Gastsprekers in de klas: Een verpleegkundige uit Bosnië en een kind uit Tjihapit

Wat een oorlog in een mensenleven teweeg kan brengen is haast niet uit te leggen aan leerlingen van middelbare scholen. Vaak steken ze er weinig van op omdat ze zich niet met de lesstof in de boekjes kunnen identificeren. Maar gastsprekers weten door de kracht van hun persoonlijke verhalen wel de juiste snaren te raken. Ed van Slooten is gastspreker die zijn peuterjaren doorbracht in verschillende jappenkampen. Julia Bobeldijk werd net na de val van Srebrenica met haar eenheid naar Bosnië uitgezonden. Beiden hebben al meerdere malen voor de klas gestaan en hun ervaringen met de leerlingen gedeeld. Voor de een is dat een verhaal en voor de ander een boodschap.

 

‘Als ik voor de klas sta, vertel ik dat ik heel weinig herinneringen heb’, zegt Ed van Slooten. Hij weet nog wel dat hij samen met zijn moeder, broer en zus vanuit het Bandoengse Tjihapit kamp (West Java) op een ‘vervelend’ transport is gezet naar Kamp Moentilan (Midden Java). ‘Die hele periode is voor mij een zwart gat. Voor mijn gevoel heb ik de hele oorlog in kamp Moentilan doorgebracht, terwijl ik daar maar van november 1944 tot begin augustus 1945 heb gezeten.’ Pas veel later, toen hij in 1976 vastliep, werd hem, tijdens de therapie, duidelijk welke onaangename psychische gevolgen hij aan die kamptijd heeft overgehouden.

 

Julia Bobeldijk is als verpleegkundig militair twee keer, in 1995 en 1998, naar Bosnië uitgezonden. Zij vindt dat die beide uitzendingen haar positief hebben gevormd. ‘Ik vind dat ik er sterker en zekerder van ben geworden. Het doet wat met me. Ik ben gewoon heel blij dat ik er heen durfde. Ik had maar net mijn diploma en wist als enige verpleegkundige mijn "vrouwtje” te staan. We werkten met zijn allen mee aan het terugbrengen van de vrede in die regio.’

 

Ed van Slooten herinnert zich nog wel hoe hij als jongetje in kamp Moentilan nat zand door zijn vingers liet sijpelen om zo een torentje op een zandkasteel te maken. Ook ziet hij nog het beeld voor zich hoe een Jap door het kamp liep met een geweer over zijn schouder waaraan dode vogels hingen. In 1987 wilde hij, tijdens een Indonesië reis, het kamp nog eenmaal bezoeken. Blindelings kon hij de chauffeur van de bus de weg ernaartoe wijzen. Het bijzondere hiervan is dat hij er toen, als een klein jochie, midden in een pikdonkere nacht is aangekomen. Vanaf die tijd heeft hij het kamp alleen maar van binnen gezien. Binnen die muren heeft hij zich ‘onder protest’ moeten aanpassen. Dat gevoel zit diep bij hem opgeslagen. Hij weet dat hij driftig en kwaad was. Hij weet hoe er in het kamp twee vrouwen werden afgeranseld en hoe hij daar van de kampleiding naar moest kijken. Hij voelt nog de handen van zijn moeder op zijn schouders. Hij moet zich inhouden, mag niks doen, zelfs niet huilen.

 

