Een kwart eeuw Nationaal Comité 4 en 5 mei: Nine Nooter over de context van (her)denken

Nine Nooter is directeur van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, bij het brede publiek vooral bekend als organisator van de jaarlijkse nationale dodenherdenking op de Dam op 4 mei en de nationale viering van Bevrijdingsdag de dag erna.

 

Dit jaar bestaat het comité 25 jaar. en ten Lohuis kijkt met de directeur terug - en vooruit.

 

Hoewel de commotie die dit jaar ontstond rond de nationale dodenherdenking inmiddels is weggeëbd en daarmee geen wezenlijk onderwerp van gesprek meer vormt, ligt voor alle helderheid de algemene vraag voor welke doelgroep thans nog centraal staat in de herdenking, ruim zestig jaar na de oorlog. Het antwoord en de uitleg die Nine Nooter graag geeft, zijn duidelijk en stellig, en laten tevens zien hoe gebrek aan achtergrondinformatie en (historische) kennis kan leiden tot misvattingen of verkeerde interpretaties. ‘Allereerst heeft het Comité geen enkele intentie om de herdenking te verbreden. Op 4 mei herdenken we de Nederlandse oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en die van de oorlogen en vredesoperaties die sindsdien hebben plaatsgevonden. Al in 1961 is besloten om ook de Nederlandse oorlogsslachtoffers van oorlogen na de Tweede Wereldoorlog te herdenken. Van een verdere verbreding noch naar daders noch naar andere slachtoffergroepen is geen sprake. Het moge zo zijn dat slachtofferschap in het algemeen een steeds grotere plaats heeft gekregen in de huidige maatschappij, en er is in afgelopen decennia verschillende malen ook een appèl gedaan om niet alleen de slachtoffers van oorlogsgeweld maar ook andere vormen van (bijvoorbeeld zinloos) geweld, en racisme bij herdenkingen te betrekken. Maar je moet dat niet op een hoop vegen. Want’, - vraagt de directeur retorisch - ‘waar hebben we het dan nog over?’

 

Op dit moment gaan er ook stemmen op om de herdenking op 4 mei weer te versmallen en uitsluitend de Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te herdenken. ‘Dat lijkt me niet noodzakelijk. De Tweede Wereldoorlog is en blijft het fundament van de nationale herdenking. Het is ondenkbaar dat los te laten. Dat vind je ook ieder jaar opnieuw terug in het programma van de herdenking.’

 

Vervolgens gaat Nooter in op de opzet van de herdenkingen voordat het Nationaal Comité 4 en 5 mei in het leven werd geroepen, en zij schetst hoe de keuze voor de doelgroep die herdacht wordt - de Nederlandse (militaire en bur-ger)slachtoffers in Europa en Zuidoost-Azië en de oorlogen die daarna hebben plaatsgevonden waarbij Nederland betrokken was - indertijd in 1961 tot stand is gekomen, welke veranderingen en discussies al hebben plaatsgevonden over het onderwerp, en wat de eigenlijke taak is van het Comité. ‘Bedenk wel dat we pas 25 jaar bestaan’, zegt ze. ‘We hebben dus een zekere erfenis wat betreft eerdere herdenkingen en vieringen. Die voorgeschiedenis moet niet uit het oog worden verloren door mensen die vraagtekens zetten bij wat we doen.’

 

