Ethische dilemma’s in maatschappelijk werk voor veteranen

Want in elk slecht mens schuilt nog zoveel goeds,

En in elk goed mens zoveel slechts,

Dat het beter is om niet te oordelen.

Inleiding en vraagstelling

Het ministerie van Defensie beschikt al vele jaren over een eigen dienst voor bedrijfsmaatschappelijk werk, de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD). Op 4 oktober 2001 vierde deze dienst het twaalf en half lang bestaan in de huidige vorm. De oorsprong van de dienst voert helemaal terug naar 1938. Momenteel werken bij de dienst zo'n zeventig bedrijfsmaatschappelijk werkers. Onder hen bevinden zich ongeveer evenveel vrouwen als mannen en ongeveer evenveel militairen als burgers. Het bedrijfsmaatschappelijk werk vindt vaak plaats buiten het gezichtsveld van anderen dan de hulpverlener en de cliënt. De plicht tot geheimhouding van datgene wat in vertrouwen wordt verteld verbiedt maatschappelijk werkers immers om met derden over hun cliënten te spreken. Zelfs het gegeven dat men zich als cliënt meldt verdient afscherming. Dit geldt des te sterker voor bedrijfsmaatschappelijk werk in de defensieorganisatie waarin de cultuur van competitie en prestatie vaak weinig tijd en ruimte voor zwakheden heeft. Veel van dit vaak zo dankbare maar ook zo lastige en veelal pijnlijke werk blijft zo onderbelicht. Toch vereist goede personeelszorg in deze organisatie hulp aan personeel in probleemsituaties. Naast solidariteit met hen die met problemen kampen, vormt ook behoud van personeel voor de organisatie met name in tijden van schaarste op de arbeidsmarkt een belangrijk motief voor dergelijke hulp. Ons inziens is het uitstralingseffect van deze hulp, 'als mij zoiets zou overkomen, word ik ook geholpen’, veruit het belangrijkste motief voor deze personeelszorg. Betrokkenheid hij de organisatie is daar hij een directe opbrengst. Ook behoudt de organisatie daarmee als goed werkgever haar aantrekkingskracht op de arbeidsmarkt. Dit geldt ook voor de zorg aan hen die de actieve dienst reeds hebben verlaten. Zijn zij in hun actieve diensttijd uitgezonden geweest in vredesmissies of hebben zij hun plicht vervuld onder oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbare omstandigheden, dan zijn zij veteranen. Speciaal voor de zorg van deze veteranen zijn vier bedrijfsmaatschappelijk werkers van de MDD werkzaam op de regiokantoren van de MDD in Nederland. Ook bij het Veteraneninstituut in Doom draagt een bedrijfsmaatschappelijk werker van de MDD bij aan de bemensing van het Centraal Aanmeldingspunt Bij dit aanmeldingspunt wordt een intake uitgevoerd. waarna gericht wordt verwezen naar passende vormen van hulpverlening.

Teneinde deze personeelszorg en veteranenzorg op kwalitatief hoog niveau te houden dient maatschappelijk werk als onderdeel van deze zorg aan hoge eisen te voldoen Mede hierom hebben bedrijfsmaatschappelijk werkers van Defensie allen de hogere beroepsopleiding maatschappelijk werk en dienstverlening met succes afgerond, zijn zij ingeschreven in het beroepsregister van maatschappelijk werkenden en kan hun werk worden getoetst aan de beroepscode voor maatschappelijk werk.

In dit artikel toetsen we het handelen van maatschappelijk werkers in een viertal praktijksituaties van hulp aan veteranen aan de beroepscode De vraagstelling die als leidraad dient bij deze toetsing luidt: welke morele dilemma's doen zich voor in maatschappelijk voor veteranen? Teneinde deze vraagstelling te beantwoorden beschrijven we eerst enkele primaire processen in bedrijfsmaatschappelijk werk. Vervolgens beschrijven wc de beroepscodes voor bedrijfsmaatschappelijk werkers bij Defensie liet primair proces van hulpverlening aan veteranen verduidelijken we daarna met vier cases en morele dilemma's uit de praktijk Deze cases zijn geanonimiseerd en in de context gewijzigd om de privacy van veteranen en hulpverleners te beschermen, zonder overigens de essentie van de cases aan te tasten. Daarna beschrijven we de mogelijkheden van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht voor maatschappelijk werkers. Enkele conclusies en aanbevelingen voor het omgaan met morele dilemma’s in maatschappelijk werk voor veteranen vormen de afsluiting van dit artikel.

Vanuit het beroepsprofiel voor maatschappelijk werk worden verschillende primaire processen in maatschappelijk werk onderscheiden. Voorop staat vaak de hulpverlening, waarin op niet-therapeutische en kortdurende wijze wordt getracht een hulpvraag van een cliënt te beantwoorden Kortdurend betekent in de praktijk dat in vijf tot maximaal tien sessies van ongeveer drie kwartier de oorspronkelijke hulpvraag moet worden beantwoord. Naast hulpverlening onderscheidt men bij Defensie advisering over militairen aan commandanten en berichtgeving: het persoonlijk overbrengen van slecht nieuws inzake vermissing, gijzeling, ernstige verwonding of overlijden van een militair aan zijn thuisfront.