Julia Bobeldijk heeft geen geweld meegemaakt. Maar ze vertelt wel hoe ze er een keer samen met haar chauffeur op uit werden gestuurd om wat goederen af te leveren. In die periode was het voor VN-militairen verboden om gebruik te maken van de reguliere wegen in Bosnië. Daarvan mochten alleen de strijdende partijen gebruik maken. Dus ze reden over een soort van ‘geitenpad’ om er te komen. Nu is het zo dat een militaire ambulance altijd wel kraakt en piept tijdens het rijden. Nu moest het dienstvoertuig zich ook bonkend en stotend over de rotsen en door de kuilen in het bergpad werken. Dat gaf een kabaal van jewelste. Opspringende stenen die tegen het chassis slaan, maakten het er niet stiller op. Eenmaal terug op de basis inspecteerde Julia het voertuig. ‘Toen bleken er kogelgaten in het voertuig te zitten. En die kogelgaten zaten er niet toen we weggingen. Door al dat lawaai hebben we niet doorgehad dat we beschoten waren. In onze ogen is er onderweg niets gebeurd. Hiermee bedoel ik dat die beschieting in mijn persoonlijke ervaring helemaal niet heeft plaatsgevonden. Het zit niet in mijn aard om op een later moment, na de ontdekking van die kogelgaten, als alles al achter de rug is, in paniek te raken. Ik moest er eigenlijk wel een beetje om lachen toen ik die gaten zag.’ ‘Eigenlijk leg ik voor de klas mijn ziel bloot’, zegt Ed van Slooten. ‘Ik vertel niet over hoe het leven in het kamp was. Ik vertel over wat de oorlog met me gedaan heeft. Dat ik in therapie ben geweest.’ In 1946 komt hij met de ‘MS Oranje’ in Nederland terug. Ook zijn vader keert terug. ‘Maar ik had eigenlijk geen vader meer’, zegt Van Slooten. ‘Hij is als een geestelijk wrak uit de oorlog teruggekomen. Het was een geestelijke tijdbom, we moesten altijd voorzichtig met hem omgaan. Mijn moeder was de enige die voor hem kon zorgen. Alle aandacht ging naar hem. En het contact met mijn moeder was ook niet best. Voor de oorlog wilde zij liever het hotel runnen, dat ze in Bandoeng bestierden, dan dat ze aandacht aan mij gaf.’ Hij was amper drie toen de oorlog begon en daarmee werd op bruuske wijze een einde gemaakt aan het fijne contact dat hij met de kindermeid had. Op latere leeftijd trouwde hij met een vrouw die in het Tjidengkamp op Batavia heeft gezeten. Ze spraken nooit over hun kampervaring. Beiden leefden in een gelaten zwijgen. ‘Eigenlijk was het geen huwelijk’, zegt Van Slooten. ‘Een scheiding was onvermijdelijk maar tijdens het scheidings-proces liep ik volkomen vast. Ik kwam in de rechtzaal en voor mijn gevoel werd er daar zonder dat ik ook maar iets in te brengen had weer over mij beslist. Alles wat ik zei werd niet belangrijk gevonden. Ik telde niet mee. In het Jappenkamp telde ik ook niet mee, daar was ik gewoon nummer 26310 en in die rechtzaal kreeg ik datzelfde gevoel weer. Ik merkte dat ik steeds kwader en kwader werd maar ik voelde dat ik niks mocht doen. Ik was bang voor de straf die ik dan ongetwijfeld zou krijgen. Ik hield me in. Dat was enorm frustrerend. Daarna ging alles fout. Ik had geen grip meer op mijn leven. Ik was thuis maar toch was ik er niet. Mijn (tweede) vrouw kreeg geen contact met me. Ik hoorde wel maar luisterde niet. Ik zat op een gegeven moment zo klem in mijn eigen gevangenis dat ik middenin de nacht naar een bevriende psychiater ben gereden. Hij liet me direct opnemen.’

 

Vandaaruit kwam Van Slooten in een psychiatrisch circuit van verschillende instellingen waar hij een psychomotorische behandeling kreeg om de oorzaak van zijn agressiviteit te achterhalen. Zijn agressie werd extra gevoed door die slepende echtscheidingszaak. Inmiddels moest hij een banklening aangaan om zijn alimentatie en zijn levensonderhoud te kunnen betalen. Maar de kern van het probleem lag elders want tijdens een van de sessies, zegt hij, ‘liet de therapeute de andere patiënten een judomat vasthouden waarop ik mijn agressie moest uiten. Als ik mijn lichaam zou volgen zouden de beelden vanzelf komen zei ze. Nou, ik sta daar als een waanzinnige met mijn ogen dicht tegen die mat aan te meppen ... en opeens zie ik die Jap in vol uniform voor me staan! Vervolgens heb ik hem helemaal verrot geslagen. Daarna voelde ik me bevrijd en kon de genezing beginnen.’

 