Het Nederlandse herdenken van zijn oorlogsslachtoffers is al tijdens de oorlog ontstaan uit particuliere initiatief, met nauwelijks bemoeienis van de kant van de overheid. Aanvankelijk vonden op 4 mei in Amsterdam twee herdenkingen plaats: om vier uur ’s middags, in aanwezigheid van de regering en met vertegenwoordigers uit militaire kring en de rechterflank van het verzet, en om acht uur ’s avonds de lokale Amsterdamse herdenking. De steden en dorpen kozen hun eigen accenten. Omdat na verloop van tijd bleek dat de belangstelling voor de herdenking 's middags tanende was, en er vrees voor verwatering van die nationale herdenking bestond, werd in 1987 van regeringswege, onder premier Lubbers, besloten tot het instellen van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Taak van het Comité was niet alleen weer draagvlak te creëren voor een nationale herdenking en viering maar ook recht te trekken wat er fundamenteel mis was met eerdere herdenkingen: de vertegenwoordiging van de diverse groepen oorlogsslachtoffers was allesbehalve evenredig. Het Comité zag - en ziet - zich aldus vooral voor een organisatorische taak gesteld: behalve voor integratie van de middag- en avondherdenking tot één nationale herdenking, streefde het naar een vertegenwoordiging van alle organisaties en geledingen van oorlogsgetroffenen in al zijn schakeringen, want met name de vervolgingsslachtoffers ontbraken in het begin. Aldus is de hedendaagse vorm van herdenken tot stand gekomen: één nationaal moment van herdenken, met één algemene kranslegging, in aanwezigheid van de koningin, geflankeerd door vertegenwoordigers van de eerste generatie van alle organisaties van oorlogsgetroffenen, wat letterlijk en symbolisch hun vooraanstaande plaats weergeeft.

 

Van het begin af aan is volgens Nooter vooral het bij elkaar brengen van allerlei groeperingen de grote uitdaging: ‘Die vormen samen een enorm breed speelveld, elk met hun eigen wensen en ideeën. Je moet heel goed oog houden op de differentiatie ervan. Het zo regelen dat eenieder een plaats heeft binnen de herdenking is de belangrijkste - en bepaald moeilijke - opdracht. Het houdt telkens opnieuw overleg in met alle groeperingen. Het centrale uitgangspunt blijft de Tweede Wereldoorlog. Het is ondenkbaar dat los te laten. En we blijven vasthouden aan de herdenking, zeker zolang eerste-generatie getroffenen er nog bij zijn.’

 

Een ander misverstand waar het Comité in discussies omtrent vorm en inhoud van de herdenking mee te maken krijgt, betreft de vraag of herdenken ook in het teken van verzoening moet staan. ‘Die twee zaken worden nog al eens door elkaar gehaald. Herdenken is persoonlijk en individueel en kan naar binnen gericht zijn en kan ook ieder moment, ieder jaar opnieuw herhaald worden, zonder betekenisverlies. Verzoenen daarentegen doe je per definitie altijd met de ander. In het belang van de toekomst, omdat je samen verder wilt of moet. Je toont wederzijds bereidheid het verleden onder ogen te zien maar het jaarlijks herhalen van die bereidheid zou haar ongeloofwaardig maken: een intentie tot verzoening spreek je normaliter één keer uit. Herdenken en verzoenen zijn echt twee verschillende zaken.’

 

Draagvlak en generaties

 

Zoals bovengenoemde openbare discussies al aangeven, is het maatschappelijk draagvlak voor de nationale herdenking momenteel groot: zelfs groter dan ooit tevoren, aldus Nooter. Uit een publieksonderzoek van het Comité blijkt dat zo’n 75 procent van de Nederlanders van mening is dat doorgegaan moet worden met herdenken, ook als de eerste generatie niet meer in leven is. Van afschaffen, zoals ook wel eens geopperd wordt, is dus wat betreft het Comité geen sprake. ‘Integendeel, oorlog, en in het verlengde daarvan, herdenken en vrijheid vieren, staan momenteel zeer in de belangstelling. Als je mensen vraagt, wat zij als de grootste problemen in de wereld zien, blijkt oorlog tot “de top drie” van punten van zorg te behoren.’ Wat betreft de Tweede Wereldoorlog is zeker ook de jongere, derde generatie geïnteresseerd, zowel in de persoonlijke verhalen erover als in het gedenken ervan. Daarin vinden de eerste generatie getroffenen en de derde generatie, voor wie de oorlog niet meer belastend is, elkaar. De tweede generatie heeft het moeilijker: velen ervaren de oorlog nog als belastend, hebben moeite erover te praten, en hebben een en ander nog geen plek en plaats in hun leven kunnen geven. ‘Dat verklaart misschien ook wel de soms heftige discussies rond herdenking en viering’, denkt Nooter. ‘Maar toch zullen ze uiteindelijk beseffen dat het niet “hun oorlog” is. Maar het is wel “hun vrijheid”, waaraan ook zij, net als iedereen, gestalte kunnen en moeten geven.’

