Getuigen en rekening houden met kinderen

Onder getuigen versta ik het met een zekere nadruk onder de aandacht brengen van zaken die je van belang acht voor jezelf en voor anderen. Belang is dan een hoger belang, er is sprake van een meerwaarde boven het alledaagse, meestal een morele meerwaarde. Opkomen voor salarisverhoging is dus geen getuigen, omdat dat vrijwel nooit een moreel belang betreft.

Getuigen krijgt een extra dimensie als er sprake is van iets waar je zelf bent bij geweest of wat je zelf hebt meegemaakt.

Onder kinderen versta ik de gehele groep jonge mensen die wij in het algemeen als nog niet volwassen en dus als afhankelijk beschouwen. Meestal heb ik de leeftijdscategorie van zes- tot twaalfjarigen op het oog; soms heb ik het ook over jeugdigen, maar dat zal uit het verband blijken.

Getuigen over de Tweede Wereldoorlog voor kinderen onder de zes jaar lijkt mij problematisch. Daar gelden de problemen die ik uit de kinderwereld zal schetsen nog in versterkte mate. Deze categorie blijft dus buiten beschouwing.

Na deze begripsverheldering vooraf zal ik eerst kort aangeven wat ik vandaag aan de orde wil stellen. Het betreft een zestal punten:

1.    De zin van het omkijken naar het verleden;

2.    De actualiteit van de problematiek;

3.    De Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van kinderen;

4.    De Tweede Wereldoorlog in de context van de opvoeding;

5.    De kindercultuur van oorlog en vrede en de Tweede Wereldoorlog;

6.    Een paar adviezen.

1. De zin van omkijken naar het verleden

Waarom kijken we terug op de geschiedenis? Waarom besteden we voortdurend aandacht aan de Tweede Wereldoorlog? Komt dat, omdat veel mensen deze oorlog nog steeds als een last met zich meedragen? Is het, omdat de Tweede Wereldoorlog nog zoveel zichtbare sporen in onze samenleving heeft achtergelaten? Of met 'andere woorden: is er sprake van een nog steeds levende geschiedenis?

Ik denk, dat er meer aan de hand is en dat dat vanuit pedagogisch perspectief belangrijk is. In het kort komt dat op het volgende neer. Opvoeden vereist altijd een zeker optimisme en vertrouwen in de mogelijkheden van de toekomst. Want de kinderen die je opvoedt zullen uiteindelijk het grootste deel van hun leven in die toekomst doorbrengen en sterker nog: ze zullen die toekomst zelf mee moeten bouwen.

 

‘Bewerking van lezing gehouden op 4 februari 1991 voor vrijwilligersorganisaties van oorlogsgetroffenen.

"Prof. dr L.J.A. Vriens is bijzonder hoogleraar in de vredespe-dagogiek aan de Rijksuniversiteit Utrecht.

Nu is het vertrouwen in de toekomst in onze cultuur niet erg groot en dat leidt tot problemen met het opvoeden. Sinds 1945 is er sprake van een toenemende desoriëntatie die met termen als openheid, veelvormige werkelijkheid, meerdimensionale cultuur, anti-autoritair opvoeden, etc. nauwelijks meer te maskeren is. Deze onzekerheid hangt in belangrijke mate met de Tweede Wereldoorlog samen. Deze is namelijk een soort waterscheiding in onze cultuur, omdat zij het vertrouwen in de toekomst van onze cultuur grondig heeft aangetast. Twee gebeurtenissen zijn daarvan de duidelijkste uitdrukking:

-    Auschwitz heeft radicaal afgerekend met de idee, dat onze cultuur een humane cultuur is. Wat daar gebeurde was misschien wel menselijk, maar zeker niet menswaardig.

-    Hiroshima heeft het bestaan zelf van cultuur onzeker gemaakt, omdat de mens vanaf die dag technisch in staat is zichzelf en alle leven op deze planeet te verwoesten.

