Gespreksgroepen voor oorlogsgetroffenen, hun partners en hun kinderen

Met name de laatste jaren is er bij oorlogsgetroffenen sprake van een toenemende behoefte aan zelfhulpgroepen. Opvallend daarbij is de grote belangstelling voor gespreksgroepen bij mensen die als kind in Japanse interneringskampen hebben gezeten, de zogeheten Indische kampkinderen. Maar ook voor andere kategorieën zoals burger-oorlogsgetroffenen, kinderen van verzetsdeelnemers en Joodse en Indische vervolgden en voor kinderen van NSB’ers zijn er gespreksgroepen. Ook bestaan er gemengde groepen (waarin verschillende kategorieën vertegenwoordigd zijn) en groepen van partners van oorlogsgetroffenen.

De diverse gespreksgroepen hebben meestal een heel eigen karakter. Soms maakt een partner deel uit van een groep, soms ook (bewust) niet. De frequentie van de bijeenkomsten verschilt eveneens per groep, zo ook de behoefte aan (deskundige) begeleiding.

De initiatieven tot het opzetten van gespreksgroepen komen in principe altijd van de oorlogsgetroffenen zelf, zoals heel sprekend geïllustreerd wordt in de nu volgende brief. Het is een oproep die werd geplaatst in de ’Gooi en Eemlander’ in de rubriek ’Lezers aan de schrijftafel’ onder het kopje ’Arbeitseinsatz 1940-1945’. De brief maakt duidelijk hoe iemand ertoe komt zich bij een zelfhulpgroep aan te sluiten. In de beschrijving van dit proces zullen vele oorlogsgetroffenen die deel uitmaken van een gespreksgroep zich herkennen:

"Is het u ook vergaan in uw leven, zoals het mij is overkomen?

Ik moest in de oorlog in Duitsland werken. De omstandigheden waaronder dat gebeurde, waren onmenselijk. Velen van mijn mede-lotgenoten die vrienden van me werden, zijn om het leven gekomen. Door bombardementen, slechte voeding, wrede behandeling, enz.. Twee jaar duurde dat voor mij. Toen kwam dan eindelijk de bevrijding. Als twintigjarige ging ik weer gewoon aan de slag. Een leven opbouwen in bevrijd Nederland. Dat lukte me. Totdat jaren later de problemen begonnen met mijn gezondheidstoestand. Ik werd afgekeurd. Medici schreven het toe aan een te gespannen levenswijze. Daar begreep ik weinig van; kon er trouwens ook moeilijk in berusten. Ik probeerde het opnieuw, tenslotte als kleine zelfstandige, na voor de zesde keer te zijn afgekeurd. Niettemin meende ik me redelijk te kunnen handhaven. Wel met behulp van pillen en drank. Stress heette het. Maar wat dat nu precies was en waar het vandaan kwam, niemand kon me dat vertellen, zelf snapte ik het evenmin.

Tot ik hulp kreeg van mensen die mijn stress-toestand en mijn klachten wel konden begrijpen en die wilden luisteren. Luisteren naar mijn klachten, naar wat ik bijvoorbeeld voortdurend in nachtmerries beleefde. Hun luisteren, hun praten bracht me tenslotte op de oorsprong van mijn problemen: de belevenissen in de oorlogsjaren, het leed en vooral de angsten die ik had meegemaakt en die ik zorgvuldig had weggestopt achter luchtige onverschilligheid.

Sindsdien gaat het me beter. Pillen en drank heb ik aan de kant gezet. Nu ja, het gaat niet aldoor beter. Vaak gaat het ook nog gewoon slecht met me.

Waarom nu deze brief? Ik heb tot mijn verrassing ervaren dat ik vele lotgenoten heb. Ze zitten met ervaringen uit de oorlog die ze niet hebben kunnen verwerken. Slachtoffers van problemen, die van binnen zitten en die door maar weinig artsen echt worden begrepen. Vaak ook niet door de naaste omgeving, inclusief huisgenoten.

