De tweede generatie

Dat de Tweede Wereldoorlog nog steeds doorwerkt, ook onder mensen die er niet bij zijn geweest, is duidelijk. Maar toen deze zomer bij de Europese voetbalkampioenschappen Duitsland van Nederland verloor, bleek dat op nog veel grotere schaal het geval te zijn dan ik had gedacht. De sfeer in Nederland was bijna alsof het voor de tweede maal bevrijding was. Tot in het absurde toe.

_Het zijn niet alleen de overlevenden, de verzetsmensen,

de joden, hun nabestaanden en al die anderen die door de oorlog persoonlijk zijn getroffen, die nog met de oorlog bezig zijn, het blijkt een nationaal gevoel te zijn. Iets algemeens dat ons hele land bezielt en dat plotseling naar boven komt, iets dat wakker wordt geroepen door de meest onverwachte dingen en op de meest onverwachte momenten.

-Voor veel mensen is de oorlog - als zij hem tenminste

overleefd hebben - een onherstelbare breuk in hun leven. Aan hun kinderen - de ’tweede generatie’ - heeft zich dat dan op de een of andere wijze medegedeeld. Bij het onderwerp oorlogskinderen ben je geneigd allereerst te denken aan wezen en halfwezen (wat ik natuurlijk vanzelf doe, omdat ik daar zelf toe behoor), maar nu ik er de laatste jaren meer mee bezig ben geweest heb ik gemerkt dat er ongelooflijk veel manieren zijn waarop de oorlog nu nog, in 1988, het leven van mensen beïnvloedt die er alleen maar als kind bij betrokken waren.

_Je krijgt als kind te maken met zaken waar je niets van

snapt en waar je volmaakt onschuldig aan bent. Je bent een speelbal van emoties waar je je niet tegen kunt verweren, omdat je nog te klein bent, maar ook omdat je ze totaal niet begrijpt. Heel veel later, als je de emoties van de ouderen om je heen durft te trotseren en de legpuzzel van je verleden in elkaar probeert te leggen, kun je proberen erachter en er bovenuit te komen. Maar dat kan vele jaren duren, want de emoties van de volwassenen om je heen worden vaak gevolgd door een eeuwigdurend zwijgen. Dat zal één van de redenen zijn dat het leed van de kinderen pas nu, 43 jaar na het einde van de oorlog, af en toe in de openbaarheid komt; het duurt zo ongelooflijk lang voor je het aandurft dergelijke loodzware emoties aan te pakken, en mensen met wier leed je altijd rekening hebt moeten houden aan durft te vallen, want je doorbreekt hun gebod: HIER MAG NIET OVER WORDEN GEPRAAT. En niet alleen de emoties zijn een belemmering, maar ook het gebrek aan gegevens, want om te vragen moet je toch op zijn minst één draadje in handen zien te krijgen van datgene wat je allemaal niet weet.

-- De term ’tweede generatie’ kende ik alleen als het ging

over kinderen van gastarbeiders, die in Nederland waren komen werken, emigranten- kinderen dus. Maar later bleek ik er zelf óók onder te vallen. De term werd ook gebruikt voor kinderen van verzetsmensen. Weer veel later kwam ik er achter dat er ’jappenkampkinderen’ bestonden, maar alleen uit de krant, want persoonlijk kende ik hen niet (of zij deden hun mond niet open). En NSB-kinderen, dat dié bestonden, dat had ik natuurlijk al lang begrepen, maar je zag of hoorde ze niet. Joodse oorlogswezen, dat stond na de oorlog alleen in de krant. Er was iets dat ons allen verbond: angst voor de buitenwereld. Voor hun hoon, hun haat, hun ongevoeligheid, hun onwetendheid, hun spot.

