De Welwillenden van Jonathan Littell: Gestrand voor de poorten van de hel

De Welwillenden is een merkwaardig en fascinerend boek, zoals de meeste controversiële boeken over de holocaust dat zijn. Het is het verhaal van een SS’er die eigenlijk de moedermoordenaar Orestes is. Het is de total recall van een krankzinnige, perverse man. Het zijn zo’n duizend pagina’s vol geperst met informatie, met name over de uitvoering van de moord op de joden door de Nazi’s, vanuit het perspectief van een van de daders. En al deze feiten en verhaallagen zijn volgens de titels van de verschillende boekdelen gestructureerd als een muziekstuk van Bach. Maar waar gaat het eigenlijk over?

 

‘Elke zorgvuldige lezing van een boek is gerechtvaardigd,’ aldus het orakel Littell. Een mooie uitspraak als je net duizend pagina’s hebt vol gekalkt over een van de meeste explosieve thema’s in de Westerse wereld: de holocaust. ‘De verwarring in de ontvangst over mijn boek is veroorzaakt door het feit dat het om een thema gaat dat mensen maar moeilijk kunnen onderbrengen in het domein van pure literatuur’, verklaarde Littell in een interview met de Franse historicus Pierre Nora. Een van de weinige inkijkjes in de motieven van de auteur, want Littell heeft de verkooptruc van het cryptische genie goed begrepen. De holocaust sec literair dus. Maar hoezeer hij ook probeert zich aan zijn verantwoordelijkheid te onttrekken door zich te hullen in ‘literatuur’, ook Littell presenteert een visie op de holocaust. Die visie is een slordige collage van moderne opvattingen over het Derde Rijk en de holocaust, de historische hiaten ingevuld door de levendige fantasie van de auteur. Wat fascineert is dus niet zozeer de visie zelf, maar de discussie die zij oproept. Waarom spreekt zo’n ranzige en tegelijkertijd schoolse roman meer tot de verbeelding dan de zeker niet slechter geschreven boeken van historici over deze periode? Waarom vinden zoveel recensenten en lezers dit een goed boek? En waarom verklaren Littells vele fans dat met dit boek de daders van de genocide eindelijk tot ons spreken? Om hier een antwoord op te vinden moeten we kijken naar wat Littell zegt dat hij wilde, wat het geworden is, en wat verschillende mensen daarin lezen.

Zielloze personages

Littell is zeker een schrijver, als hij niet te veel tegelijk wil. Het eerste deel van het boek, de Toccata, is zeer overtuigend. Max Aue wordt geïntroduceerd als een bejaarde oorlogsmisdadiger die zonder al te veel berouw en met flink wat zelfmedelijden terugblikt op zijn leven. Gedurende het boek duiken af en toe interessante personages op: de slimme en gevoelige linguïst Voss, die Aue’s ogen probeert te openen voor de willekeur van de Weltanschauung van de Nazi’s; zijn tegenpool Weseloh, fanatiek Nazi, een vrouw die de werkelijkheid juist alleen maar door die ideologische koker kan zien. Af en toe drijft er in de eindeloze woordenbrij een prachtig verhaal van een veel grotere symbolische waarde dan de duimendik opgesmeerde Griekse mythe waar Littell ons steeds aan moet herinneren (‘Er is iets met zijn moeder!’ ‘Er is ook iets met zijn zus!’ ‘Hij wordt achtervolgd door wrekers!’). Een van de mooiste verhalen is dat van de onwaarschijnlijk oude doch springlevende jood Nahum ben Ibrahim. Hij komt zich vrijwillig aanbieden om vermoord te worden. Hij is wijs, vrolijk en berust in de relativiteit van de dood. Deze sprookjesachtige figuur is een van de paar mensen die Aue eigenhandig vermoordt. En het is ook een van de weinige momenten dat de lezer in Aue’s relaas gezogen wordt, door zijn ogen kijkt terwijl hij zijn droevige daad verricht.