De vanzelfsprekendheid van het bestaan, waar alle opvoeding van uitgaat en de vanzelfsprekendheid van de waarden en normen die onze cultuur dragen zijn nooit meer teruggekomen. Feitelijk is sinds 1945 sprake van een voortdurende cultuurcrisis die ook een opvoedingscrisis is.

Als we deze analyse onderschrijven dan rijst de vraag wat in zo’n geval de zin is van omkijken naar de Tweede Wereldoorlog in het perspectief van opvoeding en onderwijs. Ik denk, dat deze drieledig is: a. besef bijbrengen van de voortdurende noodzaak om in een onzekere situatie een humane cultuur te scheppen; b. informatie bieden om de oordeelvaardigheid van de toekomstige wereldburgers te vergroten, zodat deze ook toepasbaar is in andere situaties; c. de creativiteit uitdagen om alternatieven te bedenken, omdat dat de enige uitweg is die de mensheid nog rest: het ontwikkelen van vrede, wat onder andere neerkomt op het overwinnen van geweld en het werken aan een humaan bestaan voor allen.

Kortom, als het gaat om de Tweede Wereldoorlog vanuit pedagogisch perspectief, dan moet er iets anders aan de orde gesteld worden dan wat het spannende jongensboek aan beelden biedt. Hoezeer deze boeken kinderen, en dan vooral jongens, ook aanspreken.

2. De actualiteit van de problematiek

Toen ik bezig was met de voorbereiding van deze bijdrage brak dan toch de Golfoorlog uit. Niet dat dat totaal onverwacht kwam. We waren sinds de zomer van vorig jaar al heel geleidelijk stap voor stap op deze ontwikkeling voorbereid. Het is verleidelijk een analyse van dit alles te gaan geven, maar ik beperk me tot een drietal aspecten, die in het kader van mijn verhaal van belang zijn:

a. De oorlog zelf en wat er omheen gebeurt.

- Wat te denken van de vergelijking die men maakt met de Tweede Wereldoorlog. Saddam Hoessein is de nieuwe Hitler die moet worden tegengehouden. De les dat men daar wel erg

laat mee is en dat men ook nu weer bondgenootschappen sluit met even verfoeilijke regimes wordt nauwelijks getrokken;

-    We zien dat de oorlogspropaganda weer de kans krijgt om op volle toeren te draaien;

-    Wat te denken van de indoctrinatie die moest leiden tot een algemene acceptatie van de noodzaak van deze oorlog? In mijn ogen was er regelrecht sprake van onverbloemde oorlogs-educatie;

-    Wat moeten we met het volkomen onwerkelijke beeld van de realiteit van de oorlog, waarbij het gebeuren soms op een goed gepresenteerde videoclip lijkt?;

-    Is er niet sprake van een direct appel op de sensatiebehoef-ten van mensen en dan speciaal van mannen en jongens?

b.    De confrontatie met onverwerkte gevoelens.

Wat dat betreft voel ik vooral hoe mensen de oorlogsemoties weer herbeleven, met name de slachtoffers van toen die daar zo totaal in gevangen zaten. De huidige overkill aan beelden en emoties, want we kunnen eigenlijk nauwelijks van informatie spreken, doet deze mensen geen goed.

c.    De noodzaak om het alternatief vast te houden van een menswaardige wereld. Dit is een problematische zaak tegen de in-formatiebeeldstroom in, die je enorm suggestief meeneemt in het grote gebeuren, maar je wel als het ware voortdurend voor de voeten loopt bij het vormen van een verantwoord oordeel.

De conclusie die uit de huidige stand van zaken te trekken valt is dat een verantwoord omgaan met de realiteit van de Tweede Wereldoorlog, die als verleden nog steeds in onze samenleving aanwezig is, kan helpen om de realiteit van nu beter te benaderen.

3. De Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van kinderen

Anders dan de Golfoorlog is de Tweede Wereldoorlog iets dat tamelijk veraf staat van de directe belevingswereld van de huidige generatie Nederlandse kinderen. Uiteraard is de Golfoorlog ook een indirecte beleving, maar dankzij de televisie wel een met een sterke suggestie, dat je het allemaal met eigen ogen ziet.