Het blijkt echter heel moeilijk die mensen te achterhalen. Velen lopen trouwens ook niet zo te koop met hun moeilijkheden, weten vaak zelf niet wat de werkelijke oorzaken zijn. Als gezegd, praten met elkaar daarover kan veel verlichting brengen. Voor deze mogelijkheid zou ik hierbij graag aandacht willen vragen. Wie behoefte heeft hierover contact op te nemen, kan zich (liefst schriftelijk) tot mij wenden. Misschien kan het een eerste belangrijke stap zijn naar een dragelijker leven."

Gemengde gespreksgroepen

Deze oproep heeft geleid tot een gespreksgroep in het Gooi waarvan het merendeel arbeiders zijn, die destijds in het kader van de Arbeitseinsatz tewerk zijn gesteld in Duitsland. Verder zitten in deze groep een verzetsman, Indische Nederlanders, ex-militairen en enkele partners.

De groep komt sinds oktober 1982 bij elkaar. Begin 1984 is er een tweede groep opgericht die qua samenstelling te vergelijken is met de eerste groep. In de tweede groep zitten echter ook een Indisch kampkind (iemand die als kind in Japanse kampen heeft gezeten) en een Joodse onderduiker. De gemiddelde leeftijd van de groep is zestig jaar. De groepen komen één keer in de twee weken bij elkaar.

De initiatiefnemer van deze gespreksgroep heeft zich voor wat betreft de opzet en samenstelling van deze groep laten inspireren door een aantal gespreksgroepen zoals die in het zuiden van het land, in Eindhoven, funk-tioneren.

Daar draaien inmiddels negen gespreksgroepen, waarvan de oudste ooit is opgezet als nazorgprojekt van Centrum ’45 (een therapeutisch centrum voor oorlogsgetroffenen in Oegstgeest). De beide gespreksleiders van deze groepen hebben elkaar leren kennen toen zij zelf met hun oorlogsverleden te kampen hadden. Zij hebben elkaar in die moeilijke periode geholpen en daaruit is een blijvende samenwerking gegroeid.

Ook hier is de samenstelling van de groepen gemengd: de deelnemers komen uit verschillende groeperingen van oorlogsgetroffenen zoals ver-zetsdeelnemers, kampslachtoffers, Joodse onderduikers, Indische geïnterneerden, burger-oorlogsgetroffenen en ex-militairen.

Deze gespreksgroepen hebben inmiddels een eigen vorm gevonden en funktioneren los van Centrum ’45. Ze zijn ondergebracht in de Stichting Sociaal Medische Begeleiding Vervolgden en Verzet 1940-1945.

Genoemde gespreksgroepen komen eenmaal per maand bij elkaar. Er zijn ook eens per maand zogenoemde open dagen voor nieuwelingen om eens te kijken hoe het gaat; hun partners zijn dan eveneens welkom. De dagen worden echter ook bezocht door groepsleden voor wie de maandelijkse bijeenkomsten niet voldoende zijn.

De gespreksleiders en deelnemers van deze groepen kunnen een beroep doen op professionele deskundigen, die aan de Stichting Sociaal Medische Begeleiding zijn verbonden.

Inmiddels functioneert in Amsterdam een soortgelijke groep. Ook hier is de gespreksleider een betrokkene, in die zin dat hij een verzetsachtergrond heeft en een aantal jaren therapie heeft gehad in Centrum ’45 en nu zijn ervaringen wil delen met lotgenoten.

Opmerkelijk is dat er bij al deze gemengde groepen - waarvan de oudste draait sinds 1975 - geen of nauwelijks sprake is van doorstroming. De deelnemers blijven komen, jaar in, jaar uit.

