Herdenken en verwerken, verzet en illegaliteit

Vrijwel van de ene dag op de andere werden de mensen die aktief waren geweest in het verzet tot 'gewone Nederlanders' gereduceerd. Op oud- verzetsmensen* zat de naoorlogse samenleving niet te wachten. Het leven in de ondergrondse had van velen andere mensen gemaakt. De Nederlandse maatschappij en de oud- verzetsmensen waren van elkaar vervreemd.

Temidden van de 'oorlogsgetroffenen' vormen zij een bijzondere groepering.

Bedreigd waren ze door de bezetter om wat zij als individu hadden gedaan. De problematiek van hun terugkeer en herintegratie in de naoorlogse maatschappij is hierdoor gekleurd. Ze konden niet vergeten dat zij tijdens de bezetting anders waren geweest. Niet als slachtoffer van de bezetting, maar als individuen die anders dan de massa op de Duitse bezetting hadden.. Zij waren indertijd ‘goed’ geweest en hadden hun leven op het spel gezet.

Oorlog en bezetting scheppen tegenstellingen. Kr moesten na de oorlog zaken worden hersteld en afgerekend. Soms kon men maar beter niet als oud-verzetsman bekend staan. Voor verzetsherinneringen bestond lange tijd weinig belangstelling, en de zorg voor carrière en gezin liet de eerste na-oorlogse decennia weinig ruimte om stil te staan bij het oorlogsverleden. Erkenning daarvan op basis van begrip is voor de meesten dan ook pas op latere leeftijd belangrijk geworden. De instelling van het Verzetsherdenkingskruis in 1980- men moest het zelf aanvragen - viel niet toevallig juist in die periode.

Toen de bevrijding een einde maakte aan de stress van het ondergrondse bestaan kon de psychologische, sociale en maatschappelijke balans worden opgemaakt. Frustraties bij een deel van de oud-verzetsmensen. voortkomend uit een onrealistische kijk op de eigen maatschappelijke mogelijkheden, werden versterkt door het onvermogen zich hierover te uiten en de verwachting dat de Nederlandse samenleving wel iets voor hen zou doen. In de regel werd er niets voor hen gedaan. Begripvolle aanspreekpunten waren schaars in de eerste jaren na de bevrijding.

' De redactie heeft de term 'illegale werkers' in de tekst waar mogelijk vervangen door de term 'verzetsmensen' of ■oud-verzetsmensen'. in kringen van de hulpvx-rlening aan oorlogsgetroffenen is dat namelijk een gangbaarder term. alhoewel het de redactie bekend is dat er al in 1944 in het zuiden van het land De Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland is opgericht.

Sommigen werden door relaties uit het verzet maatschappelijk opgetild. Anderen was duidelijk geworden dat zij veel meer in hun mars hadden dan zij in hun vooroorlogse arbeidsleven voor mogelijk hadden gehouden. Zich opnieuw te moeten onderwerpen aan sociaal-maatschappelijke beperkingen die zij min of meer waren ontwend, is voor menig oud-verzetsman een krachttoer gebleken. Werken in de illegaliteit had een gevoel van vrijheid gegeven, al was de bewegingsruimte nog zo klein geweest.

Sommigen ervoeren dat hun verzetsverleden bij sollicitaties in hun nadeel werkte door hun imago van vrijgevochten persoonlijkheid. Anderen zijn door sleutelfiguren in de sollicitatieprocedure om verschillende redenen aanwijsbaar tegengewerkt.

Vooral oud-leden van de knokploegen hebben last gehad van hun avonturiersimago. De mogelijkheid om terugkeer in het arbeidsproces via 'rechtsherstel' af te dwingen bestond alleen voor ambtenaren en semi-ambtenaren.

Veel oud-verzetsmensen waren - al dan niet op last van de Duitsers - ontslagen om reden van ‘plichtsverzuim’, knoeierij in fabriek of distributiekantoor of na noodgedwongen te zijn ondergedoken. Vaak hadden anderen hun arbeidsplaats ingenomen. Dit alles betekende moeten leven zonder geld wat onzekerheid in hun nieuwe bestaan Met zich meebracht.

