De thematiek van trauma en oorlog in analystische kring

Traumatisation and War

The Dutch Annual of Psychoanalysis, Vol 2,

Editors: Han Groen-Prakken, Antonie Ladan en Antonius Stuf-kens.

Lisse: Swets & Zeitlinger, 1995.

ISBN 90 265 1433; 298 pagina’s; prijs ƒ 89,—.

Voor mij ligt - in het Engels geschreven - het Nederlandse Jaarboek voor Psychoanalyse, deel 2. Zo’n jaarboek zou de lezers van ICODO-info in het algemeen niet zo erg interesseren, op een paar psychotherapeuten na, ware het niet dat tweederde deel van dit boek gewijd is aan de gevolgen van oorlogstrauma (zo’n 180 pagina’s). Nederlandse psychoanalytici behandelen hierin allerlei thema’s vanuit hun eigen behandelervaringen en referentiekader -de psychoanalyse dus.

Dat is eigenlijk te beperkt omschreven. De joodse medewerkers -de meesten - schrijven ook vanuit hun eigen ervaring als concen-tratiekampslachtoffers of als ondergedoken volwassene of kind. Het geeft dit boek ontegenzeggelijk meer waarde. Hoewel eigen ervaringen lang niet altijd een produktieve kracht zijn bij het beschrijven van problematiek of pathologie, is dat hier toch wel het geval, zo is mijn indruk. Het heeft zeker geholpen om over de grenzen van het eigen referentiekader heen te kijken. Een beperking is wellicht, dat het grotendeels ‘Amsterdamse’ milieu van de schrijvers mede oorzaak is van het weinig aan de orde komen van de traumatisering zoals die bij verzetsmensen en de Indische groepering voorkomt; het is wel aanwezig, maar zeer beperkt.

Het is niet mogelijk om een samenvatting van de inhoud te geven. De bijdragen staan op zichzelf. Ik zal ze kort voor u signaleren.

Voor elke hulpverlener is de historische bijdrage van Jacques Tas (goed ingeleid door zijn zoon Louis) een must. De oorspronkelijke bijdrage verscheen in 1946; deze werd in 1951 herzien en verschijnt thans opnieuw (titel: Psychical Disorders among Inmates of Concentration Camps and Repatriates).

De psychiater Jacques Tas verbleef met zijn gezin in Westerbork en Bergen-Belsen. Hij slaagde er in om in dat laatste kamp (geen uitroeiingskamp, maar desalniettemin een kamp met een zeer hoog sterftecijfer; zelfs voor de enigszins geprivilegieerde groep waartoe Tas behoorde nog altijd zeventig procent) met name voor kinderen korte behandelingen te verrichten.

Hij beschrijft verder belangrijke klinische ervaringen, zoals het feit dat ernstige neurotische patiënten soms in het kamp symptoom-vrij waren. Tas heeft in 1946 al voorspeld - eigenlijk tegen alle heersende theorie in, en tegen alle ‘ontkenningsreacties’ van de maatschappij in - dat er nog vele jaren lang late gevolgen zouden optreden. Zelden heeft een psychiater het zo bij het rechte eind gehad met zijn algemene prognose.

Dan volgt een hoofdstuk van Eddy de Wind (in 1968 gepubliceerd in Psyche) getiteld ‘Encounter with Death’. De Wind, wiens bijdragen ook ICODO-uitgaven hebben verrijkt, probeert een antwoord te vinden op de vraag, hoe je in een concentratiekamp, eigenlijk in een vernietigingskamp, überhaupt kan overleven. Allerlei antwoorden voldoen niet. Er was de zekerheid van de dood. Zijn antwoord, half verborgen onder een stapel aangehaalde auteurs, gaat over de betekenis van de regressie van het ‘Ik’. Het is in zekere zin een uiterste reductie van het doorleefde bestaan, een zeer ernstige verarming ook tot het onmiddelijke levensgedrag (waarbij besef van verleden en toekomst wegvalt), beperkt tot het nu-van-dit-moment in het kampbestaan.

Zo’n buitengewone aanpassing om te overleven, die overigens vaak niet slaagt, wreekt zich na de bevrijding, wellicht levenslang. Hoe moet je je aan een ‘gewone’ wereld weer aanpassen?

Een ontsierend foutje in de tekst, volgehouden tot in de literatuurlijst. ‘Eitlinger’ moet ‘Eitinger’ zijn, één van de nog levende ‘groten’ die schreven over de gevolgen van het verblijf in concentratiekampen.

Antonie Ladan schrijft over ‘The Wish for War’. Mensen hebben niet alleen een afkeer van oorlog, maar ook een wens naar oorlog. Best een interessant hoofdstuk, maar het hoort niet hier, al gaat het over oorlog.

