Dwangarbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog : herinneringen in drie generaties

Naar schatting 500.000 tot 630.000 Nederlandse mannen werkten tijdens de Tweede Wereldoorlog verplicht in Duitsland. Tijdens deze Arbeitseinsatz werden burgers verplicht ingezet om de Duitse economie draaiende te houden, terwijl Duitse mannen in het leger dienden. Ongeveer 30.000 Nederlanders zijn hierbij omgekomen, maar de getallen zijn omstreden. Op Europese schaal ging het bij een telling in augustus 1944 om 7,8 miljoen niet-Duitse Europeanen die gedwongen te werk waren gesteld in het ‘GrootDuitse Rijk’. De meesten van hen kwamen uit de Sovjet-Unie, Polen en Frankrijk (Herbert, 1995) en bij de Oost- en Midden-Europeanen ging het ook om vrouwen. Toch is deze geschiedenis geen onderdeel van het Nederlandse, Europese, of mondiale collectieve geheugen; het maakt nauwelijks onderdeel uit van herdenkingen, van educatie over de Tweede Wereldoorlog en er zijn relatief weinig boeken, films en documentaires over. Daardoor is het aannemelijk dat het onderwerp niet leeft onder een breed publiek, maar wel binnen getroffen families. Sinds de jaren negentig is er enige toename in het aantal monumenten en herdenkingen met de nog in leven zijnde slachtoffers, maar de geschiedenis staat eerder bekend om zwijgzaamheid en een gevoeld gebrek aan maatschappelijke erkenning (Slingerland, 2021; Moraal, 2021; Potters, 2021).

 

Naast een gevoeld gebrek aan erkenning mist er een genuanceerd beeld over wat dwangarbeiders is overkomen. De ervaringen lopen namelijk uiteen. Bij sommigen ging het om ervaringen in werkkampen met erbarmelijke en gevaarlijke leefomstandigheden; anderen werden betaald en behandeld naar Duitse standaarden, of zagen het zelfs als een avontuur. Het gebrek aan gedeelde kennis en specifieker, gedeelde kennis over de diversiteit aan ervaringen, kan in de levens van directbetrokkenen en mogelijk hun kinderen en kleinkinderen leiden tot confrontaties met onbegrip. Door families met zwaardere ervaringen werd bovendien de Nederlandse afhandeling van compensatie door Duitsland als pijnlijk ervaren. Duitsland heeft compensatie voor de gedane arbeid geboden, maar die is in één keer via de Nederlandse staat afgekocht waardoor ze lager is uitgevallen dan wanneer dat op individuele basis was gedaan. Ook is aan vele aanvragers geen compensatie uitbetaald (“Vergoeding voor Arbeitseinsatz”, 1998; “Final Compensation Pending”, 2005). Een onderzoek naar de herinnering aan deze verplichte tewerkstelling en de ervaringen daarna, naar diverse herinneringen in families, in meerdere generaties, biedt ons meer inzicht over hoe gedeelde en niet-gedeelde herinneringen ervaren worden. Het ontvallen van de laatste betrokken mannen betekent onvermijdelijk dat de collectieve herinnering aan deze geschiedenis, voor zover die er is, verandert. Het perspectief van de kinderen en kleinkinderen op die herinnering, en hun perspectief op herdenking, vrijheid en onvrijheid kan in deze ontwikkeling van betekenis zijn en vraagt daarom ook om dit onderzoek. Bovendien verkrijgen we door vergelijkingen tussen generaties met deze studie inzicht in intergenerationele ontwikkelingen in individuele en collectieve herinnering en past het daarmee als deelonderzoek in de bredere studie naar ‘Oorlog en vrijheid in drie generaties’.

Referentie: 
Iris van Huis | 2022
64 pagina's | Amsterdam : Nationaal Comité 4 en 5 mei
https://www.4en5mei.nl/app/uploads/2023/04/Onderzoek-dwangarbeid.pdf
Trefwoorden: 
derde generatie, dwangarbeiders, Eerste generatie, ethiek, families, geschiedenis, herinneringen, identiteit, naoorlogstijd, Onderzoek, persoonlijke ervaringen, tweede generatie, Tweede Wereldoorlog (1939-1945), Vrijheid