Perspektief

Op een vorige studiedag van het ICODO voor het Algemeen Maatschappelijk Werk vertelde een maatschappelijk werkster over haar langlopende kontakten met oorlogsgetroffenen, waarbij ze zich soms afvroeg: er verandert zo weinig, waar werken we eigenlijk naar toe? Wat is het perspektief? Zo zou je ook naar deze gespreksgroepen kunnen kijken, die jaar in jaar uit bij elkaar komen. Iedere veertien dagen praten; praten over ervaringen uit de oorlog, maar niet noodzakelijkerwijs. Ook praten over kinderen, partners, familie, tv-programma’s en krantenberichten, die direkt of indirekt met de oorlog te maken hebben. Praten over situaties en gebeurtenissen die je onverwacht terugplaatsen naar zoveel jaren geleden in Duitsjand of in Nederlands-lndië. Praten over slecht kunnen slapen, nachtmerries, tollende gedachten, medicijngebruik, alkoholgebruik. Praten over hoe de dag door te komen: de meesten zijn namelijk niet meer opgenomen in het arbeidsproces.

Maar het allerbelangrijkste is het kunnen praten - en sommigen doen dat voor het eerst - over datgene wat men in de oorlog heeft meegemaakt, maar ook in de periode daarna en dat daar ook naar geluisterd wordt. Dat hun verhaal serieus genomen wordt en niet wordt weggewimpeld met opmerkingen als: dat is zo lang geleden; dat kun je beter niet oprakelen; kijk eens wat je nog hebt: je vrouw, je kinderen, je tuin, enz..

Wat heel belangrijk is, is de herkenning en daarmee ook de erkenning van wat men in of tengevolge van de oorlog heeft meegemaakt. Belangrijk is het vinden van steun bij elkaar - of zoals iemand uit een groep zei: ”Als ik ’s nachts niet kan slapen en ik voel me rot, dan denk ik aan die en die in de groep; ik zie hun gezichten voor me en dan voel ik me niet zo alleen!”

En als door het praten met lotgenoten iets van die spanning verdwijnt-een spanning die tussentijds door allerlei dingen weer kan oplopen - en men zich daardoor misschien langer staande kan houden of beter kan blijven funktioneren in het gezin, de familie, en als iemand bovendien de ervaring kan opdoen dat hij/zij iets kan betekenen voor een ander in de groep, dan is er heel veel gewonnen. En dat is de kracht, de winst van een groep.

Indische vervolgden

Niet alle gespreksgroepen zijn gemengde en langlopende groepen. Zoveel gespreksgroepen als er zijn, zoveel verschillende vormen zijn er.

Als we kijken naar gespreksgroepen van Indische vervolgden, dan zien we bijvoorbeeld een heel ander beeld dan bij de gemengde groepen. Aanvankelijk waren het voornamelijk degenen die als kind in Japanse kampen geïnterneerd zijn geweest, die met elkaar over die periode probeerden te praten. Dat bleek niet altijd even gemakkelijk. Immers, sommigen hadden nauwelijks bewuste herinneringen uit die tijd. Anderen hadden vaak te horen gekregen: ”Wat weet jij daar nu van? Je was nog maar een kind!”

Ze begonnen daardoor soms aan hun herinneringen en gevoelens te twijfelen. Toch botsten ze tegen dat verleden op in hun relaties, hun werk, bij hun eigen kinderen. Met lotgenoten onder elkaar proberen ze alsnog over dat verleden te praten en over hoe dat verleden doorwerkt in het leven van nu.

Er zijn verschillende soorten gespreksgroepen van kampkinderen. Allereerst de Kongsi’s (kongsi betekent letterlijk ’kleine gemeenschap’. Een goede kongsi in het kamp maakte de kans op overleven groter).

De kongsi’s werken volgens een bepaalde struktuur, komen tien tot twaalf keer bij elkaar onder begeleiding van een lotgenoot, die eerder aan een kongsi heeft deelgenomen. Na die tien tot twaalf keer gaat een groep soms zelfstandig verder.

Er wordt meestal gepraat aan de hand van thema’s. Ook maakt men gebruik van de co-counsel methode zoals toegepast in de Herwaarderings-co-counsel-beweging.

Er zijn kongsi’s verspreid over het hele land. De kongsi’s hebben zich verenigd tot het Werkkollektief Kongsi’s en geven een eigen nieuwsbulletin uit.