Ambtenaren die niet 'goed' waren geweest en toch niet gezuiverd waren, waren voor oud- verzetsmensen moeilijk te accepteren. Ook zij die weliswaar niet 'fout' waren geweest, maar waren aangebleven ‘om de goeie zaak te dienen' konden op weinig begrip rekenen. Beroepsofficieren hadden veelal moeite hun houding te bepalen tegenover plaatselijke commandanten van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). die uit oud-verzetsmensen waren gerekruteerd, en met wie zij na terugkeer uit Duitse krijgsgevangenschap te maken kregen.

De behoefte aan erkenning van het verzetsverleden van oud-illegalen hing ren dele samen met hun herintegratie Had men voor de oorlog een onbetekenende maatschappelijke positie bekleed, maar in het verzet grote verantwoordelijkheden gedragen, dan betekende dat bij de bevrijding gewoonlijk: afgelopen, punt uit. nu weer aan het ‘gewone’ werk. Wel deelden ze met elkaar de gevoelens van vervreemding ten opzichte van hun \Toegere werk. de hiërarchische verhoudingen in de samenleving, en mensen met wie zij geen verzetservaringen gemeen hadden. Gevoelens van minachting voor wie zich ten onrechte als verzetsdeelnemer presenteerde, van woede om het - in hun ogen -trage en oneerlijke verloop van de zuiveringen. Gevoelens van onbehagen bij studenten die zich. eenmaal weer op de universiteit teruggekeerd, behandeld voelden alsof de tijd had stil gestaan. Sommige oud-verzetsmensen emigreerden, anderen namen de rol van slachtoffer aan. Ze hadden na de oorlog niet de kansen gekregen waarop ze meenden recht te hebben, of waren ervan overtuigd dat hun kansen waren onthouden juist omdat ze oud-verzetsman waren en zijn sindsdien mokkend door het leven gegaan. Deze houding had uiteraard gevolgen voor hun gezinsleven.

Herdenkingen bieden hun even zovele gelegenheden toe te leven naar hernieuwde bevestiging van in de illegaliteit opgebouwde status en herbeleven van het ‘gemaltraiteerd zijn na de oorlog', temidden van lotgenoten. Vooraan in de kerk of op het bordes van het stadhuis is een plaats voor hen gereserveerd. Even uit de massa gelicht met oog op hun verzetsdaden zijn zij opnieuw bijzonder, ook al is het maar op plaatselijk niveau. Voor hen is deze vorm van erkenning heel belangrijk, omdat ze zich in een denkwereld hebben gewrongen waarin hun verzetsverleden centraal is komen te staan en ze zich maatschappelijk niet geslaagd voelen in het leven. Na de bevrijding hebben ze rondgelopen met een oranje band om de mouw van de overall van de Binnenlandse Strijdkrachten, zich aan hun plaatsgenoten vertoond met een geweer aan de schouder, soms met een NSB’er in de wurggreep. Van de glorie van die dagen resteert nog slechts - in het gunstigste geval - een gereserveerde stoel op de vierde mei. of een interview door een plaatselijke journalist, soms nadat zijzelf deze publiciteit hebben gezocht. Andere oud-verzetslieden bezoeken op zulke dagen het graf of het monument van kameraden met wie zij een bijzondere band hebben gehad, en ontmoeten daar opnieuw de mensen met wie zij voor en na de bevrijding zoveel te maken hebben gehad, en die net als zijzelf dit weerzien als een feest ervaren.

Oud-verzetsmensen reageren schijnbaar tegenstrijdig wanneer zij zeggen dat onderscheidingen hun ‘niets doen’, terwijl zij tegelijkertijd het Verzetsherdenkingskruis blijken te hebben aangevraagd. Schijnbaar, omdat het eind 1945. begin 1946 voor iedereen duidelijk was geworden, dat de voormalige illegaliteit het laatste halve jaar van de bezetting was 'volgelopen' met zogenoemde ‘september-, oktober-, november- en maart* kometen' en meikevers*. Juist deze mensen ‘van het laatste uur' hadden zich na de bevrijding in hun uniformen van de Binnenlandse Strijdkrachten aan den volke vertoond. In de visie van de ‘vroege’ verzetsmensen hadden zij - sommigen hadden zelfs voor de Duitsers gewerkt - ‘de kat uit de boom gekeken' tot de bevrijding nabij leek en zich toen aangesloten bij het zogenaamde ‘gewapend verzet.'