 

Verhalen en context

 

Het Comité is ook actief op het terrein van onderwijs en onderzoek. Zo komt de toegenomen belangstelling voor de oorlog onder de jongere generatie deels voort uit de aandacht die er in het onderwijs aan wordt gegeven, door middel van -mede door het Comité ontwikkelde - projecten. En de persoonlijke verhalen en getuigenissen die op scholen worden verteld door overlevenden vormen niet alleen een bron van informatie maar bevorderen ook de inleving van jongeren. Bovendien draagt de veelheid aan boeken en vooral films als Schindler’s List maar ook het recentere Süskind bij aan een grote belangstelling voor en kennis van de Tweede Wereldoorlog.

 

Toch is er ook een keerzijde aan het vertellen van de persoonlijke verhalen en deze films, hoe nuttig ook. Noodzakelijkerwijs belichten zij vaak slechts een aspect van de oorlog; de grotere verbanden, en de historische context komen dikwijls niet aan bod. Als gevolg hiervan blijken jongeren vaak weinig kennis te hebben van de mondiale schaal waarop de oorlog plaatsvond, of bijvoorbeeld van de gebeurtenissen in Zuidoost-Azië. Ook worden oorzaak en gevolg nogal eens met elkaar verward, vertelt Nooter. ‘Tevens is niet zo bekend welke stappen er na de oorlog zijn ondernomen om de vrijheid te handhaven en te waarborgen, zoals de oprichting van de Raad van Europa - in deze tijd goed om te weten wat daar de achterliggende gedachte van is.’

 

Erkenning en respect

 

Tot slot noemt Nooter een aspect van de nationale herdenking waarvan ze toegeeft de impact in eerste instantie niet helemaal goed te hebben ingeschat: het feit dat het samen herdenken voor veel oorlogsslachtoffers en anderen die nog steeds onder de oorlog lijden, een groot teken van respect en maatschappelijke erkenning inhoudt. ‘Ik werd pas echt van het belang hiervan doordrongen toen al weer jaren geleden Jan-Wilke Reerds van Stichting Centrum ’45 vertelde hoeveel waarde zijn cliënten er aan hechten. Als Comité zijn wij verantwoordelijk voor het organiseren van de nationale herdenking, niet voor de vele andere lokale herdenkingen die er plaatsvinden, natuurlijk proberen wij waar gewenst wel handreikingen te bieden. Naar dergelijke lokale bijeenkomsten gaan is belangrijk voor mensen. Maar het gaat om meer dan herdenken alleen: juist het feit dat nationaal, gezamenlijk aandacht wordt besteed aan de oorlog en het leed dat is aangericht, wordt als een bijzondere blijk van erkenning en respect gevoeld. En dat is waar het in ons werk om draait: het tonen van respect.’

 

www.4en5mei.nl

 

Breekbare dagen: 4 en 5 mei door de jaren heen, Nationaal Comité 4 en 5 mei, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse boek, maart 2012.

ISBN 978-90-5965-166-1

 

Eli ten Lohuis is schrijfster en vertaalster.

Referentie: 
Eli ten Lohuis | 2012
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 9 | 2 | juli | 18-21
Trefwoorden: 
Bevrijdingsdag, dodenherdenking, herdenkingen, interviews, Nationaal Comité 4 en 5 mei, organisaties voor oorlogsgetroffenen, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)