Daarnaast zijn er gespreksgroepen van Indische kampkinderen, die een heel eigen opzet hebben. Afhankelijk van wat de deelnemers willen, worden frequentie, tijdsduur, groepsgrootte, wel of geen begeleiding afgesproken. In Zeeland funktioneert een groep met een bijzondere struktuur. Deze groep Indische kampkinderen wordt begeleid door een Hollandse therapeut en een Indisch kampkind samen. Dit Indisch kampkind fungeerde -zeker in het begin - als een soort trait d’union tussen de therapeut en de groep en omgekeerd.

De bijeenkomsten van deze groep vinden plaats in het kader van de hulpverlening van de RIAGG.

Stichting Pelita

Sinds eind 1984 hebben de maatschappelijk werkers van de Stichting Pelita

- de begeleidende instelling voor Indische vervolgden en slachtoffers van de oorlog met Japan - een taakuitbreiding gekregen. Deze taakuitbreiding omvat onder andere het stimuleren, ondersteunen en begeleiden van gespreksgroepen. De maatschappelijk werkers doen niet zelf een aanbod, maar gaan in op verzoeken om ondersteuning en/of begeleiding. Dit heeft als resultaat, dat er ook een aantal groepen Indische kampkinderen draaien, die worden ondersteund/begeleid door de maatschappelijk werkers van Pelita. Al met al bestaat er dus een breed scala van mogelijkheden voor praatgroepen van Indische kampkinderen. Dit brede scala is er gekomen dankzij het initiatief dat kampkinderen zelf destijds hebben genomen.

Een heel ander beeld laten de gespreksgroepen zien van oudere Indische vervolgden - degenen die als (jong) volwassenen de oorlog destijds hebben meegemaakt in het voormalig Nederlands-lndië. Ook hier werd bij de opzet de eerste stap gezet door een Indische vervolgde. Gesteund door de Stichting Pelita heeft deze vrouw een oproep in de krant geplaatst. Daarop zijn zoveel reakties gekomen, dat er twee groepen zijn gevormd: een groep ’ouderen’ (leeftijd 70 - 84 jaar) en een groep ’jongeren’ (leeftijd 47 - 63 jaar).

Over haar ervaringen als begeleidster van deze groepen schrijft deze initiatiefneemster: "De onderwerpen die in beide groepen ter sprake kwamen, waren:

1.    eenzaamheid,

2.    het gevoel hier in Holland nog steeds ’displaced person’ te zijn,

3.    het geen gehoor vinden, wanneer wij ’Indischgasten’ met ons oorlogsverhaal komen,

4.    het ervaren van verdriet, vernedering, onrecht in de kampen en het beleven daarvan,

5.    het moeten loslaten van kinderen... Vooral bij ouderen was dit een vaak voorkomend gespreksonderwerp, daar enkelen van hen kinderen hadden met een kampverleden en daaruit voortvloeiend ernstig psychisch letsel. Dan kwam de vraag: Heb ik daar schuld aan?

Ook was er vaak verdriet, omdat de kinderen in het verwerken van hun eigen moeilijkheden geen inmenging van de ouders wilden en konden verdragen... De jongste deelneemster was een jonge vrouw, die zich erg bezighield met de vraag: "Wat voor sporen heeft de oorlog in mij achtergelaten? Wanneer kan je zeggen: Ik heb dat verdriet verwerkt?”

Ook hier kon ik dit alleen benaderen vanuit een heel persoonlijk beleven en ik heb hier vast veel facetten laten liggen.

Voor mij heb ik iets-dus ook verdriet-’achter de kiezen’ wanneer ik het kan 'omvatten' en dan - als een wonder - ga zien dat er in dat verdriet een luikje voor me openging. Dan verzet ik me niet meer, dan is er opeens winst.

Om even op dit woord verder door te spelen: de groepen hebben voor mij alleen maar winst opgeleverd! Vaak ging ik heel ontroerd naar huis, ontroerd over de openheid om dingen uit te spreken, die moeilijk te zeggen vallen. Ontroerd over de band van vertrouwen die groeide, ontroerd door het feit dat dat nog mogelijk is op hoge leeftijd..."