Met betrekking tot wereldproblemen in het kinderleven moeten volwassenen er rekening mee houden, dat kinderen weliswaar in dezelfde wereld leven als wij, maar toch anders. Met name ten opzichte van de Tweede Wereldoorlog is er sprake van een radicaal verschillend perspectief. Dat komt niet alleen omdat alle kinderen inmiddels van na de oorlog zijn, maar ook omdat ze kind zijn. En het kinderlijk perspectief verschilt op een aantal punten wezenlijk van dat van de volwassenen. Ik noem een aantal verschillen om dit duidelijk te maken:

1.    Kinderen beleven de wereld kleinschaliger dan volwassenen en hebben daarom ook meer moeite met grote politieke verbanden;

2.    Kinderen hebben slechts een korte levensgeschiedenis, wat

betekent dat de Tweede Wereldoorlog ver buiten hun eigen ervaring ligt;

3.    Kinderen groeien op in de wereld zoals deze is, wat betekent dat deze wereld ook in eerste instantie als vanzelfsprekend wordt beleefd. Met andere woorden: voor hen is de naoorlogse wereld vanzelfsprekend;

4.    Kinderen hebben een ander perspectief op tijd en ruimte dan volwassenen. Ze hebben het daardoor vaak moeilijker om wat aan informatie tot hen komt in zijn verband te zien en ze kunnen ook moeilijker relativeren, zoals de volgende voorbeelden laten zien:

-    Een jong kind dat een raket op de televisie ziet en weet dat dat een wapen is wil niet naar bed en kan die avond moeilijk in slaap komen. De ouders worden zo op pijnlijke wijze geconfronteerd met het feit, dat het kind wat het ziet op zijn eigen wereld betrekt en vanuit die eigen wereld begrijpt. Dit bedreigende wapen is met eigen ogen gezien en wordt zo ook als zeer nabij en direct bedreigend beleefd.

-    Enkele dialogen van kinderen over de Tweede Wereldoorlog:

In de derde klas:

‘Hitler was een hele moeilijke man toen hij in de oorlog was.’

‘Hoezo was hij dan moeilijk?’

‘Hij deed zo moeilijk, omdat hij allemaal van die wapens had. Van die sterke wapens! Atoomwapens!’

In de vijfde klas:

‘Hitler is mijn vijand.’

‘Maar hij is er niet meer.’

‘Jammer, maar als ik hem tegen was gekomen, dan had ik hem gerust dood voor z’n eikel gegeven, als ik het kon en als ik het mocht.’

(Uit Jan Maasen, Ton Peek en Lennart Vriens. ‘Dat noem ik geen oorlog meer!’ Kinderen praten en tekenen over oorlog en vrede. Uitg. Vredesopbouw,

Utrecht, 1984.)

5.    De wereld lijkt via de media, vooral de televisie, zeer direct toegankelijk. Kinderen kunnen dat nog nauwelijks onderkennen. Dat is ook een pedagogisch probleem en heeft onder andere al geleid tot cursussen kritisch televisiekijken (ontwikkeld aan de universiteit van Leiden).

6.    Kinderen hebben over het algemeen een weinig reëel beeld van de Tweede Wereldoorlog, verkregen uit informatiebronnen die zo’n reëel beeld vaak ook blokkeren. Ik noem daarbij de volgende zaken:

-    er is vaak grote aandacht voor de militaire kanten van de zaak;

-    veel informatie komt ook uit jongensboeken die maar al te vaak aansluiten bij de behoefte aan heroïek die jongens vaak hebben;

-    getallen zeggen kinderen nog weinig. Als we het hebben over 6 miljoen joden, 17 miljoen dode militairen en 50 tot 70 miljoen doden in totaal, dan zijn dat voor kinderen, en waarschijnlijk niet alleen voor hen, abstracties;

-    er is niet zoveel idee van het dagelijkse leven in die tijd, dat veelal saai was een gekleurd was door angst. Angst is zeker niet gelijk te stellen met avontuur. Bovendien kon ook veel niet wat het kinderleven nu juist interessant maakt;

-    een idee van de politieke processen ontwikkelt zich over het algemeen eerst in de puberteit, zodat de oorzaken en gevolgen van de oorlog veelal onduidelijk zijn. Kinderen denken vooral in personen, al of niet als vertegenwoordigers van politieke of ideologische systemen. Het voorbeeld waar Hitler als persoonlijke vijand wordt opgevoerd laat dat ook zien.

