Hamburg en de joden
Toen de redactie van Psyche me vroeg iets over mijn ervaringen op het IPA-congres in Hamburg te schrijven, was ik erg blij. Het duurde echter enkele maanden voordat ik begreep waarom ik - als Nederlander en als jood - zo graag in dit voortreffelijke tijdschrift iets over mijn ervaringen in Duitsland wilde publiceren. In het hierna volgende zal ik proberen mijn motieven en de verschillende mogelijke factoren te achterhalen.
1. Narcisme. Hoewel ik zeventig ben, vijfendertig jaar praktijkervaring in de psychoanalyse heb en al het een en ander publiceerde (o.a. in Psyche), was ik nu toch juist bijzonder blij met de vraag van de redactie. Ik hecht eraan niet alleen tot uitdrukking te brengen wat we in Hamburg hebben gedaan, maar ik wil ook graag verslag doen van een persoonlijke ervaring die ik daar had.
2. Wat we in Hamburg hebben gedaan. Dankzij het werk en de uitstekende planning van het organisatiecomité konden wij, de Stichting Onderzoek Psychische Oorlogsgevolgen (SOPO), een werkgroep organiseren waarin wij ons onderzoek met 69 Duitse, Amerikaanse en Nederlandse collega’s bespraken. In het bijzonder wil ik in dit verband Janine Chasseguet-Smirgel en onze Berlijnse vriend Alfred Kuchen-buch bedanken.
Om te beginnen wil ik de lezers op de hoogte brengen van het voorstel van onze Rotterdamse collega Lena Inowlocki om een workshop over dit thema te organiseren. We zijn nog steeds blij dat wij in Hamburg in de gelegenheid waren ons onderzoek in een bredere kring van vakgenoten te kunnen presenteren maar we betreuren het dat er tot nu toe zo weinig mensen op onze vraag gereageerd hebben om na afloop van het congres contact met ons op te nemen. Zou hier sprake kunnen zijn van ontkenning? We komen hier nog op terug.
3. Mijn persoonlijke ervaring. ‘Ik ben zo blij dat ik nu eindelijk eens met een jood kan spreken.’ Direkt na afloop van ons werkcollege, ik stond nog met een paar collega’s te praten, wendde een jonge Duitser zich tot mij. Ik geef zijn woorden hier zo precies mogelijk weer: ‘Ik ben een beginnend analyticus. Ik kom uit een dorp ergens tussen Hamburg en Bremen. Al mijn familieleden waren nazi’s. Ik heb er alles aan gedaan om mijn antisemitische vooroordelen te overwinnen maar dat is erg moeilijk want er zijn in mijn omgeving helemaal geen joden meer. Vooroordelen kun je niet overwinnen als je niet in de gelegenheid bent joden te ontmoeten.’ Ik antwoordde de man dat ik graag'met hem wilde spreken maar dat ik op dat moment te moe was voor een gesprek en vroeg of hij me niet wilde schrijven. Ik heb tot nu toe niets meer van hem gehoord. Misschien leest hij deze regels en schrijft hij toch nog.
Op de laatste dag van het congres in Hamburg - ik was nog steeds onder de indruk van deze begrijpelijke maar niettemin teleurstellende ervaring - deelde ik het plenum het gebeurde mee. Een Duitse collega maakte toen een opmerking die betrekking had op Goethes Faust, of iets in die trant. Als Nederlander begreep ik helemaal niet wat deze literaire verwijzingen te maken hadden met wat ik had verteld. Toen vroeg echter collega Barbara Vogt uit Heidelberg of dit een algemene vraag ‘aan ons als Duitse analytici was, namelijk hoe wij met de nazi-identificatie van onze analytici-in-opleiding omgaan.’ Ik antwoordde dat ik alleen op een feit had willen wijzen. Het feit dat er in Duitsland, zoals ook elders, veel vooroordelen en antisemitisme bestaan en dat helaas blijkt dat ook jonge psychoanalytici zich daarvan niet geheel hebben losgemaakt. Dit ondanks hun opleiding en ondanks de moeite die ze daar wellicht voor gedaan hebben. Ik ben echter in het algemeen nog steeds blij over datgene wat in Hamburg duidelijk werd en ik ben tegelijk treurig over het feit dat er zoveel verloochend wordt. Nog tijdens het congres sprak ik met Barbara Vogt en ook later, toen ik dit artikel schreef en ze me toestond haar woorden te citeren. Ze zei al zo vaak te hebben gemerkt dat in Duitsland alles wat met vervolging en antisemitisme te maken heeft - ook het verborgen antisemitisme - slechts moeizaam of met te veel reserves in de psychoanalyse besproken wordt. ‘Vaak missen wij, analytici, dat derde oor om het speciale signaal dat de analysand zeker uitzendt, te kunnen opvangen en er behoedzaam maar ook energiek en kordaat op in te kunnen gaan.’
Tot het moment dat ik met de jonge Duitse collega sprak, dacht ik dat in Hamburg alles ‘rozegeur en maneschijn’ was. Plotseling was ik ontnuchterd. Zo gaat het vaak met ons, analytici: in ons dagelijks werk bestrijden we elke vorm van verdringing en ontkenning terwijl we in ons privé-leven, vooral waar het politieke en maatschappelijke kwesties betreft, vaak naïef reageren en snel het slachtoffer van ontkenning worden.
In plaats van nu, anno 1985, verstandig over oorlog en dood te spreken, zijn we eerder geneigd vreselijke fouten te maken en te bagatelliseren.
Ik wil daar enkele voorbeelden van geven:
- De jodenvervolging wordt beschreven als 'holocaust’. Dat is onzin, het was massamoord.
- De paar mensen die Auschwitz overleefden, hebben dit te danken aan persoonlijke kwaliteiten. Dit is grootheidswaan, het was puur toeval.
- Het antisemitisme is na de oorlog overwonnen. Dat is een wensdroom, de mensen durven alleen niet meer voor hun antisemitische gevoelens uit te komen. (Fassbinder is hier een uitzondering.)
- Men moet de volgende generaties de gruwelijke realiteit van het verleden besparen. Dat is een illusie, kinderen hebben namelijk nog veel gruwelijker voorstellingen.
- Kennis van de geschiedenis van de Duitse Psychoanalytische Vereniging is voor de huidige analytische praktijk niet van belang. Dit kunt u beter beoordelen dan ik.
- Als de atoombom valt, zal die ergens anders vallen. Geen commentaar en tot ziens in Duitsland.
Dit artikel is een vertaling van Hamburg und die Juden, eerder verschenen in Psyche vol. 40 (1986) 10, 905-908.
In: Confrontatie met de dood / Eddy de Wind