Deze mevrouw heeft de groepen ongeveer een jaar begeleid. Daarna zijn de groepen zelfstandig verder gegaan. Er zijn ook andere kontakten ontstaan, zoals samen schilderen, samen eten enz..

Inmiddels is deze mevrouw weer met een nieuwe groep gestart, die voornamelijk bestaat uit kampkinderen.

Joodse vervolgden

In Noord-Holland in Hoorn, Alkmaar en Haarlem komen kontaktgroepen van Joodse vervolgden bij elkaar, die worden begeleid door Joodse vrijwilligers.

De bedoeling van deze groepen is om Joden die verspreid in de provincie wonen uit hun isolement te halen en ze een mogelijkheid tot kontakt te bieden.

Het leuke bij het ontstaan van deze groepen is, dat de vrijwilligers voor een heel aktieve benadering hebben gekozen.

Ze wachten niet tot er een verzoek om kontakt binnenkomt, maar ze gaan als het ware de boer op. Ze benaderen tehuizen, gemeenten enz..

Ook in andere delen van Nederland zijn vrijwilligers bezig kontaktgroepen op te zetten. De vrijwilligers worden gesteund door Joods Maatschappelijk Werk.

In Brabant is een Joodse gespreksgroep van start gegaan. De begeleiders van deze groep verwachtten dat op de oproep voornamelijk 2e generatie-mensen zouden reageren. Er hebben echter ook oudere Joden op die oproep gereageerd. Als gemengde groep -1 e en 2e generatie - zijn ze van start gegaan.

In Enschede en Groningen worden koffieochtenden georganiseerd waarbij de nadruk ligt op kontakt en gezelligheid. Ook in Arnhem zijn er plannen voor dergelijke koffieochtenden.

Stichting Joods Maatschappelijk Werk

Joods Maatschappelijk Werk organiseert gespreksgroepen die in principe zo’n tien keer bij elkaar komen onder begeleiding van twee maatschappelijk werkers. In principe gaan de volgende groepen van start:

-    een groep na-oorlogse generatie.

-    een groep ’Joodse identiteit’, (hoe beleef ik mijn Joods zijn, welke gevolgen heeft dat voor mijn leven, wat is de plaats van Israël daarin? enz.).

-    een groep alleenstaanden (hoe ga ik om met het alleen zijn, hoe leg ik kontakten enz.).

Afhankelijk van de belangstelling gaan de groepen van start in Amsterdam en/of andere plaatsen in het land.

Verder organiseert Beth Simcha, het sociaal en kultureel werk van J.M.W., o.a. gespreksgroepen/diskussiegroepen voor 55-plussers.

Voor meer informatie over deze Joodse groepen kan men het beste kontakt opnemen met Chris Kooyman bij J.M.W./Amsterdam (tel.: 020 - 73.06.29).

Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen

Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen is de jongste stichting voor oorlogsgetroffenen. Voorzover ik weet, zijn er geen gespreksgroepen van uitslui-tend burger-oorlogsgetroffenen. Er zijn wel een aantal vrijwilligers, die aktief zijn en een mogelijkheid tot kontakt aanbieden aan burger-oorlogsgetroffenen.

Tweede generatie/na-oorlogse generatie

Met de term ’tweede generatie’ worden in de hulpverlening de kinderen van de eerste generatie, dat wil zeggen van de mensen die de oorlog zelf hebben meegemaakt, aangeduid. Het gaat daarbij om kinderen in wier jeugd en opvoeding de oorlogservaringen van de ouders op een bijzondere wijze en in sterke mate hebben doorgewerkt. Het gebruik van de term ’tweede generatie’ werkt verwarrend in die zin, dat met de tweede generatie de ene keer zowel zij die kind waren tijdens de oorlog als de na-oorlogse kinderen worden bedoeld, terwijl de andere keer die term alleen wordt gebruikt voor na-oorlogse kinderen. Daarbij komt, dat de aanduiding ’tweede generatie’ door een aantal na-oorlogse kinderen niet in dank wordt afgenomen. Zij willen het zoeken naar hun wortels, hun kuituur, hun identiteit niet alleen laten bepalen door de oorlogservaringen van hun ouders. Vandaar dat ik beide termen in dit overzicht gebruik.

