In de spreekkamer: Veerkracht versterken bij politieagenten

Klinisch psycholoog en psychotherapeut Marcella Pommée

 

Welke gezichten gaan er schuil achter de hardwerkende behandelaren van psycho-trauma, wat zijn hun drijfveren, waarom kozen ze voor het vak en waardoor zijn ze beïnvloed? Jeroen Knipscheer interviewt Marcella pommée, klinisch psycholoog en psychotherapeut bij stichting centrum '45

 

Dertig jaar is Marcella Pommée als ze besluit dat ze wat anders wil. Na jaren als commercieel adviseur te hebben gewerkt ligt de weg open naar een functie als hoofd Personeel en Organisatie maar dat ambieert ze niet ze wil liever meer inhoudelijk werken met mensen. Ze pakt de opleiding tot psychotherapeut op en, na een korte carrière in het gevangeniswezen, werkt ze nu al zo’n tien jaar bij Stichting Centrum '45. Drie jaar geleden stond ze aan de wieg van de oprichting van de dagkliniek voor (ex-)politiepersoneel die vanwege traumaklachten hun veerkracht hebben verloren. Marcella werkt nu voornamelijk met politieagenten en ziet patiënten vooral in individuele gesprekken (in het kader van EMDR therapie). Daarnaast volgen patiënten een groepsprogramma bestaande uit sociotherapie en psychomotore therapie. Op indicatie wordt de partner of het gezin bij de behandeling betrokken en krijgt men medicatie- of maatschappelijk werkcontacten aangeboden. Naast haar werk als psychotherapeut coördineert Marcella al deze verschillende disciplines opdat de samenhang in behandelaanbod optimaal is.

 

Wat voor mensen zien jullie?

Pommée: ‘Denk aan een politieman van middelbare leeftijd, die al tussen de tien en twintig jaar bij de politie werkt en daarbij met de nodige incidenten en schokkende gebeurtenissen is geconfronteerd. Politiemensen leren al vroeg in hun beroepscarrière op een bepaalde, stereotype manier met deze gebeurtenissen omgaan. Tijdens het afhandelen van incidenten sluiten zij zich (gevoelsmatig) af. Ze blokkeren hun gevoelens tijdelijk, ze gaan als het ware "op de automatische piloot”. Op deze manier kan de politieagent uitstekend professioneel handelen. Een kleine groep is echter, na enige tijd, steeds minder goed in staat om de "knop om te zetten”

als ze klaar zijn met hun dienst. Hierdoor vermindert de veerkracht. in eerste instantie merkt iemand dit niet direct, op termijn ontstaan echter biologische reacties: iemand wordt bijvoorbeeld vaker ziek, of gaat meer roken, drinken of drugs gebruiken. Partners merken vaak wel eerder kleine veranderingen: iemand is sneller geïrriteerd, sluit zich meer af of is minder geïnteresseerd. Betrekkelijk onverwacht kunnen zich dan klachten ontwikkelen wanneer de politieagent geconfronteerd wordt met wéér een nieuwe traumatische ervaring. Vaak krijgt iemand last van (gedeeltelijke) PTSS-klachten, in combinatie met bijvoorbeeld alcoholafhankelijkheid, toegenomen geweld en agressie in het werk, en relatieproblemen. Meestal komt men dan via de bedrijfsarts bij de PDc Politiepoli. De meeste mensen worden doorverwezen naar één van de netwerktherapeuten van de PDc Politiepoli. Een kleine groep wordt verwezen naar de intensieve behandeling van Stichting centrum '45. Deze groep komt vaak niet in aanmerking voor een kortdurende behandeling omdat er teveel andere klachten spelen, bijvoorbeeld verslaving of ernstige depressieve klachten. ook komt voor dat men eerder een kortdurende behandeling heeft gehad die onvoldoende resultaat opleverde.’

 

Het veerkracht-model

De dagklinische behandeling Politiepersoneel is opgezet rondom het 'Veerkacht-model'. Veerkracht staat voor: ‘de mogelijkheid tot succesvolle aanpassing in moeilijke of bedreigende omstandigheden’. in de behandeling werkt men aan het versterken van de veerkracht in 5 verschillende stappen. De behandeling duurt maximaal 9 maanden, 1 dag per week. in de eerste fase staat ‘jezelf beter gaan voelen’ centraal en ligt de nadruk op het vergroten van beheersing en het weer opbouwen van sociale steun. Hierbij wordt nadrukkelijk het systeem betrokken, o.a. door familiedagen. Daarnaast krijgt iedereen in deze fase een systeemgesprek om te kijken hoe, binnen het eigen gezin, de steun kan worden vergroot. Doelen betreffen het vergroten van het energieni-veau door gedurende de dag verschillende activiteiten te ondernemen of iedere week met het gezin een prettige activiteit te ondernemen om weer meer onderling contact met elkaar te hebben. Andere doelen zijn het omgaan met 'triggers' waardoor er minder gedachten aan traumatische gebeurtenissen worden geactiveerd of sociale steun vergroten door op het werk aan collega's te vertellen dat men in behandeling is bij Stichting Centrum '45. in deze fase start ook meestal de individuele traumabehandeling. in fase 2 ligt de nadruk op het tot stand brengen van veranderingen. De behandeling is gericht op het vergroten van de frustratietolerantie en het versterken van hulpbronnen. Behandeldoelen voor deze fase zijn bijvoorbeeld: leren omgaan met boosheid; inzicht krijgen in eigen valkuilen; leren relativeren van gedachten; en het vergroten van vertrouwen in anderen en het versterken van zelfbeeld met als doel evenwichtiger in het leven te staan. in deze fase worden vaak eerste stappen gezet om weer te re-integreren op het werk. in de laatste fase ligt de nadruk op de afronding en wordt, bijvoorbeeld, gewerkt aan een plan om tijdig signalen te herkennen én actie te ondernemen als de veerkracht weer afneemt. Ook wordt nagegaan op welke wijze men het werk weer kan hervatten.