Han Groen-Prakken heeft een bijdrage over ‘Traumatic and Non-traumatic Damage to Psychic Structure’. Een voorloper hiervan is in ICODO-info (1991 -3) verschenen onder de titel ‘Trauma en Ontwikkelingsinterferentie’. Mevrouw Groen doet hier een poging om de schadelijke gevolgen van trauma, een soort overstroming van het ego, te onderscheiden van beschadiging van het psychische apparaat door het opgroeien onder slechte, defectueuze omstandigheden. Zeer ongunstige omstandigheden, zoals in dit verband vervolging en oorlog, kunnen de psychologische ontwikkeling in negatieve zin beïnvloeden. Dat kan trouwens op elke leeftijd het geval zijn, maar deze ‘interferentie’ in de normale levensontwikkeling richt de ernstigste schade aan in de vroegste levensfasen. Zij wil hier niet van trauma spreken, uit angst voor een begripsverwarring. Ontwikkelingsinterferentie als stoornis behoort haars inziens tot een ander diagnostische categorie dan trauma.

Dat gaat wel heel ver. Het is natuurlijk best zinnig om trauma als ‘gebeurtenis’ te onderscheiden van trauma als ‘stoornis in de verwerking’, maar ik geloof dat zij dat toch niet precies bedoelt. Als

je zover gaat als mevrouw Groen, zou je het trauma dat leiden kan tot sommige borderline-stoornissen of tot ernstige vormen van dissociatie (bij seksueel misbruik van kinderen, mishandeling enzovoorts) eigenlijk niet als ‘trauma’ mogen benoemen. Andere vragen komen op:

Is het complexe trauma (dat wil zeggen complex van gevolgen), zoals Judith Herman beschrijft, voldoende te ontleden in event-factoren zoals trauma in engere zin en ontwikkelingsinterferentie? En wat te denken van de ‘chronic existential depression’ (zie de bijdrage van De Wind, p. 38)? Er blijven mij teveel vraagtekens over, al heeft ze wellicht gelijk dat het concept trauma aan teveel inflatie onderhevig is. Wil zij het begrip ‘neurose’ redden door haar zuivering van het begrip trauma? Die prijs lijkt mij te hoog.

Hans Keilson, ons bekend van zijn onderzoek over sequentiële traumatisering bij kinderen (onder slechte omstandigheden kunnen kinderen nal de vervolgingservaringen nog meer beschadigd worden dan tijdens de vervolging), schrijft over ‘Beyond the Reach of Language’. Er zijn ervaringen bij vervolging en in concentratiekampen, waarvoor woorden tekort schieten. Ze zijn niet mededeelbaar. Hij geeft een ontroerend voorbeeld van een twaalfjarige jongen, Esra.

Dit hoofdstuk heeft iets van een splendid isolation, misschien door de aard van het onderwerp. Waarom echter gezwegen over de mededelingsmogelijkheid via non-verbale expressie, zoals creatieve therapie en bewegingstherapie? Zwaar getraumatiseerde gefolterden, die het onzegbare ook niet onder woorden kunnen brengen, zijn nogal eens goed te behandelen via deze ‘taal’. Hoe kijkt een analyticus daar tegenaan?

Eén van de beste bijdragen, en het meest up to date, wordt geleverd door Hans M. Reijzer. Hij was zelf als kind ondergedoken en schrijft nu over ‘On Having Been in Hiding’1, waarbij een enkele keer zijn persoonlijke ervaring aan het woord komt. Ondergedoken zijn als kind was lange tijd een taboe-onderwerp; opvallend is hoe eerst de tweede generatie (geboren na 1945) in de belangstelling kwam en pas daarna het ondergedoken kind. Reijzer schrijft onder andere over de motieven van de onderduikouders, over de periode van de onderduik met al zijn bedreigingen zélf, over de naoorlogse periode met zijn antisemitisme, over de psychologische moeilijkheden en adaptatieproblemen bij gezinshereniging na de oorlog en over de curieuze stilte die zolang heerste vóór de oorlogsgevolgen als thema de hoofdstroom van de psychiatrische literatuur bereikten. De maatschappij, maar ook de medische professie heeft dit thema lang afgeweerd; dat was niet alleen in Duitsland het geval. Uit mijn eigen ervaring weet ik dat dit ook plaatsvond - misschien vindt - in psychoanalytische kringen in Nederland, Waarschijnlijk is het te lastig om daar in een actueel jaarboek over te publiceren; ik miste het in dit boek.

Louis M. Tas (‘Going into Permanent Hiding as a Way of Postponing Mourning’2) schrijft een betrekkelijk kort hoofdstuk over

het verschijnsel, dat mensen nu nog in hun levenswereld staan als iemand die eigenlijk ondergedoken is. Dat kan vele wortels hebben; een belangrijke is, dat het rouwen wordt afgeweerd: er is geen punt gezet achter de ervaringen, het verlies is niet goed doorgewerkt, er was geen afscheid.

Hendrika C. Halberstadt-Freud (‘Am I My Brother’s Keeper?’3) schrijft het eerste van twee hoofdstukken over de partners van de slachtoffers (het tweede hoofdstuk is van Louis M. Tas: ‘Choice of Partner in War Victims’4). Partners van oorlogsgetraumatiseerden zijn al net zo’n vergeten groep als de onderduikkinderen. We weten dat partners al evenzeer indirect getroffen zijn door het trauma als de zogenoemde tweede generatie. Wat waren hun motieven bij hun partnerkeuze? Wat zijn de gevolgen van hun rol in het paar? Beide auteurs geven daarover interessante beschouwingen en, in het geval van Tas, ook interessante casuïstiek. Het thema verdient verdere aandacht.