Over het algemeen kunnen we stellen, dat kinderen datgene wat tot hen komt aan informatie terugbrengen tot voor hen begrijpelijke proporties en de informatie dus begrijpen vanuit de dimensies waarin ze zelf leven. Oorlog wordt dan vooral begrepen voorzover ze ruzie begrijpen en ruzie betreft en treft dan vooral personen.

4. De Tweede Wereldoorlog in de context van opvoeding

Informatie over de Tweede Wereldoorlog moet gebeuren in een context van opvoeding en ook door opvoedingsdoelen worden gericht. Met andere woorden, het gaat om de kinderen en jeugdigen die je voorlichting geeft, omdat je vindt dat ze bepaalde essentiële informatie nodig hebben om in de komende wereld een goed mens te zijn. Aan deze omschrijving zitten minimaal twee aspecten. Het eerste is volgens mij zeer essentieel, namelijk dat het doel van alle opvoeden uiteindelijk altijd moreel is. Het tweede aspect betreft het feit, dat degenen die opgevoed worden er iets mee moeten kunnen om hun eigen leven perspectief te geven. Dat is wel moeilijk in een onduidelijke wereld die in een cultuurcrisis verkeert en veel willekeurige gezichtspunten kent, die vaak ook nog door een subcultuur gekleurd worden. Maar alles wat we verder nog kunnen bedenken aan opvoedingsdoelen in deze tijd, bijvoorbeeld redzaamheid, basiskennis voor iedereen, zelfontplooiing of communicatieve competentie om er maar enkele te noemen, kan alleen maar zinvolle invulling krijgen vanuit deze twee perspectieven.

Want volwassen zijn in de wereld houdt in een humaan mens zijn. Dat is: verantwoordelijk zijn voor jezelf, voor je medemens en voor de wereld. Echte opvoeding is kinderen en jeugdigen uitnodigen en uitdagen deze verantwoordelijkheden te accepteren en in hun eigen leven vorm te geven. Dat laatste vereist dan weer dat men de nodige informatie krijgt en ook met deze informatie weet om te gaan. In de formulering van Lea Dasberg: kinderen moeten oordeelvaardig gemaakt worden.

In dit pedagogisch perspectief moet informatie over de Tweede Wereldoorlog ook worden gebracht. Dan kan aan kinderen duidelijk worden gemaakt, dat deze oorlog een tijd was waarin deze humane waarden groot gevaar liepen, maar dat anderzijds mensen steeds weer opnieuw zich tegen deze onttake-ling van de menswaardigheid probeerden te verzetten en het betere te bevechten. Ik denk daarbij aan:

-    het gewapend verzet, al moet dat omzichtig gebeuren en toegelicht worden, want je loopt wel het risico daar gewelddadige oorlogsnormen mee te nemen;

-    het ongewapend verzet; deze mensen hielden onder andere door stakingen en illegale activiteiten de mentale weerbaarheid levend;

-    de solidariteit met de slachtoffers, onder andere via het verbergen van mensen die door de Duitsers werden gezocht en hulp boden om te ontsnappen, met gevaar voor eigen leven;

-    het verlangen, actief of minder actief, naar de tijd dat de oorlog voorbij zou zijn;

-    de aandacht voor de rechten van de mens als reactie op de verschrikkingen van deze oorlog, uitmondend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de Verenigde Naties.

