Het fenomeen jongenskampen: enige overwegingen en een herdenkingswoord van een voormalig geïnterneerde jongen
Vele gedachten en gevoelens komen op dit moment op
mij af zo vlak voor de onthulling van ons jongensbeeld.
Je gaat terug in de tijd en ziet weer wat er toen gebeurde in Indië in de kampen en de jongen die jezelf was - ook die ik was - en hoe je daar stond. Stond, zoals onze kunstenaar Anton Beysers dat heeft weten uit te drukken. Het is allemaal eigenlijk niet te verwoorden, alleen maar te voelen.
Vandaag zijn we hiervoor de onthulling van dit beeld, dat een pijnlijke herinnering oproept en ook weer levend maakt wat meer dan veertig jaar geleden is gebeurd. Maar, ook dat een ’’denken aan” is voor hen die hebben overleefd, en een ’’denken aan” wordt voor de generaties die na ons komen. Omdat we de ervaringen van die tijd in een boek willen vastleggen, hebben we veel brieven en dagboeken van lotgenoten gekregen. Als je de inhoud van die geschriften voegt bij je eigen ervaringen, dan dringt zich onherroepelijk de existentiële vraag op: ’’Waarom, waarom dat alles?”
_Wat zou de Japanse bezetter van Nederlands-lndië
indertijd hebben bewogen om over te gaan tot het opzetten van aparte jongenskampen. Jongens van 11 jaar en ouder (later 10 jaar) werden in 2604 - we moesten immers de Japanse tijdrekening aanhouden - in 1944 dus, van hun moeders gescheiden; een aantal werd naar bestaande mannenkampen gestuurd, de anderen gingen naar afzonderlijke jongenskampen.
_Waarom deze voor de betrokkenen, zowel voor de
moeders als de jongens, zo pijnlijke ingreep? Een gerechtvaardigde en een essentiële vraag dacht ik, zeker als je zelf één van die jongetjes was.
_De vraag stellen blijkt echter gemakkelijker dan het
vinden van een antwoord. Militaire historici in Nederland, diplomatieke vertegenwoordigers in Tokyo, kontakten in Japan, maanden wachten, niemand kon ons antwoord geven; alle pogingen bleven vruchteloos. Ook een Japanse officier waarvan je een adres hebt gekregen omdat hij over informatie zou beschikken, antwoordt niet op je brief. Na meer dan veertig jaar blijkt nog steeds niemand te kunnen of willen zeggen wat de reden voor die aparte jongenskampen waren. En u moet
bedenken, elk leger - ook het Japanse - houdt en hield een nauwgezette administratie bij. Het is bekend dat de Japanse kampkommandanten maandelijks moesten rapporteren, in afschrift aan Tokyo. In Indonesië heeft de Japanse bezetter tussen de Japanse kapitulatie en de aankomst van de geallieerde troepen alles verbrand. Voor wat betreft Tokyo liet de Japanse Ambassadeur weten: Het is niet meer.
-De jongens uit die jongenskampen en zij die direkt bij
hun lotgenoten waren betrokken, hebben nu in negentien honderd acht en tachtig nog geen antwoord of uitleg over het "waarom” van deze aparte jongenskampen. Ondanks al het verrichte historische handwerk blijkt een gedokumenteerd antwoord op de gestelde vraag nog steeds niet te geven. Een schadelijke zaak!
_Maar door de Japanse bezetters getraind in het
volhouden, ook als het bijna hopeloos leek, heb ik samen met mijn vrienden in ons comité wat verder onderzoek verricht. Wij zijn tot een benadering gekomen die een mogelijk antwoord inhoudt. Wij denken, mede door een proefschrift van Mevrouw Dr Van Velden en door de getuigenverklaring van Generaal Nakata - kommandant van alle interneringskampen op Java -afgegeven tijdens het Tokyo-tribunaal, dat er drie motieven kunnen zijn geweest die ten grondslag lagen aan het oprichten van die jongenskampen.
_Dr Van Velden noemt er twee in haar proefschrift.
De eerste is een kulturele. In de Japanse samenleving werden de kinderen van het mannelijke geslacht reeds jong van het gezin gescheiden; zij kregen een spartaanse opvoeding. In hun streven de Japanse kuituur aan de overwonnenen op te leggen, past deze reden uitstekend.
_De tweede reden die Van Velden noemt, is het
ekonomisch motief.