Met name in de hulpverlening gaat het om het onderling vertrouwen tussen bedrijfsmaatschappelijk werker en militair of burgermedewerker. Los van de beroepscode, waarover zo meer volgt, komt dit primair proces pas werkelijk lot stand indien men de cliënt als medemens met respect benadert, zijn of haar verhaal serieus neemt en zowel de lichaamstaal van de cliënt als de reactie van de bedrijfsmaatschappelijk werker opneemt in het gesprek. Een aandachtige houding, het vermijden van storingen van buiten en het bieden van veiligheid, met name voor slachtoffers van allerlei vormen van geweld zijn daarbij noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarden voor succesvolle hulpverlening Handelen in overeenstemming met de beroepscode vormt een volgende voorwaarde. Hoe dat in de praktijk mogelijk is moge blijken uit de te beschrijven cases. Daaraan voorafgaand beschrijven we eerst de beroepscode voor maatschappelijk werk en de huidige beroepscodes voor Defensiepersoneel.

De beroepscode voor maatschappelijk werk

In de hogere beroepsopleiding maatschappelijk werk en dienstverlening wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de beroepscode voor maatschappelijk werk. Naast het bestuderen van deze code en het toetsen van praktijksituaties aan deze code. wordt hierbij ook aandacht besteed aan de houding van de bedrijfsmaatschappelijk werker. Juist via deze beroepshouding communiceert hij immers zijn beroepscode aan zijn clienten, vaak zonder woorden. Hierbij spelen de plaats van het gesprek, de opstelling van de zitposities, en het zoveel mogelijk onttrekken van de aanwezigheid van cliënt aan het oog van buitenstanders een belangrijke rol Ook de uitleg over de beroepscode als opening van de intake is een wezenlijk onderdeel in het scheppen van veiligheid en vertrouwen. Dit geldt met name waar het gaat om het maken van gespreksnotities en de dossiervorming: deze zijn steeds voor de cliënt in te zien en uitleg over datgene wat wordt opgeschreven neemt veel wantrouwen weg.

De beroepscode is in zijn geheel als bijlage bij dit artikel opgenomen en bestaat uit de volgende hoofdpunten:

a.    doelstelling van de maatschappelijk werker, het tot zijn recht laten komen van de cliënt in wisselwerking met zijn omgeving;

b.    verhouding tot de client: respectvol en met erkenning van keuzevrijheid van handelen;

c.    aard van de professionele relatie: vertrouwelijk, beroepsgeheim, immer handelend met instemming van de cliënt, tenzij het leven van andere mensen ernstig in gevaar komt.

Met name deze laatste situatie, waarin mensenlevens gevaar lopen, komt in de praktijk bij Defensie regelmatig voor. Veteranen hebben hier haast per definitie mee te maken gehad. Derhalve worden in de volgende paragraaf morele dilemma’s geschetst, waarbij het handelen van maatschappelijk werkers in hun hulp aan veteranen aan de beroepscode wordt getoetst.

Beroepscodes bij het ministerie van Defensie

Defensie kent seden enige jaren een aantal beroepscodes. Werd in 1994 nog aangegeven dat het de moeite waard is om te overwegen om tot een beroepscode voor Nederlandse militairen te komen {Homan, 1994), anno 2002 heeft elk krijgsmachtdeel zijn eigen beroepscode en wordt er zelfs enthousiast mee geoefend (De Jong, 1999). Deze codes hebben bij de verschillende krijgsmachtdelen hun eigen ontstaansgeschiedenis. Vanaf centraal niveau is er een code samengesteld voor het werken in internationale operaties, waar personeel van alle krijgsmachtdelen aan deel kan nemen. Centraal in al deze codes staat de optimale taakuitvoering door defensiepersoneel, respect voor defensiepersoneel en respect voor de mensen met wie dit personeel in contact komt Daarbij zij opgemerkt dat defensie met deze codes de trend van professionalisering goed volgt. Aangezien het overgrote deel van cliënten van bedrijfsmaatschap-pelijk werkers behoort tot het defensiepersoneel, geldt deze beroepscode ook voor hen en komen de beroepscodes van Defensie zodoende binnen in het bedrijfsmaatschappelijk werk. Daarbij komi dat de bedrijfsmaat-schappelijk werkers van de MDD zelf ook deel uitmaken van de defensieorganisatie en derhalve ook vallen onder de beroepscodes van Defensie. Waar deze beroepscodes conflicteren doet zich het moreel dilemma voor welke code prevaleert. Dit 'pettenprobleem, welke rol speelt men in welke situatie, doet zich ook bij andere defensiemedewerkers voor die een eigen beroepscode hebben en wordt doorgaans ook naar tevredenheid opgelost. In de letterlijke betekenis zet men immers zijn pet ook wel eens af. zet men wel eens een andere pet op en leidt de poging tot het tegelijkertijd dragen van twee petten tot een potsierlijke situatie en het doorgaans verliezen van tenminste één pet. In de cases zal steeds worden aangegeven waar dit ‘petten-probleem’ zich voordoet en hoe er mee wordt omgegaan.

Overigens zij opgemerkt dat naast deze talrijke beroepscodes ook levensovertuiging en politieke opvattingen van belang zijn voor individueel handelen (De Jonge 1995, p 273). Politieke neutraliteit is ook onder officieren van de krijgsmacht niet langer vanzelfsprekend (Betros, 2001). Voor ons betoog beperken we ons echter tot de beroepscodes, waarop professioneel handelen kan worden getoetst.

De beroepscodes in de praktijk

In deze paragraaf beschrijven we aan de hand van vier cases hoe de beroepscodes in de praktijk richting geven aan het handelen in morele dilemma's in maatschappelijk werk voor veteranen. Vanuit de hulpverlening beschrijven we vier cases, waarvan er drie daderhulpverlening betreffen.

Casus 1. Hulpverlening aan een slachtoffer van seksueel geweld Een vrouwelijke veteraan meldt zich na een vredesmissie bij een vrouwelijke bedrijfsmaatschappelijk werker voor hulp. Kort voor de uitzending heeft zij de relatie met haar vriend verbroken, die haar en haar kind uit woede vervolgens op straat zette. In eerste instantie leek de hulpvraag beperkt te blijven tot het verkrijgen van een renteloze lening, waarmee zij in haar huisvesting kon voorzien. Na enige aarzeling kwam zij echter met een hulpvraag voor begeleiding bij het verwerken van haar incest verleden, waarin zij net als haar jongere zus door haar vader langdurig was misbruikt. De aarzeling bestond naast de natuurlijke gevoelens van schaamte en schuld bij slachtoffers van seksueel geweld ook uit een tweetal mislukte pogingen tot hulpverlening. In eerste instantie was zij begeleid door een psychiater, die haar echter medicijnen voorschreef die haar erg depressief maakten. Vervolgens kwam zij terecht hij een psychotherapeut, die afstand schiep door voortdurend op zijn horloge te kijken. In geen van beide gevallen voelde zij zich voldoende veilig om terug te gaan naar haar herinneringen aan het seksueel geweld. Bij de bedrijfsmaatschappelijk werker is de hulpverlening lot op heden beperkt gebleven tot het benoemen van haar aarzelingen en een uitleg over de wijze van verwerken en het benoemen van de schaamte en schuldgevoelens, hetgeen haar reeds zichtbaar goed deed. In de beveiligingsorganisatie, waar ze na haar eervol ontslag bij Defensie aan het werk ging, verricht zij haar werk weer naar tevredenheid

Het morele dilemma waarvoor de bedrijfsmaatschappelijk werker zich geplaatst zag betrof enerzijds de geheimhouding en het vertrouwen die nodig zijn voor hulpverlening, met name waar het slachtoffers van seksueel geweld betreft. Anderzijds komt de veiligheid van de organisatie en van personeel in het geding als veteranen in een beveiligingsorganisatie, soms gewapend en wel, in ernstige geldelijke en geestelijke nood verkeren en wellicht labiel raken Daarbij komt dat de veteraan in kwestie nog maar net was aangenomen en wellicht haar precaire situatie had verzwegen bij de selectie, hetgeen zelfs een ontslaggrond zou kunnen zijn. Het betreft hier derhalve een moreel dilemma, waarbij gekozen moet worden uit twee of drie lovenswaardige alternatieven, die elkaar uitsluiten, namelijk hulpverlening, het waarborgen van de veiligheid van organisatie en personeel of het realiseren van een goed toelatingsbeleid tot de organisatie

De maatschappelijk werker heeft in de casus gekozen voor het hande-lingsalternatief om materiele hulp te verlenen en de voorwaarden te scheppen voor het verwerken van het incesttrauma. Zij had kunnen kiezen voor hel informeren van de organisatie, teneinde bijvoorbeeld de risico's van onjuist wapengebruik, met alle gevolgen van dien. le reduceren. Een zorgvuldige afweging van de beroepscode van geheimhouding pleit in du geval echter voor de gevolgde aanpak, waarbij in de eerste twee contacten met de veteraan een zorgvuldige inschatting is gemaakt van de kansen op crises of labiliteit. Bovendien zijn beide onderwerpen in de hulpverlening aan de orde geweest en is de kans hierop aanzienlijk afgenomen door het verstrekken van de renteloze lening. Een derde alternatief lag in het informeren van de werkgever teneinde de rechtmatigheid van de aanstelling te onderzoeken. De veieraan kan worden ontslagen indien belangrijke informatie over de levenssituatie, die een risico zouden vormen voor een goede uitoefening van de functie, is verzwegen. Ook voor dit alternatief is niet gekozen, aangezien de aanpak die in de casus is gekozen de kans biedt op succesvolle hulpverlening, waardoor de veteraan voor de beveiligingsorganisatie kon worden behouden.

Casus 2. Hulpverlening aan een veteraan van een vredesmissie Via collega's van een militair, die uitgezonden is geweest en als veteraan door Defensie eervol is ontslagen, hoort een bedrijfsmaatschappelijk werker dat deze veteraan thuis al langere lijd ernstige problemen heeft. Tijdens zijn Rest en Recuperation (R&rR) verlof gedurende een vredesmissie in het voormalig Joegoslavië was de militair tien dagen in Nederland. Tegen het einde van dit R&R-verlof meldde de militair zich bij de MDD. In de intake bleek dat de militair kort daarvoor zijn zoon van vijftien jaar zo geslagen heeft, dat deze zoon door de stichting Jeugdzorg tijdelijk onderdak buiten het ouderlijk huis heefl gekregen. Als aanleiding voor de mishandeling beschreef de militair het voortdurende verzet tegen de huisregels van de puber: s nachts opblijven om tv te kijken of te internetten, s morgens het bed niel uit willen en een leer-achterstand op school. Tevens bleek dal de militair zelf door zijn eigen vader vaak geslagen is. waarop hij op zijn zeventiende jaar in dienst ging en trouwde toen hij twintig was. Du om zelf een veilig bestaan op te bouwen. Na de intake leek het aanvankelijk of de rust thuis was weergekeerd, nu de zoon elders onderdak had. Aangezien hij echter na twee weken weer verwijderd werd uit de tijdelijk huisvesting, kwam hij opnieuw thuis en liepen de spanningen wederom hoog op. Na repatriëring van de militair en eervol ontslag uit de defensieorganisatie op zijn eigen verzoek meldde de militair, inmiddels veteraan geworden, zich bij hei Centraal Aanspreekpunt van het Veteraneninstituut. Na de intake bracht een maatschappelijk werker van het Veteraneninstituut een huisbezoek aan de veteraan, waarin met alle gezinsleden werd gesproken. Zo ontstond een mogelijkheid om samen constructief verder ie gaan. Ook de interventie om de zoon naar een andere school te laten gaan, wierp heel snel vruchten af. Tijdens dit huisbezoek bleek overigens hoever de situatie was geëscaleerd. De moeder werd steeds als zij haar zoon probeerde te slaan door haar eigen kind in elkaar geslagen. Vervolgens koos zij ervoor haar man op te roepen om haar zoon te slaan, met alle gevolgen van dien.

De maatschappelijk werkers konden in deze casus iwee doelen nastreven: hulp aan het slachtoffer, in casu de zoon, of hulp aan de dader, in casu de vader. In deze casus bleek de tegenstelling tussen de onderscheiden doelen echter niet onoverkomelijk. Volgens een algemeen geldende maatschappelijke code zou de zwakste partij het eerste hulp behoeven, hetgeen zou pleiten voor hulp aan de zoon. Deze hulp was echter al tot stand gekomen via de Jeugdzorg, die hem elders onderdak had verschaft. Ook in het gesprek met gehele gezin, is zijn positie versterkt. De hulp aan de vader valt vanuit de beroepscode te verdedigen, aangezien de vader zowel hulpvrager was maar ook slachtoffer werd van het geweld in de vredesmissie en zijn eigen gewelddadige gedrag, dat deels voortkwam uit zijn opvoeding. De uithuisplaatsing van de zoon gaf daarop zoveel spanningen, dat de veteraan zelf overspannen raakte. Ook de dominante rol van de moeder, die de vader tot geweld aanzette, pleit in het licht van de beroepscode voor hulp aan de vader. In het algemene geval valt te overwegen om voorafgaand aan uitzendingen de psychosociale situatie van een militair in kaart te brengen, op zijn minst om tijdig hulp te kunnen verlenen. In de beroepscode zou in die zin een accent kunnen worden gelegd op preventie, hetgeen een wezenlijk aspect vormt van de trits belangenbehartiging, signalering en preventie zoals die genoemd worden in het beroepsprofiel van maatschappelijke werkers. Binnen Defensie zou aan het doel van de optimale taakuitvoering de oproep kunnen worden gekoppeld om tijdig hulp te zoeken voor psychosociale problemen. Via de geboden veteranenzorg bleef het beeld van het goed werkgeverschap van Defensie gewaarborgd, ook toen de militair veteraan geworden was.

Casus 3. Daderhulpverlening aan een veteraan van een vredesmissie Na een vredesmissie in het voormalig Joegoslavië wordt aan een militair op zijn verzoek eervol ontslag verleend Korte tijd later meldt hij zich bij het Centraal Aanmcldingspunt van het Veteraneninstituut met ernstige spanningsklachten. Een maatschappelijk werker doet vervolgens de intake. Hierbij blijkt dat zijn Rest and Recuperation (R&R) verlof geheel in het water is gevallen. Tijdens deze periode was het onmogelijk om zijn vrouw te spreken over datgene dat hij gedurende het eerste deel van de missie had meegemaakt In de intake bleken schokkende gebeurtenissen ten grondslag te liggen aan dit communicatieprobleem. Met name de situatie, waarin er door zijn eenheid over en weer was geschoten op mensen aan de andere kant van een dal. hield hem voortdurend bezig.

zonder dal hij er met anderen over kon spreken. Van zijn directe chef had hij toentertijd toestemming gekregen om te schieten, maar van de compagniescommandant had hij daarover juist een uitbrander gehad. Het beeld dat een man, op wie hij schoot, achter een heuvel verdween al dan mei vallend door zijn vuur, ontnam hem al zijn rust en slaap.

De maatschappelijke werker kon voor de veteraan pas echt iets gaan betekenen, toen hij de gevolgen ging merken van de stagnerende verwerking van zijn schokkende ervaringen en de drempel naar de hulpverlening durfde over te gaan Met name voor jonge veteranen, voor wie de codes van sterk en weerbaar zijn het vragen om hulp eigenlijk verbieden. is deze drempel hoog. Indien een militair of veteraan deze drempel overstapt, betekent het dat in bijna al dergelijke gevallen sprake is van zeer ernstige problematiek. De maatschappelijk werker kon vanuit zijn vaardigheden in het begeleiden van het verwerken van psychotraumata echter veel voor de veteraan betekenen. Aanvankelijk kon dit zelfs met de partner erbij, maar na afloop van enkele gesprekken bleek dat de onderlinge band zo was uitgchold. dat hun huwelijk, dat slechts vier jaar oud was en waaruit geen kinderen waren voortgekomen, werd ontbonden. Voor de vrouw bleek het blijvend onmogelijk contact te maken met de ervaringen van de veteraan in het uitzendgebied.

De maatschappelijk werker werd in deze casus geconfronteerd met het morele dilemma om enerzijds de militair hulp te verlenen. Anderzijds kon de hulpverlening worden gericht op de relatieproblemen met zijn vrouw, waarvoor relatiehulpverlening was geïndiceerd. Op zich beide nastrevenswaardige doelen De keuze om de hulpverlening te richten op de veteraan valt te verdedigen vanuit de oorspronkelijke hulpvraag die de veteraan formuleerde: hoe leer ik mijn schokkende ervaring bespreken en verwerken? Dal hel tweede doel van de hulpverlening, het behoud van zijn relatie, met kon worden bereikt, bleek ook te maken te hebben met de hoge eisen die zijn vrouw aan hem stelde, en waaraan hij telkens niet of nauwelijks kon voldoen, ook niet na het afsluiten van de hulpverlening.

Naast het hiervoor beschreven dilemma kwam de bedrijfsmaatschappelijk werker in de casus ook voor het morele dilemma te staan om de beschieting van een vluchtende burger te melden als strafbaar feit. Aangezien du de hulp bij hei verwerken van de schok onmogelijk had gemaakt en de chefs van de betrokken militair destijds op de hoogte waren van het gerichte vuur dat door de Nederlandse eenheid was afgegeven, heeft de maatschappelijk werker van het Veteraneninstituut juist gehandeld door de hulpverlening te laten prevaleren boven het signaleren van de vermeende strafbare feiten.

In het algemene geval blijkt in de waardenhierarchie bij deze keuze de concrete mogelijkheid van hulp voorrang te krijgen boven het aangifte doen van vermeend strafbare feiten. Dit laatste is een slecht begaanbare weg, omdat de militaire veteraan bereid moet zijn tegen zichzelf te getuigen Bovendien volstaat een dergelijk getuigenis niet, maar moet een dergelijke getuigenis worden gestaafd met feiten of getuigenissen van anderen, hetgeen zowel menselijk als juridisch een schier onmogelijke opgave vormt.

Casus 4. Daderhulpverlening aan een veteraan uit de Tweede Wereldoorlog Een veteraan, een gewezen militair die uitgezonden is geweest, meldt zich bij het Veteraneninstituut in Doom voor ernstige psychosomatische klachten (Vogelaar, Keerds en Schreuder, 2001). Uit de intake blijkt dat een zeer ernstig psychisch trauma, opgelopen in de meidagen van 1940 ten grondslag ligt aan een lange tijd van verdringen. Nu een naderend levenseinde zich aankondigt wordt de druk van de beelden van zijn eigen oorlogshandelingen hem teveel. Met name het beeld van een Duitse militair die zich net heeft overgegeven, voor hem neerknielt en smeekt om genade, maar toch door hem wordt doodgeschoten kwelt hem bijna dagelijks en berooft hem van alle rust en slaap In de hulpverlening gaat de maatschappelijk werker met de veteraan terug naar de plaats waar de gevechten plaatsvonden en met name naar de plaats waar de Duitse militair knielde en na hei schot achterover viel. In het benoemen van de uiteenlopende maar heftige gevoelens van angst, woede, opluchting en walging bij alle beelden die de veteraan daar had, ontstond voor hem begrip voor zijn reacties, waarmee hij ook weer greep kreeg op zijn reacties, zijn leven en zijn naderende levenseinde.

De bedrijfsmaatschappelijk werker kreeg in deze casus te maken met het morele dilemma om te kiezen voor hulpverlening of aangifte doen van een oorlogsmisdrijf, in dit geval het doodschieten van een militair die zich had overgegeven. Los van de vraag of door verjaring zou worden afgezien van strafvervolging, zou deze vervolging waarschijnlijk ook niet op gang zijn gekomen, omdat getuigen van het voorval ontbraken, het lichaam in een massagraf was begraven en alleen op eigen verklaringen een verdachte niet kan worden veroordeeld. Daarmee heeft de bed rij fs-maatschappelijk werker ons inziens in overeenstemming met de beroepscode voor bedrijfsmaatschappelijk werk gehandeld en het enige werkelijk bereikbare doel, effectieve hulpverlening aan een cliënt, behaald

In het algemene geval blijkt de hulpverlening aan de dader, net als in de voorgaande casus, een begaanbare weg. Voor de organisatiecode zou dit kunnen betekenen dat respect en zorg voor personeel van Defensie zich ook uitstrekt tot zorg voor veteranen, dat wil zeggen degenen die de actieve dienst hebben verlaten. Vooral als na dit verlaten van de actieve dienst zou blijken dat zich tijdens de uitoefening van de dienst situaties hebben voorgedaan, waarmee de militair tegen wil en dank blijft worstelen.

Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht voor maatschappelijk werkers

Zoals in hei voorgaande is gebleken is de plichi lot geheimhouding, van datgene dat een maatschappelijk werker over personen en situaties wordt medegedeeld, een belangrijk onderdeel van de beroepscode en beroepspraktijk. Veel morele dilemma’s aangaande spreken of zwijgen (Timmer, 2001) zullen niet expliciet worden besproken, maar wel sleeds onderdeel vormen van het beroepsmatig handelen van maatschappelijke werkers. Vandaar dat wc er hier nogmaals aandacht aan besteden.

Artikel 12 van de beroepscode luidt: ‘Krachtens zijn positie als vertrouwenspersoon heeft de maatschappelijk werker de plicht tot geheimhouding van al hetgeen hem als zodanig over de persoon en de omstandigheden van de cliént ter kennis is gekomen’. Vanuit deze geheimhouding kunnen zij in beginsel het recht claimen om bij rechtszittingen niet te worden gehoord of, in plechtig Nederlands gezegd, hiervan verschoond te blijven. Allereerst zullen we beschrijven hoe bij rechtszittingen zal worden omgegaan met dn recht (Kanters, 2001). Vervolgens geven we kon aan hoe in andere belangrijke overlegsituaties de plicht tot geheimhouding kan worden vervuld.

Bij rechtszittingen kan artikel 218 van het Wetboek van strafvordering worden ingeroepen: ‘Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen hen als zodanig is toevertrouwd.’ Zowel in dit artikel als in artikel 12 van de beroepscode heeft het ‘als zodanig' betrekking op de rol van vertrouwenspersoon Ook buiten deze rol komt een maatschappelijk werker van alles ter kennis, hetgeen derhalve buiten de plicht tot geheimhouding valt. Bovendien is het verschoningsrecht bij wet slechts gegeven aan artsen, advocaten, notarissen en geestelijken Er is bij deze beroepsgroepen geen sprake van een absoluut recht, maar steeds zal de rechter een belangenafweging maken tussen waarheidsvinding, toegankelijkheid tot de hulp en het algemene versus het individuele belang. Dit geldt ook voor beroepsgroepen als verpleegkundigen, apothekers, vroedvrouwen en journalisten, waarbij een wetsvoorstel voor deze laatste groep recent door de regering is ingetrokken Maatschappelijk werkers worden bij deze beroepsgroepen niet genoemd, maar kunnen zich wel op het verschoningsrecht beroepen, indien zij net als de overige beroepsgroepen, voldoen aan de volgende drie criteria: a. er is een geheimhoudingsplicht, b de geheime kennis is ‘als zodanig' verkregen, en c. het geheimhouden van de kennis is voor de cliënt existentieel, hetgeen wil zeggen dat hij in zijn bestaan wordt bedreigd als deze kennis wordt prijsgegeven.

In allerlei overlegsituaties, waarin bedrijfsmaatschappelijk werkers bijvoorbeeld samenwerken met bedrijfsartsen, psychologen, geestelijk verzorgers, personeelsfunctionarissen en commandanten, doet de plicht tot geheimhouding zich ook gelden. Toch dienen bedrijfsmaatschappelijke werkers in dergelijk multidisciplinair overleg niet te snel te zwijgen, en zeker niet uit valse bescheidenheid of om op safe te spelen (Timmer. 2001). In een analyse van mogelijke begripsverwarring tussen bijvoorbeeld curatieve arts en commandant blijkt dat veel informatie met toestemming van de patiënt kan worden ingebracht, terwijl andere informatie met het oog op de operationele veiligheid van de eenheid niet aan de commandant mag worden onthouden (Hoejenbos, 2000). Naar analogie van deze situatie werken bedrijfsmaatschappelijk werkers van de MDD al geruime met een schriftelijk informed consent van cliënten om gegevens over hun situatie te gebruiken in sociaal medisch overleg, waarbij de cliënt tevens het recht heeft op inzage over hetgeen er in dat overleg over hem is vastgelegd.

Conclusies en aanbevelingen

Bij hulpverlening aan cliënten is in geen van de cases de noodzaak gebleken om de plicht tot geheimhouding vanuit de beroepscode te verzaken. De specifieke conclusie ten aanzien van hulpverlening luidt derhalve dat de beroepscode ook hier een uitweg biedt uit morele dilemma's. Aanbevolen wordl derhalve om de geheimhouding te beschouwen als een wezenlijk onderdeel van de voorwaarden voor effectieve hulpverlening. Cliënten dienen te weten dat hetgeen zij delen met de hulpverlener tussen de muren blijft van de kamer waar de vertrouwelijke gesprekken plaatsvinden. Ondanks de neiging om bij hulpverlening aan daders deze plicht tot geheimhouding ter discussie te stellen is ook in de cases die hierop betrekking hebben niet de noodzaak gebleken de plicht tot geheimhouding te verzaken. Uiteraard weegt deze plicht minder zwaar, indien de cliënt zelf om opheffing van de geheimhouding verzoekt en deze opheffing hel belang van de hulpverlening dient, om bijvoorbeeld chefs te bewegen voor de probleemsituatie voorzieningen te treffen. Overigens kan du laatste ook immer op gezag van de bedrijfsmaatschappelijk werker, zonder dat tot in deiail opening van zaken wordt gegeven. De praktijk leert dat in de werkomgeving meer draagvlak ontstaat en de cliënt meer begnp ontmoet, indien datgene wal van anderen of de organisatie wordt gevraagd in hoofdlijnen wordt geschetst, vaak bij voorkeur door de cliënt zelf

In hei nakomen van de geheimshoudtngsphchi worden bedrijfsmaatschappelijk werkers regelmatig geconfronteerd met het morele dilemma van spreken of zwijgen. Tot in het uiterste geval van een rechtszitting kunnen zij met succes een beroep doen op het verschoningsrecht, mits de informatie waar om het gaat in de rol van vertrouwenspersoon is verkregen en deze informatie van existentieel belang is voor de cliënt. In het sociaal medisch overleg kan, met toestemming van de cliënt en met het oog op de veiligheid van de eenheid, die informatie worden ingebracht die nodig is voor een goede afstemming tussen werkgever en zorgverleners.

Uit de cases die in dit hoofdstuk zijn beschreven kan de algemene conclusie worden getrokken dat maatschappelijk werkers in hun werkzaamheden regelmatig te maken krijgen met morele dilemma's. De beroepscode voor het maatschappelijk werk biedi in deze dilemma’s veelal houvast voor een aanpak, die in eerste instantie de belangen van de cliënt dient. Artikel 1 van de beroepscode (zie bijlage) laat daar geen misverstanden over beslaan. Via effectieve hulpverlening aan personeel worden vaak ook de belangen van de organisatie op wat langere termijn gediend. Du samenbrengen van de belangen van personeel en organisatie is in het geval van een arbeidsconflict vaak de sleutel tot succes. Interventies van een bedrijfsmaatschappelijk werker leiden in dergelijke gevallen tot het scheppen van een win-win situatie, waarbij hei morele dilemma zich ook laat oplossen. Als algemene conclusie geldt dan tevens dat de besproken dilemma’s zich laten oplossen door keuzes te maken die overeenstemmen mei de beroepscode.

Vanuit deze algemene conclusies vloeien de aanbevelingen voort om de beroepscode onder de aandacht te brengen van bedrijfsmaatschappelijk werkers, omdat ze in hun werk veel met morele dilemma's te maken hebben en de beroepscode in deze dilemma's veelal een uitweg biedt. Daarom verdient juist deze code in werkoverleg, intervisie en supervisie van bedrijfsmaatschappelijk werkers regelmatig aandacht.

Samenvatting

Bij de Maatschappelijke Dienst Defensie hebben bedrijfsmaatschappelijk werkers te maken met morele dilemma's in hulpverlening, berichtgeving en advisering. De algemene beroepscodes voor defensiepersoneel en de beroepscode voor het maatschappelijk werk geven richting aan het handelen in deze dilemma's. In de beschreven cases over hulpverlening aan veteranen geeft de beroepscode voor het maatschappelijk werk steeds voorrang aan de waarde van geheimhouding van deze hulpverlening. De geheimhoudingsplicht die in meerdere cases naar voren komt, kan in jundische procedures worden gehandhaafd met een beroep op het verschoningsrecht voor hulpverleners

Geconcludeerd wordt dat de beroepscode voor maatschappelijk werk in vele van de morele dilemma's in bedrijfsmaatschappelijk werk bij Defensie, maar ook daarbuiten in de hulp aan veteranen een uitweg biedt. Deze beroepscode verdient derhalve ruime aandacht van bedrijfsmaatschappelijk werkers bij Defensie in het kader van de hulpverlening aan veteranen.

Literatuur

Beroepscode voor de maatschappelijk werker. Uirccht: Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werk. 1999

Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Maatschappelijk Werk, 1996.

Belros. L . Political partisanship and the military ethic in America', in: .Armed forces and society vol. 27 (2001) 4. pp. 501-523.

Hocjcnbos,    ‘Verwarring    rond informatie-ultwissellng tussen aris en comman

dant'. in: Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift vol. 53 (2000) 143-176, pp. 156-158.

Homan, C.. ‘Ethiek in een veranderende krijgsmacht', in: Beukbergenschrift vol. 2 (1994).

Jong, J.P.O., 'Ethical decision games', in: Qua patet orbis, medelingenblad van het hoofd-kwartier korps mariniers (1999) 1, pp 20-21

Jonge, E. de, Ethiek voor maatschappelijk werkers Een methodische aanpak van morele dilemma's. Bussum Couthinho, 1995.

Kantors. P.W., Recht, ethiek en maatschappelijk werk: inleiding op de expertmeeting ethiek bij de maatschappelijke dienst defensie op 5 november 2001 Den Haag: Maatschappelijke Dienst Defensie. 2001.

Teeseling, 1 van, “Slachtofferhulp aan mensenredders', in: Psychologie vol. 20 (2001) juni, pp. 34-39.

Timmer, 5.. Spreken of zwijgen: inleiding op de expertmeeting ethiek bij de maatschappelijke dienst defensie op 5 november 2001 Den Haag: Maat.schapjxlijkc Dienst Defensie. 2001.

Vogelaar. H.H..J.W. Rccrds & BJ.N Schreuder, ‘Veteranen en hun traumabehande-ling’. in: Militaire Speciatoi vol. 169 (2001) 5. pp. 254-264.

Widdershoven, G., Ethiek in de kliniek. Hedendaagse benaderingen in de gezondheids-ethick. Mcppcl: Boom. 2000.

Bijlage

Beroepscode voor de maatschappelijk werker

Hoofdstuk 1. Algemeen

1.    De maatschappelijk werker bevordert primair het optimaal tot zijn recht komen van de persoon in wisselwerking met zijn omgeving. Hij waakt ervoor dat zijn deskundigheid met wordt gebruikt voor belangen die in strijd zijn met de doelstelling van het beroep.

2.    De maatschappelijk werker dient zijn beroep deskundig uit te oefenen.

3.    De maatschappelijk werker toont - gegeven hel organisatorisch verband waarbinnen hij functioneert - ten opzichte van iedereen gelijke bereidheid tot het aangaan van een professionele relatie.

4.    De maatschappelijk werker vermijdt datgene waardoor het vertrouwen in het beroep wordt geschaad.

Hoofdstuk 2. De verhouding tot de cliënt

Algemeen

5.    De houding van de maatschappelijk werker tegenover de diént is gebaseerd op respect voor diens persoon en erkenning van diens verantwoordelijkheid voor de eigen keuze van handelen.

6.    De maatschappelijk werker laat na misbruik te maken van het uit zijn deskundigheid of positie voortvloeiend overwicht in de profes sionele relatie tot de cliënt

7.    De maatschappelijk werker informeert de cliënt over de wijze waarop en de vorm waarin binnen de doelstelling en het beleid van de organisatie hulp kan worden geboden

8.    Indien de maatschappelijk werker niet meer kan voldoen aan de vraag van de cliënt bevordert hij dat de diént elders de meest geëigende hulp krijgt.

De aard van de professionele relatie

9.    De maatschappelijk werker handelt in het kader van de professionele relatie, op basis van overeenstemming met en instemming van de cliënt over de doelstelling en aard van de professionele relatie en de daarbij behorende voorwaarden.

10. Alvorens dc maatschappelijk werker in het kader van de professionele relatie derden benadert ten einde op te treden voor of namens dc cliënt, is diens toestemming vereist.

11    Het handelen buiten medeweten en toestemming van de cliënt is slechts gerechtvaardigd voor zover deze niet in staat is zijn wil te bepalen of indien levensbelangen van anderen ernstig worden bedreigd. Bij de beslissing hieromtrent is overleg met beroepsgenoten en/of andere deskundigen noodzakelijk. De maatschappelijk werker verantwoordt dit handelen zoveel mogelijk tegenover de cliënt.

Vertrouwelijkheid

12    Krachtens zijn positie als vertrouwenspersoon heeft de maatschappelijk werker de plicht lot geheimhouding van hetgeen hem als zodanig over de persoon en omstandigheden van de cliënt ter kennis is gekomen.

13.    De plicht tot geheimhouding wordt niet opgeheven door de uitsluitende toestemming van de cliënt.

14.    Voor het verstrekken van gegevens over de persoon en omstandigheden van de cliënt ten behoeve van doelstellingen, welke liggen buiten de die van de professionele relatie, is toestemming van de cliënt vereist.

15.    De maatschappelijk werker beroept zich jegens de rechter op hei in de Nederlandse wetgeving neergelegde verschoningsrecht van getuigen. indien het afleggen van een getuigenis of het beantwoorden van bepaalde vragen hem in stnjd zou brengen met zijn plicht tot geheimhouding.

Dossier

16.    De maatschappelijk werker verzamelt omtrent de persoon en de omstandigheden van de cliënt slechts de gegevens, die relevant zijn voor de doelstelling van de professionele relatie.

17.    De maatschappelijk werker draagt er zorg voor dat de vastgelegde vertrouwelijke gegevens niet toegankelijk zijn voor een ieder die niet functioneel betrokken is bij de professionele relatie met de cliënt.

18.    De maatschappelijk werker verleent de cliënt en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger desgevraagd inzage in het dossier, voor zover dit voor de cliënt ol anderen geen kennelijk ernstig nadeel oplevert. Wanneer inzage in hei dossier voor de cliënt ernstig nadeel oplevert verleent de maatschappelijk werker desgevraagd inzage aan een door de cliënt aan te wijzen professionele vertrouwenspersoon.

19.    De maatschappelijk werker biedt de cliënt en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger de mogelijkheid gegevens die zijn opgenomen in het dossier aan te vullen.

Hoofdstuk .3. Samenwerking

20.    De maatschappelijk werker werkt samen met anderen wanneer een goede beroepsuitoefening dit vraagt en erkent de eigen aard en waarde van de bijdrage van die anderen.

21.    Indien de maatschappelijk werker samenwerkt met anderen verstrekt hij slechts die gegevens omtrent de persoon en de omstandigheden van de cliënt welke relevant zijn voor de realisering van de doelstelling van de samenwerking, met inachtneming van artikel 12 De artikelen 9 en 10 zijn overeenkomstig van toepassing.

22 De maatschappelijk werker zwijgt over datgene wat hem in het kader van samenwerking met andere personen en organisatie bekend wordt over hun functioneren voor zover dit een vertrouwelijk karakter heeft, tenzij misstanden worden aangetroffen die het opzij zetten van de vertrouwelijkheid rechtvaardigen en hem tot spreken verplichten. Een beslissing hieromtrent dient te worden genomen na of in overleg met de eigen organisatie en deskundigen.

23.    In de samenwerking met anderen geldt deze Code onverkort voor de bijdrage van de maatschappelijk werker. De maatschappelijk werker vergewist zich ervan of de condities aanwezig zijn voor het realiseren van deze verplichting. De maatschappelijk werker verleent geen medewerking aan werkzaamheden van anderen indien deze medewerking hem in strijd zou brengen met de Code.

Hoofdstuk 4. De verhouding tot de organisatie

24.    De maatschappelijk werker aanvaardt de organisatie waaraan hij zich verbindt als het kader voor zijn beroepsuitoefening.

25.    Alvorens zich te verbinden vergewist de maatschappelijk werker zich er van dat het doel. dat beoogd wordt met het inzetten van zijn deskundigheid, in overeenstemming is met de doelstelling van het beroep en dat hij binnen zijn functie- en taakomschrijving de verantwoordelijkheden behorende bij het beroep kan realiseren.

26.    De maatschappelijk werker werkt mee aan de uitvoering en de ontwikkeling van de doelstelling en het beleid van de organisatie, voor zover dit de beroepsuitoefening raakt. Hij toetst deze uitvoering en ontwikkeling, alsmede mogelijke consequenties voor de eigen func-tie- en taakomschrijving aan de voorwaarden voor een goede beroepsuitoefening.

27 De maatschappelijk werker verstrekt het bestuur en/of de directie de gegevens die van belang zijn voor het ontwikkelen en evalueren van relevante onderdelen van het beleid.

28.    De maatschappelijk werker legt, vanuit de verantwoordelijkheid behorende bij het beroep, verantwoording af aan het bestuur en/of daartoe aangestelde functionarissen over de wijze waarop hij zijn functie vervult.

Hoofdstuk 5. De verhouding tot beroepsgenoten

29.    De maatschappelijk werker is bereid tegenover beroepsgenoten de eigen deskundigheid ten dienste te stellen, eigen opvattingen ten aanzien van de beroepsuitoefening ter discussie te stellen en het eigen beroepsmatig handelen te toetsen. Dit met inachtneming van artikel 12.

30.    De maatschappelijk werker die gegronde redenen heeft om aan te nemen dat het belang van een cliënt en/of het vertrouwen in het beroep ernstig wordt geschaad door een beroepsgenoot, maakt zijn bezwaren aanhangig bij het College van Toezicht, doch niet dan na overleg met de betrokkene en het raadplegen van deskundige beroepsgenoten. De maatschappelijk werker dient de betrokkene van het inschakelen van het College van Toezicht op dc hoogte te stellen.

Marten Meijer

Dr. M. Meijer is als onderzoeker gedragswetenschappen verbonden aan hei Kennisen onderzoekscentrum van het Veterancninstituut in Doom.

Referentie: 
Marten Meijer | 2003
In: Hulpverlening aan Nederlandse veteranen: over preventie, signalering en nazorg / Wim D. Visser