Een groep van de Joodse na-oorlogse generatie heeft in mei 1984 een kongres georganiseerd in Bergen. Het doel was om als groep met elkaar een beeld te vormen van wat het inhoudt en betekent te behoren tot de Joodse na-oorlogse generatie. De op dit kongres gehouden inleidingen zijn inmiddels gebundeld in de door het ICODO uitgegeven brochure: ”De Joodse na-oorlogse generatie”. De op dit kongres gehouden inleidingen zijn inmiddels gebundeld in de door het ICODO uitgegeven brochure: ”De Joodse na-oorlogse generatie”.

Uit dit kongres zijn een aantal aktiviteiten voortgekomen, zoals de uitbouw van sociëteit ’Blanes’ in Amsterdam, waar regelmatig thema-avonden en werkgroepen worden georganiseerd. Ook wordt er een eigen kontaktblad ’Blanes’ uitgegeven.

Kinderen van verzetsdeelnemers

Sinds voorjaar 1984 komt een (landelijke) groep kinderen van verzetsdeelnemers regelmatig bijeen. Het is een groep van tien personen, van wie de leeftijd variëert van ± 30 tot 55 jaar. De meesten zijn rond de 45 jaar. Voor hen die als jong kind de oorlog hebben meegemaakt en die daarbij geen of weinig beelden en herinneringen hebben, maar wel de angsten kennen, is dit onder elkaar zijn soms een belangrijk hulpmiddel om die beelden en herinneringen terug te halen. Het verhaal van een ander die in een soortgelijke situatie is opgegroeid, kan herinneringen en gevoelens oproepen die een belangrijke funktie kunnen hebben voor de verwerking van de eigen problemen. Daarover kan men in groepsverband met elkaar van gedachten wisselen en eventueel kan dit in een kontakt met een therapeut verder worden uitgewerkt. Alle deelnemers van bovengenoemde groep zijn in therapie (geweest). Een aantal daarvan bij Centrum ’45, een therapeutische gemeenschap voor oorlogsgetroffenen. De groep heeft inmiddels initiatieven genomen tot het opzetten van twee andere gespreksgroepen die door deelnemers van de ’oude’ groep worden begeleid.

Een van de deelnemers van de ’oude’ groep schrijft in ICODO-lnfo (1e jaargang nr. 2) onder andere:

"De ouders (van de groepsdeelnemers) hebben als verzetsstrijders aktief deelgenomen aan de strijd tegen de onderdrukker. Zij deden dit óók om de wereld van hun kinderen leefbaar te houden. De belangen van diezelfde kinderen zijn in die jaren ondergeschikt gemaakt aan deze strijd. Niet dat er een echte afweging heeft plaatsgevonden. Het is de meeste mensen gewoon overkomen. Het begon met kleine zaken en dat werd steeds verder uitgebouwd. De vaak nog kleine kinderen kwamen daardoor in een situatie waarin de vader en soms ook de moeder zomaar opeens verdwenen. De kinderen werden ondergebracht bij wildvreemde mensen, vaak onder een andere naam en in een andere plaats. Wanneer ze gewoon thuis konden blijven, werden ze gekonfronteerd met steeds andere ’ooms’ en 'tantes', die kwamen logeren voor kortere of langere tijd en die ze vaak nooit meer terugzagen.

Er werden zaken besproken die niet voor kinderen waren bestemd, maar die (onbegrepen) toch werden opgevangen. Wat moet je je bijvoorbeeld voorstellen bij het begrip 'landverrader’ wanneer je vier bent? Er was angst voor arrestaties, voor verraad, voor het lot van familieleden en vrienden. Kon-frontaties met gewapende overvallen en huiszoekingen. Kinderen werden letterlijk als schild gebruikt tegen de vijand. Onderduikers werden in schuilplaatsen gevonden en meegenomen of ter plaatse doodgeschoten.