_Angst voor emoties: dat is vermoedelijk wel iets wat veel

oorlogskinderen eraan hebben overgehouden. De ouderen om je heen konden hun emoties niet hanteren - het waren natuurlijk ook geen normale dingen die zij te verstouwen hadden, maar moord, verhoren, gevangenschap - en wat je als kind zag was het liefdevol afstoffen van een foto die verder voor eeuwig verdween. Zwijgen en soms een onbegrijpelijk felle emotionele uitbarsting of een totaal onbegrijpelijke reaktie op iets alledaags. En de onoverbrugbare kloven in je eigen familie: ooms, tantes, grootouders die je nooit had gezien, niet omdat ze niet meer in leven waren, maar omdat er in of vlak na de oorlog ’iets’ gebeurd of gezegd was... Je leefde vaak in twee werelden: op school en thuis. Op school werd anders over de oorlog gepraat dan er thuis over werd gezwegen. En er was niet uit te komen, want je was niet gerechtigd datgene wat je van huis uit wist - of begreep -op school te vertellen. Je eigen oorlogsachtergronden of de lotgevallen van je familie aan anderen te vertellen, dat voelde haast als verraad. Maar in beide werelden was je een buitenstaander: de insiders lieten je niet toe tot hun belevenissen en tot hun wereld, en de buitenwereld, daarin hoorde je niet vanwege de emoties die je van huis uit had meegekregen. Door dat ’leven in twee werelden’ wordt aanpassing een tweede natuur. Heel goed luisteren wat anderen van je willen. Je ontwikkelt een speciale vaardigheid in datgene zeggen wat een ander graag wil horen en in het omzeilen van onderwerpen die voor de ander gevoelig liggen. Kleur bekennen en voor je eigen mening durven uitkomen is iets waarvan je ergens in je achterhoofd het gevoel hebt dat het gevaar kan oproepen. Het kan je later grote moeite kosten je eigen mening te vormen en niet bang meer te zijn anderen te kwetsen.

_Het vinden van je eigen identiteit wordt eerst jarenlang

overschaduwd door het zoeken naar sporen van je overleden vader en/of moeder. Je weet niet op wie je lijkt. Anderen - die hen wèl gekend hebben - zien soms iets in je terug waar je zelf geen weet van hebt: een glimlach, een gebaar, een manier van reageren, een speciale vaardigheid, of kunnen ook macht over je hebben op een heel gevoelig en hulpeloos makend punt (’Je vader zou dit nooit gedaan hebben!’, Als je moeder dit had

geweten!’). Door de emoties van de mensen om je heen - en de leegte in jezelf - wil je eerst zoveel mogelijk op de overledene lijken. Het kan lang duren voor je daar overheen bent.

_Het je losmaken van je ouders of verzorgers is voor

oorlogskinderen vaak moeilijker dan voor anderen, omdat je je ook niet op een normale manier aan hen hebt kunnen hechten.

Als ze het moeilijk hebben kun je ze niet in de steek laten, noch ook ruzie met ze maken. Het omzichtige omgaan met elkaar is benauwend. Het werkt ook door in andere relaties: als je je hecht doe je dat té sterk en als je ruzie maakt doe je dat meteen voor het leven.

_Een stuk van je leven is je onbekend: het begin. Je steunt

op een soort leegte. En de paar gegevens die je in de loop van je leven te horen krijgt tellen onnoemelijk zwaar. Het is een beangstigend gebrek aan privacy, want er zijn altijd anderen die meer van jezelf en van je ouders weten dan jij zelf. Als er ook geen graf is grijp je helemaal in het niets. Er zijn twee mogelijkheden; óf je ontloopt elke konfrontatie óf je zoekt het op. Je kunt een zoektocht beginnen waarbij van tevoren al vast staat dat je je ouders nooit zult vinden. Boeken, herdenkingen, concentratiekampen, foto’s, het zijn allemaal kilometerpaaltjes op een pad dat wel naar verwerking kan voeren, maar nooit naar dat watje eigenlijk zocht. Maar je bent zó gewend te denken dat je zelf niet belangrijk bent, dat je eigen problemen in het niet vallen bij datgene wat je ouders hebben meegemaakt - wat natuurlijk ook zo is, maar aan dat oorlogsverleden is niets meer te doen, en aan je eigen problemen wèl dat het lange tijd kost vóór je je eigen problemen serieus gaat nemen. En acceptatie van de realiteit gaat vooraf aan de oplossing ervan.

