Is die oorlog dan nooit afgelopen? Kinderen van ouders met een oorlogsverleden en met psychische problemen

Veel mensen zijn misschien van mening dat er nu eindelijk eens een streep moet worden getrokken onder de Tweede Wereldoorlog. Toch blijkt iedere keer opnieuw dat die verschrikkelijke episode uit de geschiedenis een golfslag teweeg heeft gebracht die nog steeds niet is uitgerimpeld.

De psychische problemen van mensen die zwaar door de oorlog zijn getroffen, hetzij als volwassene, hetzij als kind, mogen inmiddels als bekend worden verondersteld.

Binnen de geestelijke gezondheidszorg begint men nu te beseffen dat de verschrikkingen van de oorlog ook hun stempel hebben gedrukt op de generatie die na 1945 is geboren. Tot nu toe beperkt men zich tot het signaleren van een na-oorlogse generatie-problematiek. Diepgaand onderzoek is er in Nederland nog niet naar gedaan. Op het moment dat de problematiek zich duidelijk manifesteert, wordt ze behandeld door de bestaande hulpverlenende instanties.

Geen speciale opvang dus (en het is de vraag of die noodzakelijk is), maar wel speciale aandacht voor een generatie die in veel gevallen in volstrekt neurotiserende omstandigheden is opgegroeid.

„Ik ben zo bang dat het weer kan gebeuren

Judith, geboren in 1945:

„De oorlog heeft voor mij als klein kind vooral te maken met het gemis aan familieleden. Ik had geen opa’s, oma's, ooms of tantes. Ik wist al heel vroeg: ze zijn niet zomaar doodgegaan, nee, de Duitsers hebben ons dat aangedaan. Dat was enorm emotioneel beladen. Mijn ouders hebben mij bewust in een niet-joodse sfeer opgevoed, maar door dat feit, doordat ik geen familie had door toedoen van do nazi's, voelde ik mo al3 jood apart gezet. Ik onderscheidde me, omdat ik iets niet had wat anderen wel hebben, namelijk: naaste familieleden. En dat onderscheid was op een hele nare wijze tot stand gekomen. Ik merkte ook aan mijn moeder, dat ze daar erg verdrietig over was. Dat is erg belangrijk voor mij geweest, dat stille verdriet van mijn moeder over haar ouders, broers en zusters, die allemaal vermoord waren. Later, toen ik zo'n jaar of 14 was, kwam de film van Anne Frank uit. Ik ben die gaan zien met mijn broer en mijn zus. Daar heb ik enorme nachtmerries van gehad. Ik heb me zo geïdentificeerd met Anne Frank, met dat meisje dat ondergedoken zat. dat gepakt werd — dat was ik eigenlijk zélf. Ik had het gevoel: toevallig heb ik geluk gehad, anders was het mij overkomen.

Ik heb de oorlog weliswaar niet meegemaakt, maar ik heb mij heel sterk vereenzelvigd met mijn moeder. Zij heeft ondergedoken gezeten op het Victo-riaplein in Amsterdam bij een niet-joodse vriendin. Ze vertelde vaak over die razzia's — dat zie ik gewoon zo voor me.

Later ben ik vaak met haar in dat huis geweest en dan vertelde ze: daar heb ik in het kolenhok gezeten en boven stonden NSB-ers. Ik had het denk ik in die situatie uitgegild van angst, maar zij heeft daar doodstil in dat kolenhok gezeten op dat balkon, waar die schoften stonden. Ze hebben haar niet gevonden. Dat huis is nog altijd heel angstig voor me. En ik word misselijk van de lucht van kolen en van kleine, benauwde ruimtes. Als ik langs dat huis kom, realiseer ik me ook heel sterk dat we nu vrij leven. En dan zet ik me weer eens extra in voor de Russische joden, die nu hetzelfde meemaken als wij .... eh zij toen.

Toen jij gebeld had om te vragen of ik iets over mijn gevoelens over de oorlog wilde vertellen, heb ik een paar nachten lang weer afschuwelijk gedroomd over onderduiken en concentratiekampen. Mijn zusje, die zelf in de onderduik heeft gezeten, heeft dat niet. En ik die niets heb meegemaakt wel. Na de oorlog wilden mijn ouders niets meer met die oorlog te maken hebben. Zij zijn bewust in een niet-joodse omgeving gaan leven om die tijd maar te vergeten. Joods-zijn bracht naar hun mening alleen maar ellende. Mijn broer is ook niet besneden na de oorlog, een teken dat ze er echt niets meer mee te maken wilden hebben.

Zodra ik 18 was en zelfstandig ging wonen, heb ik het jodendom bewust gezocht — ik ben nu orthodox. Ik heb het gevoel dat mijn ouders ons te kort hebben gedaan, door ons niet-joods op te voeden. Juist omdat het verleden zoveel narigheid heeft gebracht voor ons joden vind ik, dat we elkaar moeten steunen. Ik voel me onder joden als onder lotgenoten.

Het kan wéér gebeuren, daar ben ik zeker van. Maar het feit dat Israël bestaat, maakt enorm veel uit. Zo’n grote slachting, zoals die tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de joden heeft plaatsgevonden, dat kan nu niet meer, geloof ik. We kunnen nu ergens terecht. We kunnen ons nu verdedigen. Het bestaan van Israël geeft me een gevoel van veiligheid.

In Israël ben ik nooit bang. Hier is toch altijd een gevoel van onveiligheid, van een minderheid te zijn tegenover een meerderheid die je naar het leven kan staan .... Daar heb ik het gevoel dat als er met mij iets gebeurt, de rest me zal verdedigen.

Want ik weet niet of je het weet, maar ze hebben ons gewoon laten stikken! Rusland, Amerika, Engeland, alles wat maar zogenaamd beschaafd heette.

heeft ons laten barsten. Ze hebben geweten wat er gebeurde en ze hebben er niets aan gedaan. Ook hier in Nederland hebben heel wat mensen staan toekijken. Gelukkig hebben velen ook de moed gehad om ons wel te helpen, altijd met gevaar voor eigen leven. Tegenover de mensen die in het verzet hebben gezeten voel ik me dankbaar, iets van: dat is ook mij ten goede gekomen.

Hoe ik dit alles aan mijn kinderen moet overbrengen is voor mij een probleem, omdat mijn man de oorlog heel anders verwerkt heeft. Hij is van 1940. Zijn vader is al in '41 gepakt, later is ook zijn moeder weggevoerd. Mijn man en ik staan daardoor heel verschillend tegenover de oorlog Hij verdringt het, wil er niet over praten. Op een gegeven moment kwam mijn zoontje — hij is nu 8 jaar — erachter dat de pleegmoeder van mijn man niet zijn échte grootmoeder was. Toen kwamen de vragen. Mijn man wilde niet op die vragen ingaan. Ik vind dat we er een eerlijk antwoord op moeten geven. Later wil ik tegen mijn zoon zeggen dat er hele slechte mensen waren, die zomaar iemand, omdat hij jood was, oppakten en vermoordden. Dat er hele erge dingen zijn gebeurd, zo erg dat je je ze niet eens kunt voorstellen. Op die manier wil ik het hem vertellen.

Ik vind het vreselijk zoals men hier in Nederland met de 4-mei-viering omspringt. Zo tussen 6 en 9 worden de doden even herdacht en dan hup, Studio Sport er achteraan. Dat ze nou niet één avond kunnen besteden aan herdenken — ook al is het 30 jaar geleden. Ik vind het belangrijk dat het nooit vergeten wordt, omdat het wéér kan gebeuren. Er is nog altijd discriminatie. Zelf ga ik altijd naar de Hollandse schouwburg om met de joden samen te gedenken. Dan zie ik voor me al die mensen die zomaar zijn weggevoerd, kinderen die zijn vermoord. Die grijze massa, geen gezichten, wel dat wegvoeren, altijd dat wegvoeren ....

Ik ben erg bang voor wat er nu in Duitsland gebeurt. Het neo-nazisme komt weer op. Ik vind dat aan hun verstand gebracht moet worden: het is niet zomaar een heroïsche oorlog geweest. Voor mij is deze oorlog geen kwestie van veldslagen geweest, maar van volkerenmoord, vooral moord op mijn volk. Ik ben bang dat dat wéér kan gebeuren.

Na de oorlog ben ik één keer naar Duitsland geweest. Ik logeerde bij een oud dienstmeisje van mijn moeder — of liever mijn grootmoeder. Het is me niet goed bevallen. Mijn moeder had van Elsa, dat meisje, die vrouw, uitgezócht hoe ze geweest was in de oorlog. Ze had niet meegewerkt, dus ik mocht er naartoe. Daar kwam op een gegeven moment een vrouw op bezoek. een oude vriendin van Elsa. Elsa zei: „Dit is de dochter van Rita, je weet wel. bij wie ik gewerkt heb". Dat mens, verrukt: „Oh, ik heb Frau Rita nog gekend voor de oorlog, eine reizende Person Hoorde ik later, dat dat mens hardstikke fout was geweest in de oorlog en had meegewerkt om Joden te deporteren! Ik werd gewoon fysiek onpasselijk toen ik het hoorde.

Ik wilde direct naar huis en heb nooit meer een stap in Duitsland gezet.

Ik ben tegen de vrijlating van de drie van Breda. Ik was indertijd bijna de straat opgegaan om te demonstreren, maar durfde uiteindelijk toch niet. Dat is ook een gevolg van de oorlog: ik kan niet tegen grote massa's. Zelfs grote joodse bijeenkomsten maken me bang. Ik weet, wat massa-hysterie teweeg heeft gebracht. Dat zal ik altijd voor me blijven zien als er veel mensen bij elkaar zijn: die uitzinnige massa's met Hitler”.

„Oh God, als ze maar niet over mijn vader gaan praten

Frédérique woont in Amsterdam en is geboren in 1948. Haar vader was fout in de Tweede Wereldoorlog. Het oorlogsverleden van de vader heeft het leven van de dochter sterk beïnvloed:

„Als mensen zeggen dat alle N.S.B.-ers schoften zijn geweest, ga ik dat op een bijna overdreven manier verdedigen. Soms heb ik het gevoel alsof ik zelf fout ben geweest. Dat is natuurlijk waanzin, want ik heb er niets mee te maken gehad. Misschien komt het omdat ik mij erg verbonden voel met mijn vader. Ik heb mij sterk met hem geïdentificeerd.

Mijn vader is nogal paranoïde over zijn verleden. Hij neemt altijd direct aan dat mensen hem wel een klootzak zullen vinden omdat hij fout is geweest in de oorlog. Ik heb mijn hele leven moeten horen: ze zullen ons wel niet moeten. Dat is een erfenis die ik met mij meedraag. Inderdaad heb ik ook een paar keer meegemaakt dat ze mij niet moesten vanwege mijn vader. Dat heeft mij wel eens wanhopig gemaakt. Ik heb geen rancunes tegenover mijn vader, ik hou erg veel van hem. Maar ik voel wel heel veel agressie tegenover de mensen van de tennisclub waar ik geen lid van mocht worden, tegenover de vriendjes die van hun ouders niet op mijn feesten mochten komen en ook tegenover mijn zwager die op mijn trouwdag zei: Fijn hè. nu ben jij eindelijk gezuiverd.

Toen jij mij vroeg of ik erover wilde praten dacht ik eerst: wat moet ik daar in godsnaam over vertellen. Nu ik gedwongen word om erover te praten ontdek ik, dat ik nog steeds niet los ben van dat verleden van mijn vader. Dat ik dit gesprek ook weer aangrijp om mijn vader te rehabiliteren.

Ik ben opgegroeid in het Gooi en woon sinds een paar jaar in Amsterdam. Omdat ik inmiddels getrouwd ben, heb ik een andere achternaam, en toevallig ben ik in een nieuwe vriendenkring gerold waarvan de meesten niet weten dat mijn vader fout is geweest. Toevallig heb ik het aan één vriendin verteld en achteraf heb ik daar spijt van. Vorig jaar met die R.A.F.-toestanden in Duitsland verdedigde die vriendin de moord op Schleyer met het argument dat het terecht was omdat Schleyer immers een schoft was geweest in de oorlog.

Van dat argument ben ik nogal over mijn toeren geraakt. Kijk, wat Wiesenthal doet vind ik uitstekend. Maar iemand oppakken met motieven die niets te maken hebben met zijn oorlogsverleden, hem vervolgens vermoorden omdat 't uit de hand loopt en dat dan uiteindelijk verdedigen met t argument dat het niet zo erg is omdat het toch een schoft was, dat kan niet. Als mijn vader morgen door iemand wordt doodgereden is dat blijkbaar niet zo erg, want hij was toch fout in de oorlog, en als ik overmorgen word verkracht is dat ook geen ramp, want het is toch maar de dochter van een N.S.B.-er. Ik voelde mij op dat moment zo verschrikkelijk vogelvrij verklaard. Een angst die ik aan niemand uit kon leggen. Toen heb ik proberen te verklaren wat mijn vader bezield had om als 18-jarige jongen lid te worden van de N.S.B. Die vriendin begreep het wel, en ze nam mij persoonlijk niets kwalijk. Ze is tenslotte zelf ook pas na de oorlog geboren. Maar het gekke is nu dat ze wel regelmatig op mijn vader terugkomt. Ze heeft het er met haar vader over gehad en die heeft zwaar in het verzet gezeten. Dan komt ze met verhalen dat ik mijn vader niet moet verdedigen, omdat het toch wel heel mis is wat hij heeft gedaan. Ik heb haar nu gezegd dat wij er samen over op moeten houden, omdat wij de oorlog geen van beiden zelf hebben meegemaakt. Kennelijk leeft het bij haar toch ook nog zo sterk dat zij daar moeite mee heeft. Bij haar voel ik mij nu soms belemmerd in het uiten van mijn politieke mening. Ik heb het idee dat zij wat ik vind ziet in het kader van mijn achtergrond.

Natuurlijk is dat wel enigszins het geval, maar niet op de manier zoals zij denkt dat het waarschijnlijk is. Van jongs af aan werd ik gedwongen de dingen in een breder verband te zien, al was het alleen al uit lijfsbehoud. Al mijn Gooise vrienden hadden ouders die precies wisten wat goed en fout was. Ze reden uit principe niet in een Duitse auto, ze gingen nooit in Duitsland met vakantie en als ze naar Zwitserland moesten, gingen ze via Frankrijk.

Ik ben noch met een anti-, noch met een pro Duits gevoel opgevoed. Mijn vader heeft tegenover mij en mijn broers nooit ontkend dat hij fout is geweest. Tot op de dag van vandaag probeert hij het uit te leggen en te verklaren. Soms word ik daar bijna gek van. Dan denk ik: is die oorlog nooit afgelopen? Wat kan ik eraan doen, vader, dat je ouders failliet gingen en dat jij geen werk had en dat er voor jou duizenden redenen waren om te geloven in een hersenschim? Op hetzelfde moment heb ik dan ook weer erg met mijn vader te doen. Het is echt een hele lieve man, maar dat zul jij ook wel niet willen geloven.

Nee, ik kan niet zeggen dat ik een zorgeloze jeugd heb gehad, maar wie kan dat wel. Dat van die tennisclub was wel een rotervaring. Ik kan mij nog herinneren dat ik dacht: dan maar niet tennissen, dan ga ik hockeyen. Toen hoorde ik dat een ander meisje met een foute vader geen lid had mogen worden van de hockey-club. Ik ben ervan uitgegaan dat ik het dan niet eens hoefde te proberen. Een tweede vernedering wilde ik mijzelf liever besparen. Daarmee viel ik wel buiten een belangrijk sociaal gebeuren. Ach, het was geen drama, ook al begreep ik toen al niet waarom ze mij het verleden van mijn vader kwalijk namen. Ik ben uiteindelijk gaan roeien. Dat was heel interessant, want dat deed bijna niemand bij mij op school.

Mijn vader maakte van dat soort dingen wel altijd een scène. Mijn twee oudere broers zijn een paar keer op een feestje van een vriend geweigerd door de ouders van die vriend. Dat heeft wel indruk op mij gemaakt, omdat mijn vader dan door het huis liep te krijsen: Waarom komen ze mijn ramen niet ingooien en mijn voordeur bekladden? Waarom straffen ze mijn kinderen voor iets waar ze niets mee te maken hebben gehad? Daar wisten wij natuurlijk ook geen antwoord op.

De 4 mei-herdenkingen op school? Gek, daar heb ik eigenlijk nog nooit met iemand anders over gepraat. Van die herdenkingen op school heb ik nog wel eens nachtmerries. Dat was doodgaan op z'n ergst. De hele school moest dan langs een herdenkingssteen lopen met de namen van alle leerlingen die tijdens de oorlog waren omgekomen. Die herdenkingen waren voor mij een eindeloze kwelling. Ik was ervan overtuigd dat iedereen op school het wist van mijn vader en dat iedereen naar mij zou kijken om te zien hoe ik reageerde. Ik staarde dan 3trak naar de grond. Je kunt je niet voorstellen hoe ellendig ik mij voelde op die momenten. Dan kon ik het wel uitschreeuwen dat ik het óók vreselijk vond wat er in die oorlog allemaal was gebeurd, maar dat ze dat mij toch niet kwalijk mochten nemen.

Dat gevoel heb ik nog steeds. Dat ik denk dat mensen mij de vreselijke gebeurtenissen in die oorlog kwalijk nemen. Laatst kwam dat weer heel sterk naar boven geborreld. Een joods vriendinnetje van mij vertelde over al haar familieleden die waren omgekomen in de oorlog. Toen was het net of alle stoppen in mijn hoofd doorsloegen. Terwijl ik weet dat mijn vader al die jaren in een kledingfabriek in Duitsland heeft gewerkt en niets met deportaties te maken heeft gehad. Maar toch denk ik dan aldoor: O God, als ze maar niet over mijn vader begint te praten. Van zulke gesprekken als met dat joodse vriendinnetje ben ik dagen lang kapot. Iets van die oorlog leeft in mij voort. Misschien is dat de reden dat ik zo panisch bang ben voor een nieuwe oorlog. De meeste van onze vrienden begrijpen dat niet. Zij zijn overtuigd pacifist, en vinden dat wij als klein landje een geweldloos voorbeeld moeten geven. Volgens hun theorieën zullen ze een ongewapend kind echt niets doen. Nou. daar gelóóf ik dus niet in. Daarvoor heb ik als kind te veel klappen gehad, die eigenlijk voor mijn vader waren bedoeld”.

„Ik wil nu wel eens aan Iets anders denken!”

Hans, geboren in 1946, is gedurende 10 jaar in verschillende psychiatrische klinieken behandeld. Haar vader heeft wegens verzetsactiviteiten in een concentratiekamp gezeten. Na enige aarzeling wil ze wel vertellen over wat de oorlog haar gedaan heeft. Maar het kost haar duidelijk moeite, deze zoveelste confrontatie met het verleden.

„Ik wil niet meer aan de oorlog denken. Ik zeg steeds tegen mezelf: het kan mij geen pijn meer doen. maar als ik er toch mee geconfronteerd word bij kennissen, familie of ouders, dan ben ik weer zó van de kaart, dan zie ik weer alles voor me. Die oorlogsbeelden, hoe zal ik het zeggen, het is geen fantasie meer, het is werkelijkheid. Bij mijn ouders thuis was er eigenlijk geen ander gespreksonderwerp dan de oorlog. De laatste tijd is dat wel iets veranderd, maar nu wordt er zo over politiek gepraat, dat je er ook eng van wordt; het loopt altijd uit op martelen, op gevangenissen. Uiteindelijk komt 't gesprek toch altijd weer terug op het concentratiekamp waar mijn vader in gezeten heeft. Vroeger was dat ook zo. Aan tafel was het iedere avond raak. Een ander bidt een weesgegroetje of weet ik wat-ie bidt aan tafel, maar wij kregen iedere avond op die manier onze portie, altijd maar over de oorlog, vooral over de kampen, wat daar gebeurt... ik bedoel, gebeurd is. Vóór ik behandeld werd? Tja, ik weet niet precies hoe ik het moet zeggen. Het was gewoon geen normaal leven meer. Alles wat maar met de oorlog te maken kon hebben gebruikte ik om het verleden te laten herleven. Een badcel — ik noem maar wat. hoor — was voor mij een gaskamer met zeep. Het volgende moment waren er weer beelden van kinderen, die met hun hoofd tegen de muur geslagen werden — nog steeds kan ik niet zien, dat iemand een kind slaat of zo. Ik heb een jongere broer en een jonger zusje. Die hebben niet zoveel onder de oorlog geleden als ik. Ik ben de oudste. Meteen toen mijn vader terug kwam uit het kamp, stond ik op stapel.

Ik heet dus Hans, naar een vriend van mijn vader uit het kamp die daar is omgekomen. Daar kan ik nou niet bij met mijn verstand, dat zit me altijd nog dwars. Die man zal heus wel veel voor mijn vader gedaan hebben, maar hoe kun je je dochtertje nou zo'n naam geven, zo'n jongensnaam nota-bene? 't Zou in mijn hoofd niet opgekomen zijn om zo’n gruwel aan zo’n kind mee te geven, zo’n naam beladen met al die herinneringen. En dan die familie van hem, van die Hans dus, waar ik mee naar toe moest.... Nou. ik ben er goed gek van geworden in ieder geval. Ik had het gevoel dat aan die naam verplichtingen kleefden, ze hadden me tenslotte niet voor niets naar hem genoemd. Ik moest voldoen aan die naam, aan al die verwachtingen die daaraan vast zaten, al werden ze nooit uitgesproken. Ik had altijd het gevoel, dat ik dezelfde rol moest spelen als die man die ik niet kende. Zoals mijn vader vertelde dat hij geweest was, zo moest ik óók zijn. Tot mijn dertigste heb ik nooit een rok gedragen en had ik een jongenskop". Ze schudt even met haar lange blonde haar en strijkt liefkozend over haar zijden rok met lovertjes. „Zo kwam ik ook al gauw in een kamp terecht, want daar had hij toch ook gezeten. Zo heb ik 30 jaar van mijn 31-jarige leven in een kamp doorgebracht....

Eén van de ergste dingen vind ik dat mensen vaak aan me vragen: wanneer ben je geboren? Als dan blijkt dat dat een jaar na de oorlog is. dan zeggen ze: Jij hoeft toch niet met de oorlog te zitten, wat wéét je ervan, je hebt het toch niet meegemaakt? Wat ze zich niet realiseren is dat ik genoeg gezien heb om bij wijze van spreken nog tien andere mensen gek te kunnen maken, net zo gek als ik zelf geweest ben! Als ik nu bijvoorbeeld een klein kind zou opvoeden op dezelfde manier als mijn vader dat heeft gedaan, dan zou ik dat ook weer gek maken. Als je een kind niets anders voorhoudt dan dat het leven één groot concentratiekamp is en dat er geen vrede bestaat op aarde, allleen maar martelen en gaskamers, dan zie je als kind ook verder niets anders dan alleen die dingen. Als ik dan al eens lachte vroeger — en dat gebeurde niet vaak. want er viel niks te lachen — dan voelde ik me vreselijk schuldig. Dan dacht ik. Ik mag eigenlijk niet lachen over al die lijken heen. Het is nog steeds moeilijk voor me om echt blij te zijn. Daarom wil ik ook nooit kinderen hebben. Kinderen moeten opgroeien met levensvreugde en blijheid. Die heb ik niet. Ik ben zo met het tegendeel vergroeid geraakt — nee. ik zou mijn kinderèn niet hetzelfde willen aandoen. ik wil die droefenis afbreken, anders gaat het generaties zo door.

Als het 4 mei wordt, moet ik alle moeite doen om op de been te blijven. Dan moet ik steeds weer tegen mezelf zeggen: Het is geweest. Vroeger dacht ik dat ik er iets goeds mee deed als ik er almaar aan dacht en me er ellendig over voelde. Nu denk ik: Ik trek toch geen lijken overeind met dat soort gedachten. Ik vind het best dat andere mensen herdenken, maar voor mij hoeft het niet meer, ik heb 30 jaar lang herdacht, ik wil nu wel eens aan iets anders denken.

Vroeger met 4 mei moesten we tijdens die vijf minuten stilte voor het raam gaan staan. We woonden in een huis aan een spoorwegemplacement.... er reden veel treinen langs .... dan heb je alles wat je nodig hebt om je te verbeelden dat het weer écht oorlog is. Een enorme angst overspoelde me dan. Soms had ik ook moeite om ernstig te blijven, dan kreeg ik een soort zenuw-lach. Voor dat raam werd ik langzaam gek.

Eigenlijk weet ik niet eens waarvoor mijn vader is opgepakt. Daar werd altijd geheimzinnig over gedaan. Hij is politieke gevangene geweest, maar over de tijd vóór hij werd opgepakt heeft hij nooit gepraat. Ik heb de indruk dat hij veel aan verzet heeft gedaan. Maar als ik ernaar vroeg kreeg ik een vaag antwoord.

Ik vind wel dat ze oorlogsmisdadigers moeten vervolgen. Zoiets verjaart nooit. Als ze heel zeker weten dat iemand beestachtige dingen heeft gedaan. dan moeten ze hem doodmaken. Heel netjes hoor, niet zoals ze da\ zelf hebben gedaan. Zo iemand hoeft van mij niet verder te leven.

Het is moeilijker om erover te praten dan ik had gedacht. Het rakelt weer zoveel op. Maar er lopen er zo veel rond als ik, met dat verleden op hun nek. En daarvoor wil ik dit verhaal vertellen: wat ik kan, kunnen zij ook. Door een goede psychotherapeutische behandeling ben ik mijn kampen kwijtgeraakt, ik ben niet meer gek, ik durf de straat weer op. Voor mij is die oorlog eindelijk opgehouden. In 1977”.

„Sinds de oorlog Is mijn familie ontworteld"

„Mijn grootvader had in Nederlands-lndië een grote onderneming. De eerste man van mijn moeder was officier en zat bij het K.N.I.L. Omdat hij in dienst zat, woonde mijn moeder zolang bij mijn grootvader. Toen de Jappen kwamen zijn ze allemaal opgepakt en in een kamp gezet. Mijn moeder had toen een zoontje van net één jaar oud. Dat is mijn halfbroer Bram. Het viel natuurlijk niet mee met zo n klein kind in een kamp. Voor Bram moest zij steeds medicijnen en extra voeding zien te krijgen. Mijn vader, die mijn moeder overigens toen nog helemaal niet kende, zat ook in het Nederlands-Indische-leger en is krijgsgevangen gemaakt. Hij heeft nooit veel over het kamp gepraat. Wel veel over zijn militaire ervaringen. Hij is vrij netjes behandeld in het kamp en is er vrij goed afgekomen. Hij krijgt wel een kleine uitkering als oorlogsslachtoffer. Maar dat Is meer voor de tijd van '47 tot '49. Hij heeft veel angstdromen over die tijd. Mijn ouders zijn behandeld in het Centrum '45 in Oegstgeest.

Het moeilijkste geval voor mij is eigenlijk mijn broertje. Hij ging het kamp in toen hij 1 jaar was en hij kwam eruit toen hij 4 jaar was. Dat verhaal heeft wel indruk op mij en mijn jongere zusje gemaakt. Brammetje was daardoor altijd iets aparts. Een heel moeilijk opvoedbare jongen. Dat kwam dan, omdat hij een gedeelte van zijn jeugd moest missen. Hij is zes jaar ouder dan ik. Er werd dan gezegd: Bram heeft geen jeugd gehad en je moet voorzichtig met hem zijn. Dat was toch wel een druk op het gezin. Ik heb altijd een moeilijke relatie met mijn broertje gehad. Pas sinds een jaar kan ik redelijk met hem omgaan. Brams vader is bij de eerste gevechtshandelingen omgekomen. Mijn moeder was 18 jaar toen ze trouwde en op haar twintigste zat ze als weduwe met een kind van 1 jaar in het Jappenkamp. ZIJ heeft, volgens mij, haar jeugd ook gemist en daarom kwam die gemiste jeugd van Bram misschien wel altijd zo ter sprake. Als ik mij voorstel wat ik zelf deed tussen mijn 18e en 24e jaar, dan voel ik toch wel een soort medelijden met mijn moeder. Ze heeft heel sterk geprobeerd om mijn zusje en mij dat te geven wat ze zelf heeft gemist. Ze had vooral nadat zij van mijn vader was gescheiden weinig geld. Maar ze wilde toch altijd het beste voor ons. Ook voor Brammetje. ja.

Die heeft met honderdduizend bijlessen, huiswerkcursussen en diverse kostscholen na negen jaar toch een eindexamen H.B.S. gehaald.

De scheiding van mijn ouders was een hele nare ervaring. In die tijd vroeg ik mij vaak af waarom die mensen in godsnaam samen waren getrouwd. Mijn vader kwam het kamp van mijn moeder binnen rijden. Mijn moeder had zwaar hongeroedeem en mijn vader heeft haar min of meer het leven gered. Ze zijn vrij snel getrouwd op weinig meer basis dan dat mijn vader de redder van mijn moeder was. Dat huwelijk heb ik nooit geweten aan de Japanners of aan de Duitsers, maar meer aan de hele oorlogssituatie in die tijd. De oorlog was afgelopen en toen begon er een hoop nieuwe ellende.

Mijn moeder vertelde dat ze door de lichamelijke ontberingen in het kamp er ernstig aan had getwijfeld of ze ooit weer zwanger zou kunnen worden. Na het kamp had zij vaak gebeden, om nog een zoon. Nou die heeft ze dus gekregen. Ik was na de oorlog de vervulling van haar diepste wens en ik ben direct helemaal omkneld door haar intense moederliefde. Er werd wel gepraat bij ons thuis over de kampen. De laatste tijd heeft mijn moeder het er weer erg moeilijk mee. Ze zegt dat zij vaak weer dat oude gevoel van machteloosheid heeft. Iets wat zomaar over je komt en waar je niets aan kunt doen".

Hoe vind je het dat je beide ouders werden behandeld in Oegstgeest?

„Het zegt mij heel wéinig. Ik kan moeilijk peilen waar ze mee bezig zijn. Als ik kijk naar ooms van mij die ook geleden hebben in kampen en die daarna wel heel succesvol zijn geworden en er verder geen last van hebben, dan geeft mij dat wel te denken. Als het allemaal goed met je gaat en je bent maatschappelijk en sociaal opgeklommen dan heb je überhaupt geen tijd om over zulke dingen na te blijven denken. Maar het zijn juist de mensen die het niet hebben gemaakt in die na-oorlogse periode, die nu met die oorlog aan komen zetten. De vader van mijn moeder en mijn eigen vader zijn min of meer mislukt in hun banen en nu wordt plotseling alles op die oorlog teruggevoerd. Mijn vader heeft als overdrachtsofficier in Indië gewerkt. Best belangrijk werk, waarbij zijn leven daarna erg schril afstak. Toen stelde hij wat voor en nu zit hij achter een loket bij een sociale dienst. De moeilijkheden zijn bij hem weer begonnen toen een stel Surinamers aldoor rampok kwamen maken bij de dienst waar hij werkt. Ze smeten daar met plantenbakken in het rond en vanaf dat moment ie die machteloosheid weer in al zijn hevigheid boven komen borrelen. Dat gevoel van: Ik word bedreigd maar ik kan er niets aan doen. Toen schijnen zijn angstdromen weer begonnen te zijn. Toch heeft het mij nooit zo geraakt. Hij was zelfs onder behandeling van de grote Bastiaans zelf, maar ik kreeg alleen maar het onbehagelijke gevoel dat het van mijn vader een makkelijk excuus was om met vervroegd pensioen te kunnen gaan".

Je vindt het eigenlijk een beetje aanstellerij?

„Het irriteert mij ontzettend. Ik heb geen medelijden met mijn ouders. Meer een wilde ergernis. Iemand moet wel met hele tragische verhalen komen wil ik daar enigszins van onder de indruk raken”.

Heeft dat misschien ook iets met Bram te maken?

„Ja misschien wel. Fel: Dat eeuwige gezeur van die jongen dit en die jongen dat. Mijn moeder spaarde alles uit haar eigen mond om ons het beste te geven. Maar het grootste gedeelte ging wel naar Bram. Als ik bijvoorbeeld iets wilde hebben was daar geen geld voor. Nee, niet dat ik jaloers was op de kampervaring van mijn broertje. Bram had tenslotte ook veel dingen niet gehad die voor ons vanzelfsprekend waren omdat de tijd domweg anders was. Ja, daar klaagde hij wel over. Dan zei ik altijd dat hij zijn mond moest houden, omdat hij op de duurste kostscholen van Nederland had gezeten en enkele jaren als student in Amsterdam had rondgehangen en dat zoiets wel meer geld had gekost dan een brommer. Maar hij had door het kamp zoveel gemist, dat was altijd het excuus, imiteert een zeurderige toon: „Brammetje is zielig want die heeft in het kamp gezeten".

Nadenkend: „Ach, misschien is het waar dat de jaren van 0 tot 6 bepalend zijn voor de rest van je emotionele leven. Bram had in ieder geval een volstrekt onberekenbaar karakter. Het ene moment was hij aardig en het volgende moment was hij te onmogelijk voor woorden. Sinds zeer kort kan ik een normaal gesprek met hem voeren. Het was veel haat-en-nijd tussen ons. Misschien zou ik zonder die oorlog ook een rot relatie met mijn broer hebben gehad. Dat vraag ik mij nu wel eens af. Maar dan had het waarschijnlijk meer aan ons beiden gelegen of aan het feit dat Bram en ik gewoon te ver uit elkaar lagen in leeftijd. Nu stond ik voortdurend met mijn rug tegen de muur. Arme Bram kon niets worden aangerekend, want wat die jongen niet allemaal had meegemaakt. Dat werd te pas en te onpas onder mijn aandacht gebracht en daar werd ik onpasselijk van". Sarcastisch: „Brammetje heeft nooit zoals jullie vrolijk rond kunnen kruipen en spelen, want de jaren na het kamp tot 1949 waren in Indonesië ook niet bepaald prettig voor een blanke". Geërgerd: „Maar, als ik vervelend was of bleef zitten op school, dan lag dat gewoon aan mijzelf, Sterker nog: het was heel kwalijk want ik was tenslotte onder redelijk prettige omstandigheden opgegroeid. Die irritatie werd op het laatst bijna een soort haat tegen die jongen. Op zijn veertiende ging hij ineens de achternaam van zijn eigen vader aannemen. Nou dat maakte mij helemaal hels. Wat een flauwe kul. Ja, misschien vond ik het ook wel moeilijk dat zijn vader een held was gebleven, gevallen voor volk en vaderland. Mijn eigen vader was alleen maar maatschappelijk gevallen. Bovendien was Bram ook veel meer de oogappel van mijn eigen vader. Bram was goed in sport en daar was ruim eer mee te behalen terwijl ik in mijn vroege kinderjaren een hijgerig bronchitislijertje was. Dodenherdenking? Nou dat was altijd een bijzondere dag voor mij hoor. Ik was jarig op vier mei. Dat was voor mij natuurlijk ook een bron van irritatie. Moet je je voorstellen dat je een kinderpartijtje hebt en de hele familie zit met van die trieste bekken jouw verjaardagstaart weg te pruimen. Niemand zijn hoofd stond die dag erg naar mijn verjaardag. Later moesten mijn vrienden en vriendinnen vóór acht uur thuis zijn. dus er kon ook nooit iemand blijven eten. Op school is het mij overkomen dat ik met mijn trommeltje met snoep de klas binnenkwam om te trakteren en dat ik werd uitgescholden door de leraar. Wat ik wel niet dacht en hoe ik het in mijn hoofd haalde om op dodenherdenking te trakteren. Dat ik het maar op een andere dag moest vieren. Ik vond dat in ons gezin de oorlog wel genoeg werd herdacht.

Hollanders hebben het altijd over de verschrikkingen die zij in de oorlog hebben moeten doorstaan. In de geschiedenisles werd ook altijd over de ellende van de Hollanders in Holland gesproken maar over Nederlands-lndië werd nauwelijks iets gezegd. Nu zie je af en toe iets op televisie. Mijn vader heeft van '42 tot '46 als krijgsgevangene in het kamp gezeten en hij heeft zelfs geen soldij gehad. Alle Nederlandse soldaten kregen herstelbetalingen. De plantages van mijn grootvader zijn vernield en hij heeft nooit een vergoeding gekregen. De vader van mijn broer is kapot geschoten, maar een generaal moest eerst een briefje ondertekenen dat hij de man van mijn moeder voor het laatst in uniform had gezien voordat mijn moeder een uitkering kreeg voor Bram en voor haarzelf. Het leven van mijn ouders zou een stuk makkelijker zijn geweest als ze gewoon hadden gekregen waar ze recht op hadden. Bij mij op de middelbare school zaten een aantal kinderen van N.S.B.-ers. Hun vaders hebben na de oorlog direct hun grote huis en fabriek weer terug gekregen ondanks het feit dat het schoften zijn geweest. Daar ergerde ik mij ontzettend aan. Mijn ouders die volkomen berooid uit die oorlog zijn gekomen terwijl mijn vader toch gevochten heeft voor Nederland. Die oorlog heeft het leven van mijn vader wel negatief bepaald. Hij was gewoon niet briljant genoeg om de moeilijkheden het hoofd te bieden. Natuurlijk is die oorlog dan een prima excuus. Iedereen in de familie heeft het mislukken van mijn vader altijd aan die kampjaren geweten. Dat vond ik heel irritant, maar het gebrek aan begrip van andere Nederlanders maakte mij ook kwaad. Ik heb vooral een afkeer van het Nederlands Gouvernement. Drees heeft Indië weggegeven. Japan heeft herstelbetalingen gedaan, waarvan mijn ouders door de Nederlandse regering geen cent hebben gekregen. Oorlog associeer ik heel duidelijk met het verlies van welvaart voor mijn ouders. Daar wind ik mij over op Mijn grootvader, een hele trotse man, heeft zijn jaren in Nederland gesleten met het schrijven van verzoekschriften aan de Koningin en aan de Nederlandse regering om erkenning en een kleine vergoeding van de door hem geleden verliezen. Sinds de oorlog is mijn familie eigenlijk ontworteld.

Mijn moeder moet nu weer worden behandeld in het Centrum '40-'45. Dat vind ik heel naar voor haar. Maar mijzelf doet het niet veel. Misschien ben ik als zoon wel tekort geschoten. Ik heb zeker de laatste jaren niet het geduld kunnen opbrengen om rustig met haar te praten over die dingen. Misschien wel omdat het mij teveel irriteert. Maar het ergert mij ook dat het begrip voor mensen die een Duits concentratiekamp hebben overleefd over het algemeen groter is dan dat voor de mensen die een Jappenkamp hebben doorstaan. Waarschijnlijk hangt het af van je dosis geestkracht hoe je zulke kampen al of niet verwerkt. Ik heb geen haat tegen Duitsers of Japanners. Misschien ben ik wèl teleurgesteld in de geestkracht van mijn ouders.

Mijn moeder gaf mij laatst een boek met de titel: Vaarwel tot betere tijden of zoiets. Er zat een briefje van haar in met: Lees die en die bladzijde dan begrijp je misschien beter wat ik heb doorgemaakt. Nou ik heb het doorgelezen en het zei mij niets, echt helemaal niets. Misschien is het onvermogen van de meeste mensen om het goed over te brengen. Misschien is het zo erg geweest dat een normaal mens dat helemaal niet kan verwoorden. Misschien heb ik ook teveel weerstand om het te willen begrijpen. Op het moment dat ik het echt begrijp zal ik waarschijnlijk het Jappenkamp als excuus voor veel mislukkingen van mijn ouders accepteren. Voorlopig kan ik dat nog niet”.

Kommentaar

Door de Ministeries van CRM en van Volksgezondheid en Milieuhygiëne werd medio 1975 een Werk- en Advies-college (W.A.C.) ingesteld, dat zich bezighield met de verbetering van de immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen en dat in 1978 een eindrapport uitbracht. De arts Henk Leliefeld was secretaris van het W.A.C.. Vanuit zijn persoonlijke visie was hij bereid een toelichting te geven.

Drs Michael Tophoff is psycho-therapeut in Amsterdam. In zijn praktijk is hij een aantal keren geconfronteerd met representanten van de na-oorlogse generatie, die duidelijk getraumatiseerd waren door het oorlogsverleden van hun ouders.

Leliefeld: „In het algemeen kun je stellen dat de na-oorlogse generatie, met name kinderen van oorlogsgetroffenen, te maken heeft met bijzondere ouders. In zekere zin kun je van mening zijn dat de hele na-oorlogse generatie bijzondere ouders heeft.

De ouders hebben daar waar ze echt getroffen zijn door die oorlog een piek-ervaring gehad, die in de gevallen waar deze ervaring niet goed verwerkt is, zeer zeker consequenties heeft voor de eventuele kinderen. In wezen is het probleem niet uniek: alleen het feit dat het na die laatste oorlog misschien meer voorkomt, maakt dat je er rekening mee moet houden en dat de bestaande hulpverlenende instanties er meer alert op moeten worden gemaakt.

Het is volgens mij gevaarlijk om te spreken van een na-oorlogs syndroom. Daarmee ga je een groep etiqueiteren en stigmatiseren, en dat kan tot gevolg hebben dat mensen al hun problemen gaan wijten aan het verleden van hun ouders, of dat ze ongewild nog verder worden geïsoleerd".

Tophoff: „Het verschil tussen de groep die de Tweede Wereldoorlog bewust heeft meegemaakt en de na-oorlogse generatie is. dat de eerste groep vóór die oorlog meestal al een heel leven heeft geleid. In een bepaalde fase van hun leven hebben ze dan die piek-ervaring gehad. Maar de na-oorlogse generatie is van meet af aan ingekleurd door de oorlogs-ervaringen en traumata van hun ouders. Een ander belangrijk verschil lijkt mij dat de oudere generatie na die oorlog door het wederopbouwen van ons land vaak een uitvlucht heeft gehad om niet aan bepaalde onverwerkte ervaringen toe te komen. De na-oorlogse generatie heeft die uitvluchtmogelijkheid over het algemeen niet".

Leliefeld: „Kenmerkende na-oorlogse generatieproblemen kunnen bijvoorbeeld grote identiteitsproblemen zijn. Die kunnen ontstaan omdat iemand zich te sterk vereenzelvigt met wat de ouders hebben gedaan of meegemaakt in die oorlog. Of omdat men de naam heeft gekregen van een omgekomen familielid, vriend of vriendin van de ouders uit het verzet.

Er kunnen ook diepgaande communicatiestoornissen ontstaan omdat de ouders niet kunnen of wilien praten over hun oorlogsverleden. Er zijn ouders die er wel over praten, maar op een manier waardoor hun kinderen alleen maar schuldgevoelens krijgen. Bijvoorbeeld iemand die altijd tegen zijn kinderen zegt: Hoe kunnen jullie mij dat nu aandoen, heb ik al niet genoeg ellende meegemaakt? of: Jullie weten helemaal niet wat honger is, of: Toen wij zo oud waren als jullie, was het leven geen pretje.

Dan zijn er ook de ouders waarvoor die oorlog nooit is afgelopen. Zij grijpen iedere gelegenheid aan om er weer over te beginnen, om hun kinderen weer te overspoelen met al die ellende. Met als ondertoon: We vertellen het wel, maar begrijpen zullen jullie het nooit.

Soms zie je ouders met een stuk onverwerkte agressie tegen hun vroegere bezetters, of agressie die voortkomt uit onverwerkte rouwprocessen, als ze veel familie of vrienden hebben verloren. Die agressie reageren ze dan meestal ongewild af op hun kinderen. Maar over de werkelijke oorzaak van die agressie blijkt in de meeste gevallen helemaal niet gesproken te kunnen worden, omdat die ouders zelf ook niet beseffen waar het vandaan komt. Vooral bij ouders met een verzetsverleden kom je nogal eens een verbitterde maatschappijvisie tegen, die doorwerkt in de levenshouding van hun kinderen. Die mensen hebben in de oorlog gestreden voor bepaalde idealen.

hebben daar vrienden of familie door verloren en zijn teleurgesteld in de verwezenlijking van hun illusies. De vroegere agressors (Duitsland. Japan) zijn bovendien de meest welvarende landen geworden.

Het fenomeen „na-oorlogse generatie-problematiek" kun je eigenlijk niet uitsluitend koppelen aan ouders die zwaar getroffen zijn door deze agressors. Er is ook een na-oorlogse generatie die gebukt gaat onder het foute oorlogsverleden van hun ouders. De problemen die bij die kinderen kunnen ontstaan, verschillen in wezen niet met die van andere specifieke groepen. Verder moet je niet vergeten dat 95 procent van de Nederlandse bevolking in die laatste oorlog geen spectaculaire rol heeft gespeeld. Daarover zullen bij een aantal ouders vage schuldgevoelens bestaan. Op het moment dat hun kinderen komen met de vraag: Wat heb jij eigenlijk in die oorlog gedaan en hoe is het mogelijk geweest dat al die ellende heeft kunnen gebeuren, worden ze afgescheept met verhalen over houten fietsbanden en hongertochten. Maar over de essentie: Hoe is het mogelijk geweest dat hun ouders dat hebben kunnen laten gebeuren, daarover wordt niet gepraat. Veel ouders willen zich niet verantwoorden tegenover hun kinderen, omdat ze dat tegenover zichzelf ook niet kunnen. Het spreekt vanzelf dat ouders die hun verleden hebben verwerkt en voor zichzelf een zinvol nieuw bestaan hebben opgebouwd, minder hebben te verhalen op de volgende generatie". Tophoff: „Wanneer de ouders niet willen of kunnen praten over hun traumatische oorlogsverleden, omdat zij bijvoorbeeld bang zijn dat hun kinderen 't toch niet zullen begrijpen, kan er een dubbele eenzaamheid ontstaan. Want bij een ouder die laat merken dat zijn of haar leed te groot is om over te praten. hoef je als kind natuurlijk niet aan te komen met je eigen problemen. Jouw werk- of huwelijksproblemen vallen volkomen in het niet bij dat jarenlange diepe leed van je ouders. Beide partijen voelen zich dan onbegrepen en eenzaam. Dat ben ik nu een aantal keren tegengekomen in mijn praktijk. Mensen die zich verontschuldigen over hun problemen, omdat dat niets is vergeleken met het oorlogsverleden van hun ouders.

Na die laatste oorlog zijn er veel kinderen geboren met een van te voren al heel duidelijk vastgelegd levensscript. Kinderen die bijvoorbeeld omgekomen broertjes of zusjes moesten vervangen, moesten daarbij nog aan extra hoge verwachtingen voldoen, omdat ze het symbool waren van een nieuw leven, een nieuw begin. Dan heb je de gevallen waarin een kind een naam kreeg van een omgekomen familielid, of van de vriend of vriendin uit het verzet.

Sommige ouders hebben hun dochter zelfs naar een omgekomen vriend genoemd. Dan krijgt zo'n meisje een jongensnaam, hetgeen op het moment dat het kind zich bewust wordt van een aantal zaken, de volgende kettingreactie tot gevolg kan hebben: Ik ben een meisje, maar ik heb een jongensnaam: ik heb niet alleen een mannennaam, maar ik heb de naam van een man die is omgekomen in de oorlog. Sterker nog: de naam van mijn vaders beste vriend, die ik nooit heb gekend. Dat is het begin van een soort super-vervreemding, een totale verwarring met als gevolg een de-personalisatie-gevoel: wie ben ik in godsnaam? Voor de ene mens zal dit soort mechanismen grotere gevolgen hebben dan voor een ander.

Zo zie je ook dat sommige mensen zich zo sterk identificeren met de rol die hun ouders in de oorlog hebben gespeeld (held. slachtoffer, fout), dat zij er moeite mee krijgen om hun eigen verantwoordelijkheden voor zichzelf af te bakenen. Dat kan hele traumatische gevolgen hebben.

Mijn praktijkervaring is, dat mensen met een uitgesproken na-oorlogse generatie-problematiek wel een oorzaak gemeen hebben, wat hun problemen betreft, maar dat die problemen technisch gezien niet wezenlijk verschillen van die van mensen die door andere oorzaken in de knoei zitten. Bij mensen die gebukt gaan onder een oorlogsverleden (goed of fout), zijn de problemen in eerste instantie misschien makkelijker te traceren".

Leliefeld: „Het lijkt mij in ieder geval zinvol om de problemen van de naoorlogse generatie, waar die hun oorzaken vinden in de Tweede Wereldoorlog, nader te onderzoeken. Misschien kan men met de resultaten van een dergelijk onderzoek beter inspelen op bijvoorbeeld de eventuele problemen van kinderen van gastarbeiders. Tenslotte worden de slachtoffers van gijzelingsacties tegenwoordig ook beter psychologisch begeleid door de ervaringen die men binnen de geestelijke gezondheidszorg heeft opgedaan met mensen die ernstig door de oorlog werden getroffen".

Referentie: 
Ingrid Zwiers-Kluvers, Elouise van der Meulen-Kluvers | 1982
In: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie / red. H.A.A. Mourits
Trefwoorden: 
transgenerationele traumatisering, tweede generatie, Tweede Wereldoorlog (1939-1945)