De groenten, de jagung (maïs), die door ons werd geteeld, ging naar het Japanse leger. 1944 was een slecht, heel droog jaar. De rijstoogst was slecht en de suikeroogst was mislukt. Daarnaast moesten wij ook hout kappen en over het gekapte hout van Gedungjati gaan twee verhalen. Een ervan luidt dat ook dat hout was bestemd voor het Japanse leger. Een andere visie is dat het hout voornamelijk bestemd was voor de vuren in de ’’gaarkeukens” waar het eten werd bereid; een kombinatie van faktoren ligt voor de hand. Een aardige anekdote is in dit verband de moeite van het vertellen waard. De jongens werkzaam in Gedungjati vermoedden op een goed moment dat het hout onder meer naar de vrouwenkampen ging. Velen hebben toen boodschappen aan hun moeders in het gekapte hout geschreven. Naar verluidt zijn er zo enige berichten te bestemder plaatse aangekomen.
-Laat ik de tot nu genoemde motieven nog eens anders
formuleren: Vermoedelijk had het Japanse leger behoefte aan ’’extra" voedsel en hout en verzette de Japanse kuituur zich er niet tegen om dit te doen via slavenarbeid, te verrichten door jongens.
-Er is echter naar alle waarschijnlijkheid nog een derde
reden. Dat motief is te vinden in de getuigenverklaring van Generaal Nakata die ik zonet noemde - indertijd kommandant van alle interneringskampen op Java - Jan Bouwer - de journalist-schrijver - geeft daarvan overigens ook een indikatie in zijn boek ”Het vermoorde land”.
_De derde reden zou een sexuele kunnen zijn. Bevreesd
voor ’’ongelukken”, zoals Nakata het noemt, zou de kommandant van het 16e Japanse leger, Generaal Harada, besloten hebben de jongens van de moeders te scheiden. Het is niet duidelijk of Tokyo achter die beslissing stond öf dat de beslissing in Tokyo werd genomen. Volgens Van Velden moet de order toch uit Tokyo zijn gekomen. Nakata laat het in het midden.
_Het is wel absoluut zeker dat de eerdergenoemde
Nakata als hoofd van de krijgsgevangenen- en geïnterneerdenkampen op Java een hardere opstelling tegenover de geïnterneerden had dan vergelijkbare funktionarissen op Sumatra en Borneo. Na het aantreden van Nakata verslechterde de situatie in de interneringskampen op Java namelijk sterk.
_Al dan niet bevreesd voor sexuele misstanden besloot
de kommandant van het 16e Japanse leger öf Nakata (al dan niet zelfstandig dus) de jongens van de moeders te scheiden. Uiteindelijk moesten Hollandse jongetjes ook maar wat spartaanser worden aangepakt en de door de jongens geleverde produktie gaf een aardig bonus-effekt.
_Het korrekte antwoord ’’waarom jongenskampen” is
echter nog steeds niet met zekerheid te geven. Wat zou dat goed zijn als dat antwoord van iemand uit Japan kwam. Laat hij of zij het ons vertellen. Onze groep is nog steeds op zoek naar een duister stuk verleden en heeft er toch waarlijk wel recht op om dit te kennen.
_Harada heeft de order tot het oprichten van de
jongenskampen, althans om tot de scheiding van de jongens van hun moeder over te gaan, in april/mei 1944 gegeven. De operatie werd in september 1944 voltooid. In Nederland liep het toen al, althans voor het Zuiden tegen het einde van de oorlog. Op dat moment, Koninklijke Hoogheid, was U al in het bevrijde zuidelijk gedeelte van Nederland. Voor een korrekte beeldvorming moet ik er natuurlijk aan toevoegen dat de oorlog in Nederland ook eerder was begonnen.
-Terugkomend op de kampen mag mijns inziens de kunst
van het overleven niet onvermeld blijven. Het is - of moet ik zeggen was - wonderlijk te zien hoe wij ons plots realiseerden dat hygiëne noodzakelijk was om de kans te verkleinen een tot de dood leidende ziekte op te lopen. Fanatiek je enige blouse of broek wassen, in de zon laten drogen, vele malen douchen en dat soort handelingen, hoefden ineens niet meer door je moeder te worden gezegd. Die mogelijkheden waren in Gedungjati nagenoeg afwezig. De hygiënische situatie aldaar was zonder meer miserabel. Overleven was in Gedungjati niet alleen een kunst; het werd daar een keihard gevecht.