Getuigen van de Tweede Wereldoorlog en aandacht vragen voor dit soort zaken door mensen die het zelf hebben meegemaakt en bepaalde aspecten hebben meebeleefd kunnen hierbij (nog) een belangrijke rol spelen door: a. de zaak in het concreet menselijke te betrekken; b. de aandacht af te leiden van heroïek en verdichting naar de vaak maar al te trieste realiteit; c. kinderen aan te spreken op hun belevingsniveau.

Voorzover mensen als persoon wat te zeggen hebben is dit naar mijn mening een goede zaak, waarbij ik echter aandacht vraag voor twee gevaren die aan een en ander kunnen vastzitten. Het eerste is het gevaar dat het sensationele gaat overheersen omdat spectaculaire belevenissen en anekdotes de nadruk krijgen. Ik denk niet dat dat een goede zaak is. Het tweede is nog discutabeler, namelijk als men slachtoffers uit die tijd erbij gaat halen om de boodschap levensechter te maken. Ik heb ooit in Amerika voorbeelden gezien van dergelijke vormen van, excu-sez-le-mot, aapjes kijken en ik denk dat dat in ieder geval niet vanuit een pedagogische doelstelling gelegitimeerd kan worden. Nog afgezien van de vraag wat men bij deze levende voorbeelden zelf weer oproept. Ik denk dat als verstandig principe gehanteerd kan worden, dat getuigen niet meer, maar ook niet minder moet zijn dan een toegevoegde waarde op wat in onderwijs en opvoeding toch al moet gebeuren. Wat uiteraard niet wil zeggen dat getuigen de opvoeders niet mogen uitdagen om het belang van hun boodschap expliciet te onderkennen.

Wat ik tot nu toe aan de orde stelde is echter vooral bezien vanuit een toegespitst doelperspectief van de opvoeder. Dat is ook de meest vertrouwde gang van zaken, opvoeders werken over het algemeen vanuit hun beeld hoe het kind het later als volwassene moet doen.

Ik ben echter met opzet zeer minimaal geweest met het concreet uitwerken van wat volwassenheid concreet inhoudt. Ik vind namelijk, dat ik hier niet teveel in de rechten van een ander mag treden. Uiteindelijk mag en moet degene die opgevoed wordt zijn eigen volwassenheid invullen.

Bovendien is volwassenheid niet het enige perspectief. Ofwel, in ander woorden gezegd, het doel dat we met kinderen voor ogen hebben mag de lol in het hedendaagse leven niet vergallen.

Opvoeden houdt altijd in een evenwicht zoeken tussen verschillende belangen van kinderen en deze hebben te maken met: hun volwassen bestaan, hun kind zijn en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Deze belangen sporen niet altijd met elkaar en kunnen elkaar zelfs soms bijten. Er moet in elke geval rekening worden gehouden met de persoon van het kind of de jeugdige en de opvoeder moet vertrouwen hebben in de mogelijkheden van degenen die hij opvoedt.

5. De kindercultuur van oorlog en vrede en de Tweede Wereldoorlog

Wat ik nu naar voren ga brengen over de kindercultuur van oorlog en vrede is resultaat van het belevingsonderzoek ‘Vrede en oorlog als kinderprobleem’, dat ik met Maya van Kempen en Ton Peek een vijftal jaren geleden uitvoerde. In dit onderzoek, waaraan ruim 500 kinderen meewerkten, verkregen wij via verschillende methodes en informatiebronnen - onder andere opstelletjes over de toekomst, tekeningen van oorlog en vrede, open gesprekken - een zeer genuanceerd beeld van de wijzen waarop kinderen tussen zes en twaalf j aar oud wereldproblemen als oorlog in hun wereldbeeld een plaats geven. Hoewel het onderzoek een aantal jaren geleden is uitgevoerd hebben de resultaten ook in onze tijd nog een zekere actualiteit.

Voor onze problematiek is uit dit onderzoek het volgende van belang. Vanuit een vaag begrip van oorlog en vrede bij jonge kinderen ontstaan twee zeer verschillende ontwikkelingslijnen tussen jongens en meisjes. Geschematiseerd valt dat als volgt weer te geven.

