron van kracht. Het Armeense volk lijdt zoals Jezus heeft geleden. Door het ‘lijden’ zwijgzaam te ondergaan toont het Armeense volk hoe sterk het is, hoe Armeniërs het verleden hebben overleefd en hoe ze toekomstige verschrikkingen zullen overkomen. Zoals een respondent me vertelde: ‘We zijn een taai volk. We overleven alles. De genocide heeft ons sterk gemaakt.’

 

De worsteling met identiteit

Ik heb tijdens mijn onderzoek geen Armeniër gesproken waarbij de Armeense identiteit niet ter sprake kwam of waar de Armeense identiteit door middel van foto’s van de berg Ararat of de houten kruizen en cadeaus die ik van mijn respondenten kreeg, niet direct of indirect werd gecommuniceerd. Steeds en steeds weer werd benadrukt hoe speciaal en exclusief de Armeense identiteit is; hoe sterk deze identiteit in het bloed voortleeft.

Deze obsessie met identiteit heeft echter ook een schaduwkant. Er is binnen de gemeenschap continu een strijd gaande wie nu wel en wie nu niet een ‘echte’ Armeniër is. Deze strijd wordt geleverd op basis van het begrip ‘lijden’, maar ook basis van godsdienst, taal etc. Voor Turkse Armeniërs die de Armeense taal niet beheersen en volgens sommige niet-Turkse Armeniërs de taal van de ‘vernietiger’ spreken, namelijk Turks, is ‘lijden’ de basis van de Armeense identiteit. Voor niet-Turkse Armeniërs is taal veel belang-rijker als gemeenschappelijke noemer en dient iedere Armeniër Armeens te spreken. Dit zorgt binnen de gemeenschap voor een voortdurende strijd die zeer fel kan zijn, met zelfs uitsluiting van de culturele groep als gevolg . Armeniërs dienen elkaar te bewijzen dat ze ‘echt’ Armeens zijn. Dit zorgt voor een enorme psychologische druk. Dit probleem is in Nederland nog urgenter dan in andere Europese landen omdat hier een zeer grote groep Turkse Armeniërs woont; ongeveer 45 % van de gemeenschap (FAON:2009) .

Deze preoccupatie met identiteit is ook naar buiten toe merkbaar. Voor het aangaan van relaties met niet-Armeniërs, wordt de term jermag chart gebruikt, die vertaald kan worden als ‘witte genocide’. Of zoals de Armeense dichter Shiraz het omschreef: ‘Wat de Turken met het zwaard niet gelukt is, lukt het Westen zonder zwaard.’

Uit deze voorbeelden komt een enorme angst om te ‘verdwijnen’ naar voren. Identiteit dient steeds te worden bevestigd en beschermd. Het omgaan met niet-Armeniërs en het trouwen met niet-Armeniërs kan leiden tot een verwatering van het bloed.

Hier zien we een directe link met de symbolische betekenis van de genocide. De Armeniërs hebben ervaren en weten hoe het is om in de afgrond van vernietiging te staren, om te verdwijnen. Dit kleurt hun wereldbeeld, hun zelfbeeld, hun discours, het beïnvloedt hun politieke associaties en meningen. De genocide is niet langer buiten het culturele te plaatsen. Sterker nog, de genocide bepaalt hun culturele beleving en hoe ze naar zichzelf en de wereld kijken.

 

De implicaties van de genocide als symbolisch geweld

Nu we genocide niet alleen als een politieke gebeurtenis, maar ook als een symbolische handeling zien, moeten we de lange termijn gevolgen ook vanuit deze optiek bestuderen. Wat de Armeense genocide ons leert is dat de gevolgen vele generaties later nog steeds voelbaar zijn en een onderdeel zijn geworden van de identiteit en culturele beleving van de nabestaanden. Dit roept een aantal zeer belangrijke vragen op. Hoe gaan andere volkeren met genocide om? Hoe incorporeren zij het in hun dagelijkse beleving? Daarop volgend: Hoe wordt de angst om te verdwijnen vertaald in de buitenlandse politiek van Armenië maar ook bijvoorbeeld in de buitenlandse politiek van Israel? Kan het geweld dat Hutu’s in 1972 hebben ondergaan, enig licht werpen op wat ze in i994 de Tutsi’s aandeden? Is dit de reden waarom in de Balkan, maar ook in Rwanda en Darfur, etnische zuiveringen blijven terugkeren?

 

De politiek van herinneren, herdenken en erkennen

Ik begon dit stuk met een citaat van een respondent tijdens de herdenking op 24 april 2003. ‘Genocide is verdwijnen.’ Wat mijn respondent mij probeerde te vertellen is dat genocide het verdwijnen is van verwantschapsrelaties, van instituties, van cultuur, van zelfbeschikking en uiteindelijke van identiteit. Herdenken is daarom een daad van overwinning. ‘We zijn er nog,’ zegt de herdenking. ‘We zullen ons geschiedenis niet vergeten. We zijn er nog en we gaan niet weg.’ Of zoals mijn respondent het formuleerde: ‘We herdenken omdat we niet verdwenen zijn.’ Hierin schuilt echter ook een gevaar. Door de genocide in de culturele beleving centraal te stellen en te politiseren, wordt de gemeenschap geheel door deze gebeurtenis opgeslokt. Het bevestigen en het behoud van een identiteit worden de primaire doelstellingen binnen de gemeenschap. Het bestaansrecht wordt geheel aan de gevolgen van de genocide ontleend. Andere elementen uit de rijke Armeense geschiedenis - zoals het christendom, literatuur, muziek, het alfabet en de drukkunst - worden op de achtergrond geduwd en ‘vergeten’. De gemeenschap raakt op de geweldplegingen gefixeerd.

De officiële erkenning van de Armeens genocide door Turkije zou het startschot kunnen zijn om deze collectieve trauma te verwerken. Door de genocidale processen te erkennen en rekenschap te geven voor de daden die hebben plaats gevonden, vindt er een handreiking naar de Armeense gemeenschap plaats. Een erkenning is immers meer dan een erkenning alleen. Het is tevens een symbolische daad.

Erkenning van de Armeense genocide is het begin van de erkenning van de Armeense identiteit.

 

Aanbevolen literatuur

Adalian, R.P., ‘The Armenian Genocide', in: S. Totten, W.S. Parsons en I.W. Charny (Eds.), Century of Genocide: Eyewitness Accounts and Critical Views. New York/London: Garland Publishing Inc., 1997.

Blok, A., ‘Zinloos en zinvol geweld', in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift vol. 18 (1991) 3, pp. 189207.

Faon (Federatie Armeense organisatie Nederland), Armeniërs in Nederland: een verkennend onderzoek, 2009.

Holslag, Anthonie, In het gesteente van Ararat. Een onderzoek naar de relatie tussen collectief geweld en identiteitsvorming in de Armeense gemeenschap. Soesterberg: Aspekt, 2010.

Malkki, L.H., ‘Speechless Emissaries: Refugees,

Humanitarianism, and Dehistoricization', in: A.l. Hinton (Ed.) Genocide: An Anthropological Reader. Massachusetts: Blackwell Publishers, 2002.

Port, M. van de, Gypsies, Wars and Other Instances of the Wild: Civilisation and its Discontents in a Serbian Town. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1998.

Zwaan, T., Civilisering en Decivilisering: Studies over

staatsvorming en geweld, nationalisme en vervolging. Amsterdam: Boom, 2001.

 

Anthonie Holslag is cultureel antropoloog en is werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam.

Referentie: 
Anthonie Holslag | 2010