Maar deze personages verdwijnen zo snel als ze opgevoerd worden. De lezer blijft weer achter met Aue, zo onsamenhangend in zijn observaties, gevoelens en perspectief dat er geen empathie, sympathie of zelfs haat voor hem is op te brengen. De raamvertelling van een oude man die zijn herinneringen achteraf opschrijft, is op geen enkele manier realistisch dan wel consequent doorgevoerd. Dan weer herinnert hij zich de gebeurtenissen achteraf, dan weer staat hij middenin zijn onwetendheid en overtuigingen van toen. Dan weer is hij niet meer dan een filmcamera voor een groot en knap beschreven panoramisch overzicht van de jodenmoord in het ravijn Babi Yar, in de Oekraïne. Aue is na-ief, cynisch en ondertussen een alwetende verteller, hypergevoelig en ijskoud. Soms is hij niet eens aanwezig terwijl zijn ‘herinneringen’ maar doorrollen. Niet voor niets krijgt Aue van zijn schepper geen actieve rol, maar is hij een spion van de Sicherheitsdienst, een verklikker die rapporten schrijft, bijvoorbeeld over het moreel van de manschappen. Aue is geen massamoordenaar maar een observator, wel overtuigd van de uitroeiing van de joden, maar daar slechts zijdelings bij betrokken.

Littell’s niets ontziende missie om ‘pure literatuur’ van de holocaust te maken heeft het boek geen goed gedaan. Het heeft geen ziel. Aue is geen man van vlees en bloed die afdaalt in de hel van de genocide, noch is hij een literaire concentratie van menselijke drijfveren. Hij is een lege huls, een vehikel voor de eindeloze stapel historische weetjes die zijn schepper heeft verzameld. ‘Kijk eens wat ik weet’, roept Littell de lezer toe. Hij gebruikt vermoeiende trucs om zijn kennis te etaleren, bekend uit slechte science-fiction films: personages die een overzichtje geven van hun tijd, zodat de lezer of kijker het allemaal snapt. ‘U weet toch nog, kapitein’, verklaart een officier aan boord van een ruimteschip, ‘dat we drie jaar geleden die grote opstand van de mensrobots hadden, die we stelselmatig onderdrukken omdat we bang zijn voor hun superieure brein?’

Op dezelfde wijze schrijft Littell conversaties tussen SS’ers die lezen als de beantwoording van vragen in een tentamen Moderne Duitse Geschiedenis. Het boek wemelt van dit soort plichtmatige gesprekjes tussen mensen die dingen over hun tijd uitleggen die toen ofwel geen uitleg behoefden, of die ze nog niet kunnen weten - in ieder geval niet op de overzichtelijke, teleologische manier.

Weetjes

De vraag is of het zin heeft om door deze brij van Derde-Rijk-weetjes heen te worstelen om af en toe op verborgen schatten te stuiten. Littell’s wijdlopigheid is door laaiend enthousiaste Franse critici in een ‘Russische traditie’ geplaatst. Maar de gedetailleerde beschrijvingen, soms mooi, soms saai en soms tenenkrommend slecht, zijn niet alleen een erfenis van Tolstoi. Toen Gerald Reitlinger in 1953 een van de eerste overzichtswerken in het Engels over de judeo-cide uitbracht, schreef Léon Poliakov, historicus en auteur van de eerste Franse boeken over het onderwerp: ‘De analyse van de heer Reitlinger is uiterst minutieus; excessief minutieus, is men soms geneigd te zeggen, want ook al is het goed om een zo slecht geïnformeerd publiek als het Engelse en vooral het Amerikaanse van zoveel mogelijk feiten te voorzien, de opeenhoping van gruwelijk stereotiepe details laat uiteindelijk een indruk van monotonie achter en onderschat, helaas, dat ieder detail en ieder beeld zijn eigen tragiek kent.’ Less is more, inderdaad. Er zijn andere boeken, klassiekers, die dezelfde kennis een stuk efficiënter en krachtiger overbrengen dan Littell doet. Ordinary Men van de Amerikaanse historicus Christopher Browning, dat de lotgevallen beschrijft van een groep doorsnee Duitsers die aan het Russische front tot massamoordenaars worden. Hierheen naar de gaskamer, dames en heren van Tadeusz Borowski, autobiografische verhalen van Borowski’s tijd in Auschwitz en Dachau, een confronterend eerlijke verkenning van de plek die hij als niet-joodse gevangene innam tussen de SS’ers aan de bovenkant en de joden aan de onderkant van de kampmaatschap-pij. Het werk van Primo Levi, joods gevangene in Auschwitz, die net als Aue de gruwelen voornamelijk als observator beschrijft.