‘Als je Bosnië binnenkomt zie je dat verwoeste land met die verlaten huizen waar de kledingstukken en koffers nog in de voortuin liggen en waartussen ook nog een landmijn kan liggen Dat is huiveringwekkend. Maar ook de spanning die je voelt als je in Sarajevo door Snipers Alley, een brede weg in het hartje van de stad waar sluipschutters iedereen die zich op straat waagde doodschoten, loopt en daar al die verwoestingen ziet, dat vergeet je nooit meer. Zelfs toen het veilig was, was het zo luguber dat ik me afvroeg of ik er wel zomaar kon lopen.’ Julia Bobeldijk ervoer ook dat Bosniërs en Serviërs niet blij waren met de komst van de NATO. ‘Ze schoten, zomaar voor de lol, over ons kamp heen en de kinderen gooiden allemaal rotzooi naar ons toe als we buiten de poort kwamen.’ Haar drijfveer om gastspreker te worden, wordt vooral gevoed door haar verbazing dat mensen die jaren lang naast elkaar hebben gewoond, christenen en moslims, elkaar opeens in de haren kunnen vliegen en elkaar zelfs vermoorden. ‘Waar gaat het dan over? Als je om je heen kijkt zie je dat het allemaal ikke, ikke, ikke is of heb-be, hebbe, hebbe! Waar is de verdraagzaamheid dan gebleven. Die is veel belangrijker. ‘Dat is wat ze in haar lessen duidelijk wil maken. Ze wil de leerlingen laten nadenken over wat mensen elkaar aan kunnen doen en dat je in het leven op elkaar aangewezen bent. ‘Dat je er wat van moet maken met elkaar’. Ze zegt: ‘Wat heb je eraan als je altijd de beste cijfers wilt hebben, vooraan in de winkel wilt staan en altijd de eerste wilt zijn, terwijl je samen een gewonde moet vervoeren of samen het kamp moet bewaken?’ Omdat ze ‘niets spannends’ heeft meegemaakt, had ze wel twijfels over haar gastdocentschap. Maar enerzijds reageerden de leerlingen zo goed en anderzijds was er de reactie van de begeleidster van de gastsprekerscursus die haar twijfel deden verdwijnen. Bobeldijk heeft op de cursus ‘voor het eerst het verhaal op papier geschreven. Ik snap niet dat het niet eerder heb gedaan. Dat is zo belangrijk want dan kan je voor de klas dichter bij je verhaal blijven. Mijn verhaal bestaat niet uit gruwelverhalen vertellen. Ik wil daarin duidelijk maken dat het ook anders kan. De cursusleidster was er heel enthousiast over omdat ik mijn gevoel liet spreken en vertelde hoe ik het ervaren heb. Daar gaat het om tijdens de lessen. Om jouw belevenis.’

 

Ook Van Slooten heeft tijdens de cursus geleerd hoe hij zijn verhaal in de ‘ik-vorm’ moet vertellen. Tijdens de lessen maakt hij geen gebruik van leermiddelen. Door de leerlingen te vertellen hoe hij er psychisch aan toe is geweest, probeert hij ze duidelijk te maken dat je respect voor elkaar moet hebben. Waar Bobeldijk de vraag uit de klas, of ze wel eens iemand heeft doodgeschoten pareert met: ‘Wat denk je zelf? Waarom denk je dat een verpleegster het leger in gaat?’, vertelt Van Slooten wat het voor hem betekent om met blote voeten in de blubber te staan. ‘In het Kamp had ik een keer vreselijke diarree. Toen ik het Moentilan inging had ik nog schoentjes, die waren me te klein geworden en een paar nieuwe krijg je daar niet, dus ik liep op blote voeten naar de hurk wc’s en daar stond ik dan in de diarree ontlasting van een ander. Dat beeld duikt dan automatisch weer bij me op.’ Bobeldijk gebruikt een plunjebaal als leermiddel. Twee weken van tevoren wordt de baal bij de school afgeleverd. De leerlingen mogen aan de hand van de inhoud raden van wie die plun-jebaal zou kunnen zijn. ‘Ze zien aan de Rode Kruis armband en het mouwembleem van SFOR dat het een militair is van de medische dienst, die in Bosnië is geweest, maar zijn altijd weer verbaasd als ze een vrouw zien.’ De moeilijkste vragen die ze uit de klas krijgt gaan over of zij het zinvol vindt dat Nederlandse militairen in Bosnië zitten. Hoewel zij daar een duidelijk idee over heeft, wil ze die ‘politieke overtuiging’ niet ventileren. Ze laat het erbij door te antwoorden dat ieder daar zijn eigen mening over moet hebben. Ook vindt ze het moeilijk te vertellen hoe verdrietig ze het vond dat er een Bosnische vader met een ernstig gewonde dochter bij de poort om hulp kwam smeken. Dat raakt haar nu nog en moet daarbij huilen. Dit verhaal vertelt ze alleen aan een klas als ze zich echt veilig voelt en dan laat ze ook haar tranen zien. Tijdens de gastsprekerlessen is het zowel bij Bobeldijk als bij Van Slooten doodstil in de klas. Beiden leiden aan die stilte af dat de lessen impact hebben. Van Slooten noemt een voorbeeld. ‘Een meisje, uit voormalig Joegoslavië, komt na de les naar me toe en zegt met tranen in haar ogen ‘u mag er zijn’.’

 

Het Landelijk Steunpunt Gastsprekers WO II-Heden wil het bezoek van ooggetuigen van de oorlog aan scholen stimuleren. Bij het Steunpunt zijn gastsprekers aangesloten die uit eigen ervaring kunnen vertellen over de Tweede Wereldoorlog of over recente conflicten en vredesmissies. Informatie: Oosthalen 8, 9414 TC Hooghalen. Telefoon 0593 - 592600 www.steunpuntgastsprekers.nl

 

HENK ROOZEBOOM is freelance journalist

Referentie: 
Henk Roozeboom | 2008
Cogiscope = ISSN 1871-1065 | 4 | 2 | 2-5
Trefwoorden: 
Bosnie-veteranen, Gastsprekers, Indische kampkinderen, interviews