Men kan zich met reden afvragen of deze zienswijze terecht is. Hen lintje voor alle oud-verzetsmensen . de mensen van het eerste uur zowel als de laatkomers van september '44 was hoe dan ook een psychogische onmogelijkheid.

Toen koningin Wilhelmina Militaire Willemsordes (MWO) en andere hoge militaire onderscheidingen aan militaire oud-verzetsmensen begon uit te reiken, leidde dit tot een tweedeling. Tussen enerzijds degenen die voor het front van de troep werden onderscheiden, en anderzijds de rest die het zonder decoratie heeft moeten stellen. De laatsten voelden zich hierdoor misdeeld . maar konden dit moeilijk laten blijken, omdat dat als uiting van jaloezie of verwijtbare eerzucht kon worden opgevat.

Het Verzetsherdenkingskruis is er in het begin van de jaren tachtig uiteindelijk toch gekomen. Gerekend was op ongeveer tienduizend aanmeldingen. Met werden er bijna twee keer zoveel en uiteindelijk zijn er ruim vijftienduizend. Voor velen kwam deze vorm van erkenning te laat.

De Stichting ‘40-’45 verschafte oud-verzetsmensen illegalen behalve financiële geborgenheid zowel een officieel keurmerk van goed-te-zijn-geweest als een bewijs van slachtofferschap. ‘Mensen van de Stichting' werden geholpen op basis van de resultaten van een onderzoek naar hun verzetsverleden dat in veel gevallen grotendeels, zo niet geheel, op mondelinge getuigenissen van mede-verzetsmensen stoelde. In de ille-

Leden van de verzetsgroep 1945 rond Guus West (eerste rij, zittend, tweede van rechts).

galiteit was immers zo weinig mogelijk geadministreerd. Men mag aannemen dat om deze reden menig pensioen op dubieuze gronden is toegekend. De wetenschap dat zich onder het koren van de Stichting nogal wat kaf heeft bevonden heeft veel 'bona fide’ oud-verzetsmensen gefrustreerd.

Vrouwen van oud-verzetsmannen zijn in de regel niet rechtstreeks bij het illegale werk van hun man betrokken geweest. Vragen in die richting werden gewoonlijk met een 'kind, hou je erbuiten’ afgewimpeld. Na de oorlog kregen deze vrouwen een man terug die zich gefrustreerd toonde over zaken die zijzelf niet goed konden beoordelen. Als hij zich hierover onvoldoende kon uiten, werd de huwelijksvrede bedreigd. Hetzelfde gold wanneer vrouwen ‘een andere man’ thuis kregen die door gevangenschap of andere uitzonderlijke oorlogservaringen was getraumatiseerd. Officiële erkenning van het verzetsverleden was er voor de mannen. De vrouwen hebben daarentegen de erkenning van de moeilijkheden en ellende van het leven in de illegaliteit, en vaak ook daarna, door hun achtergestelde maatschappelijke positie moeten ontberen. Terugkeer en herintegratie van (veelal jonge) vrouwen die het illegale verbindingswerk op zich hadden genomen was veelal minder problematisch dan bij de mannen. Grote moeite hebben oud-verzetsmensen gehad met het praten met hun gezinsleden over hun verzetsverleden en de daarmee samenhangende problemen. Sommigen die in de naoorlogse samenleving hun weg niet konden vinden emigreerden, ook waren er die in de criminaliteit terecht kwamen.. Belangrijk was. wie zij voorheen waren geweest en met wie zij omgingen.Velen van hen kwamen bij de bevrijding alleen te staan. De bindingen van het verzet en de doeleinden die zij nastreefden waren verdwenen. Van enige nazorg voor deze groepering van oud-verzetsmensen is maar op zeer beperkte schaal sprake geweest.

Coen Hilbrink

Referentie: 
Coen Hilbrink | 2005
In: Herdenken en verwerken / Wim D. Visser en Wim Coster