_En ook nog: angst voor het onbekende. In onze vroegste

jeugd waren wij overgeleverd aan dingen waar we niet alleen totaal geen greep op hadden, maar waar we ook helemaal niets van begrepen. Misschien is leergierigheid dan ook iets wat bij ons méér dan gemiddeld voorkomt.

En vooral: erbij willen horen! Want na reeksen pleegouders (in, maar ook na de oorlog - in verband met ziekte of detentie -) werd dat een onbereikbaar ideaal. Immers: wij werden gehaat door de buitenwereld (NSB-kinderen) of toegejuicht en met ontzag bekeken (verzetskinderen) of met schrik, schuldgevoelens en ontzetting aangestaard (joodse kinderen) of over het hoofd gezien, omdat we nauwelijks bij de geschiedenis van het Nederlandse volk behoorden en men niets van ons wist (jappenkampkinderen), maar in alle gevallen hoorden we er niet bij. Andere dingen - godsdienst, politiek, rassendiskriminatie, landverraad, schaamte over het Nederlandse koloniale verleden - speelden altijd een belangrijker rol dan wijzelf. Wij waren een speelbal in de oorlog der volwassenen.

_Je ouders heb je niet zelf gekozen. Je wordt gewoon

geboren. Zij zelf en hun lot, het kan je gevoelens van schaamte,

ontzetting, trots, solidariteit, verdriet of vreugde geven, maar je kunt er niets aan doen. En in je latere leven is het toch een bewuste keuze of je je ervan wilt distantiëren en je ervan wilt bevrijden of dat je je ermee bezig wilt houden, ervoor uit wilt komen en het lot en het leven van je ouders wilt bestuderen. Er vailt veel voor te zeggen om dat niet te doen: als je in je jeugd al zo’n last hebt gehad van de keuzes die je ouders in de oorlog hebben gemaakt, is het heel verleidelijk om dat alles op latere leeftijd van je af te schudden. Je bent per slot van rekening niet verplicht in de geest van je ouders te leven.

_Er valt echter ook veel voor te zeggen om dat wèl te

doen: als je zelf in je eigen persoonlijke leven niet altijd weet of het wel zinvol is wat je doet, kan het je een houvast geven te kijken naar een tijd waarin zóveel onrecht geschiedde dat het ook veel duidelijker was wat ’recht’ was. En waarin de onvrijheid duidelijk maakte wat ’vrijheid’ was. De oorlog was een soort sjibbolet: goed en kwaad had niets te maken met sociale positie, opleiding, afkomst, godsdienst of inkomen. Dat is zeer verhelderend voor iemand van de ’tweede generatie’ en zeer bemoedigend in tijden dat je het zelf moeilijk hebt.

Het je bezig houden met de jaren 1940-1945 kan een bron van inspiratie zijn. Dat mensen in heel moeilijke situaties tch nog kans zagen te ontsnappen, anderen te helpen, hun waardigheid te behouden en verzet te plegen, is een hoopgevende gedachte.

_Daarom wil ik deze overdenkingen over het begrip

’Tweede Generatie’ graag besluiten met een van harte gemeende felicitatie aan het adres van de Landelijke Kontaktgroep Verzetsgepensioneerden, die degelijke, trouwe en als het moet ook dappere club van oud-verzetslieden, die het woord ’solidariteit’ niet in hun banier voeren, maar wèl elke dag in de praktijk brengen!

_Mogen jullie, de ’Eerste Generatie’, nog lang in ons

midden blijven, zodat wij nog héél erg lang de ’Tweede Generatie’ kunnen blijven!

 

Met toestemming van de redaktie overgenomen uit het jubileumnummer van De Koerierster sept/okt 1988, uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de LKG.

1

Dunya Breur (1942) is schrijfster en vertaalster. Haar vader werd wegens verzetswerk ter dood veroordeeld en in 1943 gefusilleerd, haar moeder naar Ravensbrück gedeporteerd. Over de door haar moeder in Ravensbrück illegaal gemaakte tekeningen verscheen van haar het boek ”Een verborgen herinnering” (1983).

Referentie: 
Dunya Breur | 1988
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 5 | 4 | december | 52-55