6 tot 9 a 10 jaar: Oorlog wordt interessant gevonden en ook positief gewaardeerd. Vrede daarentegen is saai en er valt niet veel te beleven. Deze waarderingen hangen samen met de volgende zaken:

-    oorlogje spelen; dit heeft over het algemeen niet zoveel met oorlog te maken, maar meer met lichaamsbeleving (sluipen, kruipen, zichtbaar-onzichtbaar zijn, je een voelen met je omgeving e.d.), tenzij het speelgoed het spel van karakter doet veranderen omdat het bijvoorbeeld te echt is. Maar deze positieve beleving kleurt wel de beleving van oorlog mee;

-    identificatie met de soldaat; dat gebeurt in het spel, maar ook als er een tekening over oorlog gemaakt wordt; soldaat zijn is interessant;

-    het perspectief van de militaire dienstplicht is een reële identificatiemogelijkheid voor jongens, temeer omdat dit gekoppeld wordt aan een notie van de plicht hebben je vaderland te verdedigen;

-    het bij het spel gebruikte oorlogsspeelgoed geeft een machtsgevoel;

-    de interesse voor techniek; deze speelt een grote rol. Oorlogstechniek is mooi en uitdagend en geeft ook aan het fenomeen oorlog zelf positieve gevoelens;

-    geweld op de televisie wordt meestal positief gewaardeerd, het is spannend en biedt sensatie;

-    hetzelfde geldt voor videospelletjes, die maar al te vaak bol staan van anoniem geweld; de gelijkenis van deze spelletjes met de huidige presentatie van de Golfoorlog is uitermate treffend.

10 a 11 tot 12 a 13 jaar: De beleving van oorlog wordt ambigue. Enerzijds is oorlog nog steeds fascinerend en uitdagend, anderzijds is er een groeiend besef van de gruwelijke realiteit achter dit spektakel. Hierbij spelen de volgende zaken een rol:

-    er ontstaat geleidelijk een grote interesse in wat er in de wereld allemaal gebeurt. Daarbij speelt het jeugdjournaal een belangrijke rol, het is voor veel kinderen de voornaamste vormer van hun wereldbeeld als het gaat om mondiale zaken;

-    er is een groeiende interesse in de politiek, zij het dat het inzicht in de politieke processen veelal nog beperkt is en zeer vaak nog aan personen opgehangen;

-    oorlogje spelen wordt in toenemende mate kinderachtig gevonden of als men ermee doorgaat moet het steeds echter worden, wat onder andere leidt tot aanschaf van bijna echte militaire uitrustingen;

-    de consequenties van het soldaat zijn in een atoomoorlog worden steeds duidelijker. Bij heel wat jongens leidt dit tevens tot een cynische opstelling tegenover de politiek: ‘Die hoge heren doen maar en je kunt er toch niets aan veranderen!’

13 tot 15 jaar: Dit is een belangrijke periode in de identiteitsvorming. Op die leeftijd ben je enorm met jezelf bezig in een wereld die groter wordt een tamelijk veel extra van je eist.

De ontwikkeling in fases loopt vrijwel gelijk op met die van de jongens, al begint de puberteit vroeger. Wel krijgen de fasen andere invullingen, omdat meisjes op andere dingen gericht zijn. Zo zijn er ook grote verschillen in waardering van oorlog en vrede met de jongens. Meisjes zijn van meet af aan vrij consequent geneigd tot afwijzing van oorlog, ze zoeken ook veel meer dan jongens naar invullingen van vrede. Dat berust op ongeveer de volgende zaken:

-    oorlogsspel is stom en eigenlijk ook geen goede zaak, omdat oorlog toch eigenlijk slecht is;

-    er is sprake van identificatie met de slachtoffers, wat je ook goed uit de tekeningen over oorlog kunt opmaken;

-    ondanks de gepropageerde emancipatie van de vrouw is militaire dienst geen echt toekomstperspectief;

-    meisjes zijn niet zo geïnteresseerd in oorlogsspeelgoed, ze spelen geen oorlogje en lijken ook niet zo gevoelig voor het gevoel van macht dat dit speelgoed je kan geven;

-    meisjes zijn veel minder geïnteresseerd in techniek en dus ook in de oorlogstechniek. Ze lijken veeleer belang te stellen in het wel en wee van mensen;

-    meisjes vinden vecht- en geweldfilms op de televisie maar stom. Over het algemeen kunnen we stellen, dat meisjes meer gericht zijn op harmonie, vergelijk etc., dat ze meer dan jongens vertrouwen in mensen hebben en in de mogelijkheden van het compromis. Daar staat tegenover, dat ze minder inzicht en interesse hebben in politieke achtergronden van problemen en dat ze ook minder vanuit politieke mogelijkheden redeneren.

Hoe verhoudt het voorgaande zich nu tot de houding tegenover de Tweede Wereldoorlog? Over het algemeen kunnen we stellen, dat kinderen hun wereld waarderen vanuit verschillende informatiebronnen. Met betrekking tot oorlog in het algemeen zijn de voornaamste: jeugdjournaal, beeldinformatie via de televisie, strips, andere geschreven informatie, spel, school en ouders.

De onderlinge verhouding tussen deze verschillende bronnen van informatie is moeilijk precies vast te stellen, maar wel is uit ons onderzoek duidelijk gebleken dat in onze samenleving het jeugdjournaal inmiddels de voornaamste vormer van het wereldbeeld van kinderen is geworden.

Met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog pikken kinderen hun voornaamste informatie op van:

1. grootouders: voor wat de grootouders beleefd hebben bestaat een grote interesse, maar dat levert veelal een weinig reëel beeld op, dat meer zegt over de band met de grootouders dan over wat er echt gebeurde, getuige de twee volgende voorbeelden uit gesprekken met de derde klas:

‘Mijn opa heeft nog in de Tweede Wereldoorlog meegevochten. Gelukkig heeft hij maar drie dagen moeten vechten, want toen was de oorlog al weer afgelopen.’

‘Drie dagen maar?’

‘Vier dagen.’

En:

‘Dan vraag ik: “Heeft klein opaatje met de Tweede Wereldoorlog meegevochten of zo? Hoe was het toen na de oorlog? Was het toen leuk of was het nog zo saai? Of was er toen nog steeds oorlog onder de bevolking?” Daar praat ik wel eens met mijn opa en oma over. Die praten, die zeggen dan ook hoe alles is en zo.’

‘Dan zegt hij dat ze een schuilplaats hadden onder de grond. Dan hebben ze een graskleed of zoiets en dat hadden ze d’r over gelegd en dan zaten ze in die kuil. Als het dan afgelopen was, dan kwamen ze d’r uit... Nou dan hadden ze daar een heleboel eten d’r in, dat ze daar konden overnachten en zo. Dan konden ze helemaal onder de grond naar een ander land trekken, waar geen oorlog was. Dat had mijn opa ook gedaan met mijn oma en allemaal mensen.’

(Uit: Jan Maasen, Ton Peek, Lennart Vriens. ‘Dat noem ik geen oorlog meer; kinderen praten en tekenen over oorlog en

vrede.’ Uitg. Vredesopbouw, Utrecht, 1984).

2.    televisieprogramma’s, vooral rond het 4 en 5 meigebeuren;

3.    kinderboeken als ‘Oorlogswinter’ van Jan Terlouw. Ook het dagboek van Anne Frank kunnen we in deze categorie plaatsen. De meeste kinderen hebben dit boek weliswaar niet gelezen, maar kennen wel het verhaal en voelen zich zeer aangesproken door de echtheid van het gebeuren en de betrokkenheid van een concreet kind;

4.    de school, voornamelijk in de geschiedenisles, maar ook door activiteiten rond 4 en 5 mei en uiteraard door speciale activiteiten als bijvoorbeeld getuigen.