Heel nieuw of indrukwekkend is het boek dus niet, maar voor niet-ingewijden zet het veel informatie op een rij: belangrijke werken over de holocaust, waaronder zojuist genoemde, komen letterlijk langs, zoals in de scène met het kleine meisje dat Aue’s hand pakt voor ze vermoord gaat worden (Browning), of de beschrijvingen van Duitsers die rauwe uien eten als appels (Borowski). Littell beschrijft een Eichmann die tegengesteld is aan de beroemde ‘banale’ Eichmann van Hannah Arendt, zoals de Britse historicus David Cesarani doet, et cetera. Er staan rare dingen en fouten in, maar het is ook godsgruwelijk moeilijk om niet anachronistisch te worden in zo’n veelomvattend boek. Wie veel over de oorlog wil weten komt hier zeker aan zijn trekken, met een slag om de arm, want niet alle historische theorieën die hij gebruikt heeft zijn onomstreden en hij heeft veel verzonnen, zoals zijn idee van één bevel van de Führer dat de holocaust ontketende. Dat is allemaal prima, want het is fictie.

Daderperspectief

Waarom dan toch een rel? Waarom vielen critici en lezers in Frankrijk, en vervolgens in Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland en Amerika in katzwijm voor Littell’s dadervisioen Aue, en zijn de tegengeluiden zo fel? Ten eerste heeft Littell, zoals hij zelf ook zegt, een gat in de markt ontdekt. Het perspectief van de dader is taboe. Littell vertelt dat hij de dader een menselijk gezicht heeft willen geven, hij heeft zelfs zichzelf als model genomen voor Aue, ‘om verder in het onbekende door te dringen.’ In het boek beschrijft Littell het lijden van de Duitse soldaten, ook nog steeds een lastig thema: zie de recente rel over het Achterhoekse dorpje Wehl, waar men de namen van gesneuvelde Duitse militairen aan een monument wilde toevoegen. Littell beschrijft hoe ook SS’ers, toch het ultieme symbool van het kwaad binnen het Nazi-spectrum, moeite hadden met het moorden. Aue richt zich tot de lezer en maant hem: ‘De man die aan de rand van een massagraf staat, heeft er meestal net zomin om gevraagd daar te zijn als de man die, dood of stervend, onder in dat graf ligt. (...) Ik ben een mens zoals u.’ Aue is ook nog eens Frans-Duits, en daarmee ontkwamen ook de Fransen niet aan introspectie, aldus de enthousiaste critici. Anderen vonden dit daderperspectief juist onverantwoordelijk: de holocaust mag je niet (alleen) vanuit de dader beschrijven, vond het eenmans-holocaust-instituut Claude Lanzmann, regisseur van de holocaustdocumentaire Shoah. Precies hetzelfde verwijt kreeg Hannah Arendt in de jaren zestig, in de controverse rond haar boek Eichmann in Jerusalem.