De grotere kinderen werden soms ingeschakeld bij koerierswerkzaamhe-den (Even met de poppewagen dit pakje naar tante Rietje brengen.). De kinderen leerden nooit ergens over te praten, nooit te laten merken dat ze bang waren. (...)

De kinderen van verzetsstrijders, de kinderen die hun jeugd hebben overgeslagen, kunnen nu naai die jaren hun schijnaanpassing aan het leven niet meer volhouden. Ze worden moeilijk, depressief, overwerkt, ziek. Ze zijn afwisselend kinderachtig en superverantwoordelijk. Ze kunnen hun eigen grenzen niet stellen, niet op een gezonde manier voor zichzelf opkomen. Ze stellen hun omgeving voor raadsels, die onoplosbaar schijnen."

Over het met elkaar praten in de groep schrijft zij: "Het is vaak verbijsterend in de gesprekken te ontdekken, hoe de problemen op elkaar lijken. Je bent niet de enige, die grote moeilijkheden heeft in de relaties met het ouderlijk huis. Niet de enige, die altijd moeilijkheden had op scholen en in kontakten met autoriteiten. Niet de enige, die overwerkt raakt, omdat hij/zij niets kan delegeren en altijd alles zelf wil doen. Niet de enige, die rondloopt met onuitgesproken wrokgevoelens tegenover de ouders, die de belangen van de kinderen ondergeschikt maakten aan de strijd voor de vrijheid. Niet de enige, die gebukt gaat ondereen loodzwaar schuldgevoel, in de groep kan je hierover praten, je hoeft je daar niet te verdedigen en je voelt je veilig genoeg om diep weggestopte gevoelens te tonen.”

Werkgroep ’Herkenning’

De werkgroep Herkenning is opgericht ten behoeve van de hulpverlening aan kinderen wier ouders tijdens de oorlogsjaren aan de zijde van de bezetter stonden. Het doel van de werkgroep is:

-    het bevorderen van de hulpverlening aan hen, die in hun persoonlijk en maatschappelijk leven ernstige moeilijkheden ondervinden, omdat hun ouders tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de bezetter stonden;

-    bekendheid te geven aan de problematiek van deze groepering.

De werkgroep tracht dit doel onder meer te bereiken door betrokkenen mogelijkheden te bieden met elkaar in kontakt te komen en zodoende ervaringen te kunnen uitwisselen en de specifiek voor hen geldende problemen te bespreken. De werkgroepleden en degenen voor wie zij zich inzetten distantiëren zich nadrukkelijk van iedere vorm van - en sympathie voor (neo-)fascisme en (neo-)nazisme. De werkgroep heeft ook een brochure uitgegeven, waarin de problematiek van deze kategorie wordt beschreven. Tevens publiceert de werkgroep Herkenning een regelmatig verschijnend bulletin.

De konkrete hulp die op dit moment aan N.S.B.-kinderen wordt geboden loopt via telefonische kontakten en landelijke bijeenkomsten. Uit deze landelijke bijeenkomsten zijn ook een aantal regionale praatgroepen ontstaan.

Het blijkt ook voor N.S.B.-kinderen heel belangrijk te zijn met lotgenoten te praten, omdat zij, vaak beter dan niet-lotgenoten, weten waar het over gaat. Men herkent gevoelens en angsten bij elkaar, die men zelf ook heeft en dat geeft een gevoel van veiligheid. De angst met dergelijke gevoelens alleen te staan en een uitzondering te zijn wordt zodoende doorbroken. Van eikaars verhaal leert men ook de problemen waar men zelf mee kampt beter te onderkennen en onder woorden te brengen. Deze onderlinge bemoediging van lotgenoten is heel belangrijk, maar begrip van ’de andere kant’: van Joodse mensen, mensen uit het verzet, hulpverleners en buitenstaanders is waarschijnlijk zeker zo belangrijk.

Er zijn gespreksgroepen in Zeeland, Utrecht, Nijmegen, Enschede en Amsterdam. Ook in andere regio’s bestaan plannen om dergelijke groepen te starten. Soms maken ook partners deel uit van een gespreksgroep.