De conclusie uit dit alles is, dat kinderen uit een veelheid van zeer diverse informatie voor de opgave staan om een eigen beeld van de werkelijkheid te vormen. Dat lukt vaak wel, maar niet altijd even goed. Hèt probleem als het gaat om informatie over de Tweede Wereldoorlog is de vraag naar de realiteit van het beeld dat het kind zich eigen maakt.

Vanuit pedagogisch oogpunt komt daar de vraag bij hoe je kunt zorgen dat een beeld ontstaat dat enigszins past bij de doelstellingen van een goed mens worden en iets positiefs met die informatie kunnen beginnen in het kader van de gewenste oordeel-vaardigheid.

6. Een paar adviezen

Vanuit deze vraag wil ik aan het eind van dit verhaal proberen om een paar adviezen te geven. Ik beperk me daarbij tot het getuigen omdat dat het thema is van dit congres. De pedagogische context is inmiddels afdoende aan de orde geweest en vormt de basis van deze adviezen.

1.    Stel uzelf op de hoogte van de context waarin u opereert. Ik denk daarbij aan zaken zoals:

-    wat doet de school al?

-    hoe is de samenstelling van de groep, met name de verdeling jongens - meisjes?

-    welke leeftijdsgroep betreft het?

-    in welke tijd van het jaar vindt een en ander plaats?

2.    Houd bij hoe oorlog in het algemeen en de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder al aan kinderen gepresenteerd wordt. Dus:

-    volg de televisie en af en toe het jeugdjournaal;

-    lees kinder- en jeugdboeken over de Tweede Wereldoorlog;

-    stel uzelf óp de hoogte van het gebruikte materiaal. Veel daarvan zal u trouwens al bekend zijn.

3.    Vorm uzelf vooraf een beeld van wat u wilt bereiken in relatie tot de leeftijd van de groep.

-    vanaf 6 tot 9 jaar zijn er weinig structurele aanknopingspunten;

-    vanaf 10/11 jaar zijn er die wel. Ik wees al op:

-    een groeiende interesse in de wereld;

-    een beginnend kader om geschiedenis en politiek te begrijpen;

-    een groeiend vermogen om onderscheid te maken tussen echt en fictie;

-    een grote gevoeligheid voor levensechte verhalen.

-    in de puberteit is meer aandacht mogelijk voor achtergronden en motieven van menselijk handelen.

4.    Besteed extra aandacht aan de reacties van meisjes als er besproken wordt. Hun belevingen worden in de discussie over oorlog nogal eens ondergesneeuwd, waardoor het sensationele gemakkelijk de overhand krijgt.

5.    Laat kinderen en jeugdigen vooral ruimte om hun eigen conclusies te trekken. Vooral pubers zijn vaak allergisch voor het in beslag nemen van hun levensgevoel en identiteit door een te sterk geponeerde missie. In deze leeftijdsfase is de vorming van de persoonlijke identiteit een moeilijke opgave in een verwarrende ervaringswereld en daar moet met enige omzichtigheid mee worden omgesprongen. Te nadrukkelijke boodschappen leveren vaak tegengestelde reacties op, is uit onderzoek gebleken.

Ik heb in deze bijdrage een aantal kanttekeningen gezet bij een zaak die mij zeker zeer ter harte gaat. Getuigen van de Tweede Wereldoorlog is volgens mij van enorm belang, omdat we niet moeten vergeten wat er mis kan gaan als mensen vergeten, dat een humane wereld steeds opnieuw moet worden bevochten. Als pedagoog spreekt uw werk mij zeker aan. Want het gaat om onze kinderen, het gaat om de wereld en het gaat er om onze kinderen de mogelijkheden te bieden zelf hun humane toekomst te scheppen. Dat zal in de toekomst netzomin als in het verleden een eenvoudige taak zijn. Maar de echtheid van de getuige die, juist omdat hij zelf het nodige heeft meegemaakt, ruimte kan laten voor de echtheid van de ander kan daarbij een zeer belangrijke vormende en uitdagende kracht zijn.

Referentie: 
L.J.A. Vriens | 1991
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 8 | 2 | juli | 33-43
Trefwoorden: 
opvoeding, voorlichting