_Hetzelfde instinkt tot overleven leidde natuurlijk ook tot
een vervagend normbesef. Stelen, liegen en bedriegen, je werk niet snel of onzorgvuldig uitvoeren en smokkelen waren de normaalste zaken van de wereld. In Bangkong was stelen van eten een uiterst normale zaak. Wij liepen ook vaak met de mok aan riem of riemlus. Je wist n.l. nooit of je niet ineens voor een drum met rijst, een zak met suiker - bij voorkeur Japans eigendom -, een ketel pap of groenten zou komen te staan. In dat geval was snel handelen essentiëel. En dan ga ik voorbij aan de tevoren beraamde diefstallen, bij voorkeur midden in de nacht. Je moest dan ook op eigen verraders passen. Er was toch wel een positieve code. Je stal niet van je lotgenoten.
_In Gedungjati heerste er een permanent gebrek aan
water. Zo erg zelfs, dat het voor eten werd geruild. Het ligt dus voor de hand dat de diefstal en de daarmee gepaard gaande technieken van doel veranderden. Het ging er nu om je mok op een lang stuk hout te konstrueren, teneinde op die wijze de waterzakken of een mandiebak van de Japanse kampleiding en bewakers te bereiken. Het behoeft geen betoog dat in geval van ontdekking de straffen meedogenloos waren.
_Over de kandji-pap, de wandluizen, de gebroeders
Dernier, de rol van de keizer van Japan en het feit dat geen enkele jongen door het Tokyo- tribunaal is gehoord, zal ik nu niet uitweiden. Wij zullen daar later over publiceren.
_Waar kom ik op uit als ik mijn, misschien ook Uw
gevoelens, na deze terugblik in het verleden, samenvat? Eigenlijk lopen er honderden gevoelens in elkaar over. Laat ik het zo proberen te verwoorden: het weghalen van jongens bij hun moeders, wat ook het motief is geweest, het vervolgens niet geven van verzorging en bescherming aan die kinderen, in tegendeel... deze kinderen dagelijks konfronteren met de dood, getuigt van wreedheid en een totaal gebrek aan respekt voor het leven.
_Geen van allen zullen wij ooit helemaal los van dit
gebeuren komen, omdat het een deel van onze persoonlijke levensgeschiedenis is. Er is bij sommigen van ons iets wezenlijks kapot gegaan, zodat de kracht en de energie om
ook weer andere gebeurtenissen in je leven toe te laten nauwelijks meer kon plaatsvinden. Daarom is voor sommigen misschien nooit iets anders dan die gebeurtenis geweest. De geest herstelt niet altijd en niet overal. Tegen hen onder onze groep zou ik willen zeggen: Het beeld met het jongenshoofd recht overeind betekent erkenning. Na erkenning kan verwerking plaats vinden.
-Dirk, Heerman, Hans, Bart, Johan, Sjoerd, Eelco, twee
Johans, Pieter, Cornelis, Henri, Hendrik, Nicolaas, Arie, Arsham, Herman, Frits, Albert, Wim en Dick kunnen nu niet hier zijn. Wij moesten ze in Semarang achterlaten. Ik noemde met opzet hun voornamen. Je kiest een voornaam voor je kind heel zorgvuldig. In het geven van een voornaam breng je als ouder hoop tot uiting. Op zijn minst de hoop dat je kind een lang en gelukkig leven mag leiden. Voor onze achtergelaten kampgenoten is de hoop van de ouders niet in vervulling gegaan. Zij en wij hadden toen nog geen betekenis. Wij hadden alleen maar mogelijkheden en verwachtingen. Die verwachtingen hebben onze overleden vrienden zelf niet waar kunnen maken. Ze zijn in hun droom, hun verwachting gebleven. Zij - en wij - waren geen tegenstanders, geen vijand, ook geen helden; wij waren nog maar een kind.
_Door het beeld dat U, Koninklijke Hoogheid, straks gaat
onthullen, hebben de achtergebleven kinderen nu wèl een betekenis gekregen. Het beeld symboliseert het harde werk op de bouwgronden van Semerang bij Bangkong en het kappen van het hout in Gedungjati.
De nagedachtenis geldt evenwel voor alle jongens van alle jongenskampen in het voormalig Nederlands-lndië. Aan ons de taak ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer kan gebeuren.
Tekst voordracht gehouden door Generaal G.L.J. Huyser bij de onthulling van de kopie van het momument Jongenskampen Bang-kong-Gedungj'ati te Bronbeek op donderdag 10 november 1988
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 5 | 4 | december | 58-62