John A. Bruggeman schrijft over ‘The Significance of Absent Objects in the Analysis of Transgenerational Conflicts’. Dat is vakjargon voor: wat betekent het feit, dat één of meer (groot-)ouders de vervolging niet overleefd hebben, bij de behandeling van hun nakomelingen (tweede of derde generatie)? Een gevalsbespreking maakt de hoofdmoot van de bijdrage uit.

David de Levita schrijft een hoofdstuk over ‘Treatment of War Traumatised Children in Former-Yugoslavia’. Het hoofdstuk is u uit het ICODO-info (94-2) bekend: de psychologische situatie van gevluchte kinderen in Slowenië en de behandeling met de Respicon-methode. Het kreeg gelukkig in dit psychoanalytische boek een plaats. De lezer vraagt zich af of de onderwijzers, die nu in deze methode getraind zijn, even goede ervaringen hebben als de welwillende, grijsharige professoren uit het verre Nederland. Ik meen van wel, maar dat had dan ook wel eens duidelijker gezegd mogen worden.

Niet onvermeld mag blijven, dat er drie literaire fragmenten verspreid in deze bijdragen voorkomen van G.L. Durlacher, F. Springer en C. Friedman, die rechtstreeks met de thematiek verband houden.

De laatste 90 pagina’s van dit jaarboek gaan over andere onderwerpen; ik laat deze onbesproken.

De doorsnee-lezer van ICODO-info zal hoogstens van één of meer hoofdstukken kennis willen nemen. Voor een breed publiek van hulpverleners - zeker meer dan psychoanalytici alleen - bevat het zeer waardevolle en leesbare bijdragen; het psychoanalytische vakjargon valt in de meeste hoofdstukken erg mee.

Iets anders is, dat een zeker gevoel van teleurstelling blijft hangen; een jaarboek is weliswaar geen boek dat alles zal weergeven wat in analytische kring de thematiek van trauma en oorlog raakt,

maar van een uitgave in het gedenkjaar 1995 verwacht je toch wel dat het voornaamste geboden wordt.

Ik zou meer wensen op drieërlei gebied:

1 .Als psychoanalytische bijdragen zou ik meer wensen op het gebied van recente traumatisering door oorlog en geweld. Wat valt er nog meer te vermelden dan de bijdrage van De Levita, over het psychotrauma bij slachtoffers van geweld en marteling in dictatoriale landen en Oost-Europa en de behandeling daarvan? Over de behandeling van mishandelde en getraumatiseerde politieke vluchtelingen? En hoe breng je de ervaring van de behandelingen (1940-1945) naar meer recente tijden over? De late gevolgen komen mijns inziens sterk overeen.

2.    Hoe breed van opvatting deze analytici ook lijken, ze blijven in hun werk, met uitzondering van Reijzer en De Levita, in sterke mate psychoanalytische literatuur citeren. Dat is begrijpelijk, maar te beperkt. Op het gebied van het psychotrauma bestaan teveel ‘scholen’ waarvan de aanhangers weinig over de muren van hun erf heen kijken (Boulanger 1990). Dat verschraalt de discussie behoorlijk. Wat meer bladeren in Journal of Traumatic Stress, in literatuur over groeps- en gezinstherapie, in Journal of Holocaust and Genocide Studies en andere had geen kwaad gekund.

3.    Het onderwerp de tweede generatie: Is daar niet door analytici over geschreven? We weten wel beter, maar je zou haast zeggen van niet.

Al met al toch een interessant jaarboek, dat voor therapeuten die gespecialiseerd zijn in de gevolgen van langdurig en intensief trauma door oorlog en geweld de moeite van het aanschaffen waard is.

Noten

1.    Eerder in het Nederlands verschenen in ICODO-info 92-2, een themanummer over onderduikkinderen, p. 40-45.

2.    Eerder in het Nederlands verschenen in ICODO-info 92-2, een themanummer over onderduikkinderen, p. 46-52.

3.    Eerder in het Nederlands verschenen in ICODO-info 93-4, een themanummer over partners, p. 26-36.

4.    Eerder in het Nederlands verschenen in ICODO-info 93-4, een themanummer over partners, p. 43-51.

Literatuur

Boulanger, G., A state of anarchy and a call to arms: the research and treatment of post-traumatic stress disorder. In: Journal of Contemporary Psychotherapy vol. 20 (1990) 1,5-15.

Herman, Judith L., Trauma and recovery. New York: Basic Books, 1992.

1

Drs. J. Lansen is psychiater/psychoanalyticus en voormalig directeur van de Joodse Geestelijke Gezondheidszorg (nu Sinai-Centrum)

Referentie: 
J. Lansen | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 1 | 61-65