Indische tweede generatie

Er blijken nogal wat Indische jongeren te zijn die zich bezig houden met hun Indo-zijn, hun Indo-Europese afkomst. Zo is er bijvoorbeeld in 1984 een symposium georganiseerd in Paradiso in Amsterdam met de bedoeling elkaar te informeren overaktiviteiten van jongeren, die verband houden met hun Indische identiteit. De themadag was aktiegericht. Vragen die aan de orde kwamen waren bijvoorbeeld: is het verstandig een aparte organisatie van Indische jongeren in het leven te roepen; moet er wel of geen aansluiting worden gezocht bij andere ethnische groeperingen?

Ook in Utrecht is een dergelijke dag gehouden, maar meer met het accent op het thema gespreksgroepen.

Er zijn in Utrecht twee gespreksgroepen van start gegaan met als invalshoek het leven tussen twee kuituren.

Men houdt zich bezig met de vraag hoe het is om op te groeien tussen twee kuituren, de Indische en de Hollandse. Maar ook de oorlogsproblematiek van de ouders komt aan bod: hoe is het bijvoorbeeld om op te groeien in een gezin, waarvan de vader destijds aan de Birma-spoorweg heeft gewerkt? Hoe speelt dat gegeven door bij de kinderen? In Amsterdam en in Groningen is een begin gemaakt met een groepje kinderen van Indische kampkinderen.

Pa rtnerg roepen

Een hele andere kategorie wordt gevormd door de partners van oorlogsgetroffenen. Al geruime tijd draait er in het oosten van het land een zogenoemde partnergroep, en sinds vorig jaar bestaat er ook een gespreksgroep speciaal voor partners van Indische kampkinderen.

Het initiatief van beide groepen is uitgegaan van een echtgenote van een oorlogsgetroffene.

Er is over het algemeen weinig aandacht voor partners van oorlogsgetroffenen. Als er al aandacht is voor oorlogsproblematiek, gaat die vrijwel automatisch uit naar de getroffene zelf. Maar ook de partner wordt voortdurend gekonfronteerd met de problemen die voortvloeien uit de oorlogservaringen van de levensgezel(lin).

Gelukkig lijkt er de laatste tijd wat meer aandacht te komen voor de partners van oorlogsgetroffenen. In het TV-programma ’Tineke’ (27 april 1985) bijvoorbeeld is een aantal partners aan het woord geweest en in Vrij Nederland heeft Hanny S.R. Meyler een artikel geschreven over partners van oorlogsgetroffenen. (V.N., 27 april 1985)

Mogelijkheden voor nieuwe initiatieven

Behalve bij de professioneel begeleide groepen van Joods Maatschappelijk Werk liggen de initiatieven voor het vormen van gespreksgroepen in principe bij de oorlogsgetroffenen zelf.

Het ICODO probeert die initiatieven te ondersteunen. Die ondersteuning is gevarieerd en bestaat onder meer uit:

-    mensen met elkaar in kontakt brengen

-    het zoeken naar en het aanbieden van ruimte

-    laten zien hoe andere groepen dingen aanpakken

-    het geven van ondersteuning aan draaiende groepen, hetzij op individuele basis, hetzij in de vorm van een overleg

-    het bieden van financiële ondersteuning.

Als men als maatschappelijk werker een oorlogsgetroffene, een partner of een kind als kliënt heeft die kontakt wil met lotgenoten, hetzij in een groep, hetzij individueel, zou ik willen adviseren kontakt op te nemen met Stichting Joods Maatschappelijk Werk, Stichting Pelita, Stichting 1940-1945, Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen of Stichting ICODO. We kunnen' dan kijken welke mogelijkheden er zijn en misschien kunnen we samen ook mogelijkheden kreëren.

Juist op het terrein van de zelfhulpgroepen zijn er veel ontwikkelingen en dat betekent dat ik in dit overzicht alleen een momentopname heb kunnen geven die, zeker wat de details betreft, voortdurend zou moeten worden bijgesteld.

Referentie: 
E. Schneiders | 1985
In: Het maatschappelijk werk en de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen