Een vuurproef voor het geweten: van haat- naar schuldgevoelens
Schuld en schaamte behoren net als verlegenheid en trots tot de groep van zelfbewuste emoties, omdat zij mensen tot zelfreflectie brengen en ons bewust maken van ons gedrag en persoonlijkheid, aldus Natasja Rietveld, in haar proefschrift De gewetensvolle veteraan. Daarnaast vindt zelfreflectie over schuld en schaamte ook altijd plaats tegen de achtergrond van in de samenleving geldende normen, waarden en regels. Deze dienen mede als richtlijnen in onze zelfbeoordeling. Met zelfbeoordeling proberen we betekenis te geven aan ervaringen om deze daarmee in een ‘zinvol’ kader te kunnen plaatsen. Dat maakt deze gevoelens bijzonder relevant voor iemands eigenwaarde.
Het verhaal van Jan laat zien hoe zwaar, pijnlijk en langdurig zo’n proces van zelfbeoordeling kan zijn. Het zet je aan tot nadenken over begrippen als ‘goed’ en ‘fout’, over zaken als ‘dader- en slachtofferschap’, en doet daarmee een appèl op het eigen geweten.
‘Het is koud in fort Bijlmer. Het januarizonnetje komt net op. Met twaalf man staan we op linie, zes man links en zes man rechts. Voor ons staat een grote houten paal met daarachter een halfcirkelvormige aarden wal. Van achter komend loopt de veroordeelde met een geestelijke verzorger tussen ons door naar voren. Verdorie, het is een vrouw deze keer. Ik voel een rilling. Het is misschien de frisheid van de ochtend of toch de wetenschap wat er zo gebeuren gaat. De geestelijke verzorger loopt terug en de veroordeelde blijft alleen achter. Zonder blinddoek, met het hoofd enigszins gebogen staat zij tegen de paal. Ze lijkt wat gedrogeerd. Gebiologeerd staar ik naar haar gelaatsuitdrukking en zoek antwoorden. Waar denk je de laatste seconden van je leven aan? Wat gaat er door je heen? Op een teken van de commandant ga ik met vijf anderen door de knieën. De andere zes komen achter ons staan. We schouderen de karabijnen. Iedereen heeft van tevoren zijn wapen gecontroleerd en voorzien van scherpe munitie. Het is wachten op het bevel van de commandant. Zijn arm gaat omhoog. Ik dwing mezelf de veroordeelde nog een keer aan te kijken, hopend op een teken van iemand die op het punt staat het grootste mysterie te betreden, de dood. Op dat moment zie ik m’n eigen gezicht. Ik ben het, ik sta daar aan de paal en kijk recht in de ogen van de mannen van het executiepeloton. Er is doodsangst maar ook haat. Enorme haat.
Er moet iets verschrikkelijks fout zijn gegaan. Ik schreeuw naar hen. Ik vloek, tier, raas en plas uiteindelijk mijn collega’s in het gezicht. Langzaam gaat de arm van de bevelvoerende officier naar beneden maar in plaats van de kogel krijg ik gratie. Op dat moment schrik ik wakker. Ik heb weer zo’n verschrikkelijke nachtmerrie gehad en daarbij in bed geplast.’
Uit schuldgevoel en schaamte voor wat hij gedaan heeft, wil Jan, 86 jaar, niet met zijn echte naam in het verhaal genoemd worden, maar hij vindt het wel belangrijk dat anderen lering kunnen trekken uit zijn ervaringen. Om die reden wil hij zijn verhaal doen. Hij is een geboren en getogen Amsterdammer. Als enige van het gezin heeft hij de Mulo gedaan. Op het moment dat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, werkt hij, achttien jaar oud, als hulpverslaggever op de nachtredactie van dagblad Het Volk. De oorlog komt heel dichtbij als in 1941 Lex Althof, de chef nachtredactie, door de Duitsers geëxecuteerd wordt. Dat maakte grote indruk op hem. Daarnaast is vader lid van een verzetsgroep en moeder contactpersoon voor onderduikers. De voordurende dreiging van verraad heeft grote impact op het gezin. Iedereen staat onder hoogspanning. Al met al voldoende brandstof voor de haat die hem na de oorlog tot beslissingen bracht die tot op de dag van vandaag grote invloed hebben. Maar zover zijn we nog niet, eerst is er nog de dag voorafgaand aan moeders verjaardag.
Het is 1943 als hij van huis op weg gaat om een bloemetje voor haar te kopen. De bloemenstal bereikt hij niet. Hij wordt door de Duitsers opgepakt en zonder dat iemand het weet overgebracht naar Berlijn om als ‘werkslaaf deel uit maken van de oorlogsindustrie. Zo gauw hij kan, schrijft hij naar huis wat hem overkomen is. Drie maanden later tijdens een heftig bombardement weet hij met zes anderen te ontsnappen en het vaderland te bereiken.
‘Ik kon toen niet anders meer dan onderduiken. Van het ene schuiladres naar het andere. Als tegenprestatie voor dit onderdak ben ik langzamerhand de illegaliteit ingerold. Het begon met wegbrengen van pakjes en ophangen van opruiende plakkaten. Spannende tijden. De risico’s interesseerden me niet, uit woede deed ik gewoon wat gedaan moest worden. Eind 1944 werd ik onder leiding van Gerrit van Veen betrokken bij de bevrijding van een aantal verzetstrijders uit de gevangenis aan de Weteringschans. Mijn rol is de omgeving van de gevangenis in de gaten houden en eventueel gewapend verzet bieden als dat nodig mocht zijn. Die actie slaagde, maar er volgden represailles. Een paar dagen later loop ik weer in die omgeving en word als toevallige passant door de Duitsers gedwongen te kijken naar de executie van een aantal gevangenen. Wat dat aan gevoelens oproept, is niet te beschrijven. Het motiveert me om direct na de oorlog aan het werk te gaan bij de Canadese militaire politie en later als lid van de Binnenlandse Strijdkrachten voor de staf van prins Bernhard. Daarna ben ik aangenomen bij de Koninklijke Marechaussee en word tewerkgesteld op de brigade Amsterdam. Naast het gewone politiewerk worden er ‘vrijwilligers’ aangewezen voor een neventaak in het kader van de Bijzondere Rechtspleging. Het gaat om deelname aan het executiepeloton. Ik vond dat prima. Het kwam niet in me op te weigeren, trouwens dat zou mijn carrière ook geen goed gedaan hebben. Nee, ik twijfelde geen seconde, de haat zat er diep in. Aan twaalf executies nam ik deel. Een keer twee executies op een dag. ’s Middags hoorde je of het volgende dag ‘feest’ was. Die dag was het dubbel feest.
Bij elke executie vuurde ik uit volle overtuiging op de veroordeelde. Het waren per slot van rekening oorlogsmisdadigers. Het schuim der aarde. Ze verdienden de kogel. Sommigen wilden een blinddoek om, anderen niet. Na elke executie kreeg de veroordeelde nog een genadeschot door het hoofd. Normaal gesproken is dit een taak van de opperwachtmeester. Toen zijn pistool een keer weigerde, vroeg hij of ik dat wilde doen. Geen probleem. Vervolgens werd het stoffelijk overschot in een eenvoudige houten kist met wat zaagsel gelegd en afgevoerd om ergens anoniem begraven te worden. Op dat moment had ik daar totaal geen problemen mee. We zaten bij Gods eigen wapen, de Koninklijke Marechaussee, dus dan deed je dat. Je voerde de opdracht uit. Achteraf praatten we er ook niet over. De dienst ging ’s middags gewoon verder. Alleen thuis met mijn vrouw kon ik er over praten.’
De Bijzondere Rechtspleging was er niet voor niets. Men voorkwam hiermee dat de bevolking op grote schaal het recht in eigen hand nam.
Aan een vonnis lag in ieder geval naar we mogen aannemen een zorgvuldig en afgewogen rechterlijk oordeel ten grondslag. Bij veroordeling kon men ook nog een gratieverzoek richten tot de koningin. Als dat niet werd ingewilligd, dan bleef de voltrekking van de doodstraf als enige optie over.
‘Van elke veroordeelde kan ik nu nog het gezicht uittekenen. Vooral het beeld van Ans van Dijk, de enige vrouw onder de 39 politieke delinquenten die na de oorlog zijn gefusilleerd, vergeet ik nooit, staat op mijn netvlies gebrand. In de oorlog dook zij onder om als Joodse vrouw aan deportatie te ontkomen. Maar na haar arrestatie ging zij als V(ertrouwens-) vrouw voor de Sicherheitsdienst werken en werd al gauw de motor van een groep Joden en ‘ariërs’ die tegen beloning in heel Nederland fanatiek op Joden jaagden. Onder de slachtoffers bevonden zich bijvoorbeeld haar broer met zijn gezin, de familie van haar vriendin en waarschijnlijk haar compagnon. Een vrouw doodschieten maakte indruk op mij. Ik zie haar nog in elkaar zakken. Vervolgens het genadeschot door haar hoofd. Het bloed dat zich mengt met kruitresten. Dat zijn steeds terugkerende beelden.
Begin jaren zestig begon ik last van nachtmerries te krijgen waarin ik afwisselend deelnam aan een executie of zelf geëxecuteerd werd. Alles loopt door elkaar heen in dit soort dromen. Soms kijken de geëxecuteerden mij doordringend aan of de opperwachtmeester zegt als het genadeschot gegeven moet worden: ‘Jan schiet jij maar’, of ik sta op het punt zelf doodgeschoten te worden. In die tijd had ik ook een heel kort lontje. Nu is dat gelukkig wat afgezwakt. Ik snap nog niet dat mijn vrouw het zolang met mij volgehouden heeft en dat het contact met de kinderen nu nog zo goed is. Ze moeten er toch een tik van meegekregen hebben, zou je denken. Ik ben toen wel een paar keer naar de militaire huisarts geweest, maar die kon er ook niet veel mee. Mijn recept was hard werken om de herinneringen weg te drukken. Nu als gepensioneerde heb ik te veel tijd om te piekeren. Dat ik toen heb deelgenomen aan het ‘moord-peloton’, want anders kan ik het niet betitelen, is niet meer met mijn geweten in overeenstemming te brengen. Ik ben niet gelovig, dus hoop op vergiffenis heb ik niet. Ik kijk nu heel anders tegen de doodstraf aan, ik geloof daar niet meer in. Hebben wij het recht om iemand van het leven te beroven? En wie moet het uitvoeren, wie maak je tot moordenaar? Tegenwoordig roept men wel eens heel makkelijk om herinvoering van de doodstraf. Ik vraag dan altijd aan degene: wie gaat dat dan uitvoeren? Jij? Meestal zeggen ze, ‘ik doe het niet, er is vast wel iemand te vinden’, maar wie weten ze ook niet. De vraag die altijd bij mij opkomt is: waarom moest ik het doen, hoe ben ik er toe gekomen, was ik wel bij mijn gezonde verstand? Deelname aan het executiepeloton heeft mij een enorm schuldgevoel gegeven en ik schaam me er over te praten. Ik weet ook wel dat het tijdsbeeld van toen niet meer past op dat van nu, dat ik anders in het leven sta, dat ik later meer ben gaan nadenken. Ja, rationeel weet ik dat allemaal wel, maar schuldgevoel is niet voor niets een gevoel. Het is dat gevoel dat mijn leven zo enorm bepaald heeft. De haatgevoelens van destijds zijn al lang verdwenen, schuldgevoel en schaamte zijn er voor in de plaats gekomen. Je realiseert je gewoon niet dat emoties zo’n grote rol kunnen spelen in het nemen van belangrijke beslissingen en al helemaal niet de gevolgen daarvan op lange termijn.’
Aanbevolen literatuur
Peter Gerritse en Ingrid Gouda Quint schreven het artikel ‘Het fascinerende van “zeer foute vrouwen” ', in Opmaat oktober 1998, pp.18-23.
Koos Groen schreef een boek over Ans van Dijk, getiteld Als slachtoffers daders worden; de zaak van joodse verraadster Ans van Dijk, Baarn: Ambo, 1994.
Natasja Rietveld, De gewetensvolle veteraan;
schuld- en schaamtebeleving bij veteranen van vredesmissies. Oisterwijk: Boxpress, 2009, pp. 80-81. Natasja Rietveld is medewerker van het Veteraneninstituut en gepromoveerd op het onderwerp schaamte- en schuldbeleving bij veteranen.
Andre Ritsema schreef het artikel, ‘Hij keek ons een voor een aan en toen knikte hij', in Opmaat april 1999, pp. 22-24. Verhaal van wachtmeester Hokke over de executie van Japanse oorlogsmisdadigers. Als dienstplichtig soldaat moest hij deelnemen aan het executiepeloton in het kader van berechting van Japanse oorlogsmisdadigers.
Zie ook Opmaat mei 1999 p. 45. Het ingezonden stuk ‘De rechters zitten er ook niet mee' is een reactie op het artikel van A. Ritsema.
Dick Schaap schreef het artikel ‘Jongste matroos onder de gage', in Opmaat april 1996, p.12.
Verhaal over Ben Bruijnsteen ingedeeld bij de eerste brigade Marechaussee in ‘s-Hertogenbosch, die ook belast was met de executie van ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers.
Ans van Dijk was geen uitzondering, zeker 120 in
Nederland wonende Joden hebben tijdens de Duitse bezetting met de autoriteiten samengewerkt bij het opsporen van onderduikers. Dit stelt Sytze van de Zee in zijn boek Vogelvrij, de jacht op de Joodse onderduiker, Amsterdam: De Bezige Bij, 2010.
De Volkskrant van 23 januari 2010 (pp. 36-37) bevat een interview met hem over dit onderwerp.
Bart Hetebrij is humanistisch raadsman voor veteranen regio Noordoost Nederland.