De tweede factor voor Littell’s succes is het schokeffect. Toen Jean Fran^ois Steiner in 1966 met zijn mengsel van feit en fictie, Treblinka, furore maakte in Frankrijk, was dat in de eerste plaats omdat hij het bestaan van de vernietigingskampen voor het grote publiek ontsloot. Schrijf, na de rel om het racistische daderperspectief van Daniel Goldhagen dertien jaar geleden, een zogenaamd ‘universeel-menselijke’ visie op de daders van de holocaust, met nog meer poep en kots en bloed en seks: succes is gegarandeerd. Reitlinger beschreef ‘blonde massamoordenaars met zachte ogen, gezeten aan de rand van het massagraf, sigaret in hun mond en mitrailleur op hun knieën.’ Goldhagen fantaseerde over de gesprekken die een mannelijke en vrouwelijke kampbewaker hadden na een lange dag joden meppen, mijmeringen over de geneugten van geweld, uiteraard onder het genot van een post-coïtale sigaret. Max Aue fantaseert over seks tussen gevangenen in Auschwitz, ‘ze riskeerden de dood voor een snelle wip, het langs elkaar wrijven van twee schonkige bekkens, een kort contact tussen twee kaalgeschoren, luizige lijven.’

Feit en fictie

Maar daderperspectief en pulpfictie vormen slechts de oppervlakte van de discussie. De basis voor de rel is dat Littell speelt met feit en fictie over een onderwerp dat uiterst gevoelig ligt. Dan weer presenteert hij zijn kennis van zaken met de autoriteit van de historicus, dan weer verwerpt hij de verantwoordelijkheid die bij die autoriteit hoort door zijn missie ‘puur literair’ te noemen. Het boek is volstrekt fictief, maar het geeft wel degelijk een visie op het gebeuren van de holocaust - niet voor niets benadrukt de auteur in interviews telkens dat hij heel wat wetenschappelijke werken over de holocaust gelezen heeft. ‘Alles wat Aue zegt of doet of meemaakt is in de bronnen terug te vinden’, verklaarde Littell in NRC Handelsblad. Ook zijn fans nemen de verdediging op zich. ‘Hier en daar is er door historici nog een miniem foutje gevonden’, vertelde hoogleraar Franse letterkunde Maarten van Buuren aan dezelfde krant, ‘maar over de gehele linie klopt het allemaal.’

Leuk geprobeerd, grappenmakers: het draait in de geschiedschrijving nu juist om de interpretatie van de feiten. Op basis van dezelfde feiten, zoals Littell uitlegt in zijn interview met Nora, komen historici tot volstrekt tegenovergestelde bevindingen. Geschiedschrijving bestaat uit feiten, context en de verbeelding van de historicus, die vaak voortkomt uit zijn persoonlijke blik op de wereld. Wanneer viel de beslissing om de joden te vermoorden? Zat er iets in de Duitse cultuur dat het proces veroorzaakte of bespoedigde, of zijn er alleen historisch-materiële oorzaken aan te wijzen en kunnen alle mensen génocidaires worden? Littell leent een dogma van beide zijden van de kloof: hij legt het besluit tot de Endlösung heel vroeg in 1941, vroeger dan de meeste leden van de zogenaamde intentionalistische school doen; maar hij beschrijft de genocide als universeel menselijk bedrijf, zoals de meeste zogenaamde functionalistische historici het zien. In het interview met Nora spreekt hij zich uit als een tegenstander van de Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen, die op zeer extreme wijze het specifiek Duitse antisemitisme als enige drijfveer van de daders presenteerde. Littell schaart zich in het interview achter de Britse historicus Ian Kershaw, die de jodenhaat verklaart vanuit de machtsstrijd in de Nazi-bureaucratie. Die was volledig gericht op het vervullen van de wensen van de Führer, en Hitler wilde de joden nu eenmaal vernietigen. Zo staat het ook in De Welwillenden uitgelegd, niet zozeer door de handelingen van de personages, maar in hun plichtmatige tentamenvragen-gesprekjes.

Maar Littell wil niet ter verantwoording geroepen worden voor het uitdragen van een blik op de wereld, een interpretatie van de geschiedenis. Dus hij houdt het schimmig: dan weer beweert hij dat hij wél in de psyche van de dader wilde kruipen, gewoon of ongewoon, dat hij het bureaucratische aspect van de genocide wilde illustreren, dan weer dat Aue eigenlijk niet voor de dader staat, maar een literaire verdichting is van heel Nazi-Duitsland, of ‘het prototype van een reëel bestaande sociologische groep: de intellectuele SD’ers.’ ‘Ik zou kunnen zeggen dat ik Maximilien Aue ben,’ verklaarde de auteur in Le Figaro. Dan weer gaat het om het benaderen van de waarheid door middel van literatuur, dan weer wilde hij het thema van de holocaust ‘puur literair’ gebruiken.

Literair, historisch-wetenschappelijk of anderszins: wie een groot, goed gedocumenteerd werk schrijft over een belangrijke periode in de geschiedenis, plaatst een interpretatie in een lopend debat. Dan moet je niet gaan miepen als mensen die interpretatie willen aanvullen, corrigeren of aanvechten. En Littell is in zijn boek wel degelijk op zoek naar wie es eigentlich gewesen ist. In een interview met Le Monde verklaart Littell dat hij door de muur heen heeft willen breken waar historici steeds op stuiten: die kunnen niet zeker zijn over wat de daders nou écht motiveerde, want ze kunnen niet in het hoofd van de dader kijken. De schrijver kan dat wel. Hij schroomt dan ook niet om te koketteren met het feit dat holocaustoverlevenden blij waren met zijn boek - want wie zou durven beweren dat die de waarheid niet kennen? ‘Het mooiste compliment dat ik heb gekregen kwam van Jorge Semprun, Buchenwald-overlever en lid van de Goncourt-jury. Hij zei dat De Welwillenden echter is dan de werkelijkheid,’ vertelde Littell aan NRC Handelsblad. Die ‘puur literaire’ waarheidsclaim is de reden voor zijn succes: de suggestie dat we door dit boek een antwoord hebben, of in ieder geval meer weten, over de motieven van de mensen die de Europese joden vermoordden.

Motieven van de daders

Iedere controverse over een holocaust-boek, of het nu om wetenschap of fictie gaat, of over een vermenging van die twee, is een botsing tussen denkbeelden over het waarom van de holocaust. Over het verloop van het moorden weten we immers al heel veel. Wat heeft Littell ons hier te vertellen? Hij schetst een akelige leegte. Er is geen motivatie voor de jodenmoord, behalve een vage ideologie, een vleugje carrièrisme, een Führer en een Führer-SS ergens op de achtergrond. Mensen doen wat ze doen, er is geen waarom. Is dit wat de auteur zelf zag in de genocidale moordenaars die hij ontmoette in zijn werk voor humanitaire organisaties? Nee, dat is het niet, hij wil het gedrag van de moordenaars wel degelijk verklaren, of tenminste beter begrijpen. ‘Aue’s lucide blik laat mij de anderen observeren, al die soorten beulen te ontleden die zich om hem heen bevonden,’ aldus Littell in Le Figaro. In een interview met Daniel Cohn-Bendit voegde hij daaraan toe: ‘De lezers concentreren zich veelal op Max, maar voor mij waren de anderen, al die mensen die Max beschrijft, net zo belangrijk.’

Dat komt in De Welwillenden niet echt uit de verf. Wat deze mensen drijft, hoe het proces waar zij deel van uitmaken tot stand komt, wordt niet duidelijk door Aue’s ‘lucide blik’, integendeel; het raakt verloren in de eindeloze hoeveelheid weetjes, de onrealistische conversaties en het intellectualistisch blabla. Aue is bovendien meer gepreoccupeerd met zijn mythologisch voorbestemde lot dan met de helse situaties waar hij getuige van is. Hoe raakt Aue in het na-tionaal-socialisme verzeild? Wat trekt hem aan in de ideologie? Wat vindt hij van de Führer, en van de SS, waar hij bij hoort? Hij denkt er niet echt over na. Wel staat hij uitgebreid stil bij de liefde voor zijn zus, het mysterie van vrouwen, zijn seksuele verlangens. Seksuele perversie, ja, de gedachten van een homoseksueel over de superieure mannenliefde ja, incest, moedermoord, anale fixatie, dat alles gaat gepaard met gedachten en gevoelens. Maar zodra het genocidale aspect van zijn leven aan bod komt, gooit Aue of Littell de deur voor onze neus dicht. En wat zijn collega’s denken of voelen blijft helemaal duister.

Het kwaad blijft op afstand

‘Het “ik”-perspectief verschafte mij een grote afstand’, zei Littell tegen Pierre Nora. ‘Ik was bang voor het “hij”, omdat het “hij” bijna meer “ik” dan het “ik” was.’ Dat is de kern van de mislukking: Littell heeft niet gedurfd om echt in de schoenen van een dader te stappen en mee te reizen naar de onderwereld. En dat verklaart ook het succes van het boek. Goldhagen bood de lezer verlossing door het ultieme kwaad in de Duitser te plaatsen, en dan ook nog eens de Duitser van een bepaalde historische periode: in zijn nawoord verklaarde hij dat naoorlogse Duitsers door de Amerikaanse heropvoeding ‘genezen’ waren van hun antisemitische erfzonde. Littell houdt het kwaad op een andere manier op afstand. De hoofdfiguur is een onsamenhangend mythologisch monster met menselijke trekjes, de bijfiguren zijn van bordkarton. De Welwillenden is geen boek vanuit het daderperspectief, noch houdt het de lezer een spiegel voor. Geen enkele van deze daders belichaamt de stelling die Littell herhaaldelijk verkondigt, in zijn boek maar ook in interviews: het kwaad zit in iedereen. De motieven van de daders, waar hij zo naar gezocht heeft sinds zijn ontmoetingen met échte massamoordenaars, zijn volstrekt troebel.

Literatuur

Arendt, Hannah, Eichmann in Jerusalem. A report on the banality of evil. New York: Viking Press, 1963.

Blumenfeld, Saul, ‘Il faudra du temps pour expliquer ce succès', interview met Jonathan Littell in Le Monde, 17 november 2008.

Borowski, Tadeusz, Hierheen naar de gaskamer, dames en heren. Amsterdam: Arbeiderspers, 1980. (Polen 1948, Nederlandse vertaling 1980, heruitgegeven als Stenen wereld, 2005)

Browing, Christopher, Ordinary men. Reserve Police

Battalion 101 and the final solution in Poland. New York: Harper Collins, cop. 1992.

Cesarani, David, Eichmann: his life and crimes, 2004.

Cohn-Bendit, Daniel, ‘Les Bienviellantes, Allemagne et sa mémoire', interview met Jonathan Littell in Le Figaro,

3 maart 2008.

Etchegoin, Marie-France, ‘Lanzmann juge Les

Bienvieillantes', interview met Claude Lanzmann in Le nouvel Observateur, 21 september 2006.

Goldhagen, Daniel, Hitlers Willing Executioners: Ordinary Germans and the Holocaust. New York: Alfred A. Knopf, 1996.

Kort, Sebastiaan, ‘We zijn blij dat Littell het Nederlands niet machtig is', in: NRC Handelsblad, 19 november 2008.

Nora, Pierre, ‘Conversation sur l'histoire et le roman', interview met Jonathan Littell in Le Débat, maart-april

2007.

Poliakov, Léon, recensie van Reitlinger zonder titel in:

Revue d’Histoire de la Deuxième Guerre Mondiale, juli-september 1954.

Reitlinger, Gerald, The Final Solution, 1953.

Steinz, Pieter, ‘Eerst de feiten, dan de fictie', interview met Jonathan Littell in: NRC Handelsblad, 21 november 2008.

 

MEREL BOERS is historicus en schrijft een proefschrift over holocaust-controversen bij het Instituut voor Taalbeheersing, Argumentatietheorie en Retorica aan de Universiteit van Amsterdam.

Referentie: 
Merel Boers | 2009