 

Aanpak blijkt succesvol

Er vindt momenteel in bescheiden mate onderzoek plaats naar de effecten van deze aanpak. Het blijkt dat bij het grootste deel van de deelnemers de klachten sterk verminderen of helemaal verdwijnen. Een kleine groep houdt last van restklachten, vooral van concentratieproblemen en intrusie-achtige verschijnselen, zoals vage nachtmerries (nachtmerries gekoppeld aan een incident zijn goed te behandelen, maar juist de vage zijn hardnekkig). Marcella laat me grafieken zien waarop fraai te zien is hoe hoog het klacht-niveau is als mensen binnen komen en hoe scherp dat daalt tijdens de 9 maanden durende behandeling. Terwijl de symptomen duidelijk afnemen blijft de kwaliteit van leven echter matig: onduidelijk is waarom mensen nog ontevreden zijn. Pommée: ‘Wellicht doet dit werk iets met je wereldbeeld. ik heb dat zelf ervaren toen ik twee dagen mee liep met agenten op straat; je krijgt de hele dag met allerlei "gedoe” te maken, je ziet veel van de onderkant van de samenleving en dat doet iets met je wereldbeeld. Mogelijk be-invloedt dit ook de manier waarop de patiënten naar de kwaliteit van hun leven kijken.’ Een duidelijk profiel van de groep die moeilijker herstelt, is niet te geven. Alles overziend is men tevreden met de resultaten tot nu toe, maar voorzichtigheid is geboden: het behandelprogramma is immers nog maar bij een klein groepje (20 deelnemers) onderzocht.

Pommée: ‘Dit programma lijkt goed te werken door de combinatie van individuele traumabe-handeling met de twee groepsbehandelingen én de systeembenadering. Bij psychomotore therapie (PMT) leren de deelnemers hun lichaam weer voelen; het lichaam dat ze hebben “losgekoppeld” tijdens hun werk. in PMT wordt via verschillende ontspannings- en haptonomische oefeningen weer geleerd om het lichaam te ervaren en te benutten. in de sociotherapie leert men om de eigen krachtbronnen te mobiliseren en niet meer te vermijden. Door het betrekken van het gezin bij de behandeling, met systeem-gesprekken en familiedagen, wordt de patiënt gestimuleerd om het geleerde ook thuis toe te passen.’

 

Onbekendheid is nog een groot probleem

Op mijn vraag of er nog hiaten bestaan in de adequate zorg voor deze doelgroep, geeft Marcella aan dat onbekendheid binnen de politie met de hulpverlening nog altijd een punt is. De route van de keten is goed maar ieder korps, en dan met name de bedrijfsartsen binnen een korps, werkt weer anders. Soms weet een bedrijfsarts niet wat een PTSS is (men herkent het niet) of stelt juist ter discussie of een agent wel echte psychotraumaproblematiek heeft. Ook verwijst men soms naar een instelling waar men geen ervaring heeft met deze doelgroep of met dit type problematiek. Patiënten zijn dan vaak ontevreden over de behandeling; men voelt zich niet begrepen of de therapeuten behandelen niet adequaat.’ Zo kan het voorkomen dat mensen wel 8 jaar rondlopen met klachten voordat men daadwerkelijk de juiste behandeling krijgt. Tot die tijd blijven mensen vaak gewoon doorwerken met alle gevolgen van dien. Ze gaan steeds slechter functioneren, krijgen conflicten op het werk en in de privésfeer, en ondervinden bijvoorbeeld problemen bij arrestaties (zoals overmatig geweldsge-bruik). Getracht wordt om bedrijfsartsen beter te informeren over de hulpverleningsmethoden. Bijvoorbeeld door het organiseren van een Verwijzersdag.

Verder zijn recent twee sites gestart via Echoes online, te weten www. voorhulpverleners.nl en www.blauweveerkracht. nl. Al deze activiteiten zijn bedoeld om meer bekendheid over psychotraumaproblematiek en de behandeling bij zowel hulpverleners als politiepersoneel te vergroten. Maar de beste manier is toch gewoon via mond-tot-mond reclame van tevreden patiënten. En gelukkig gebeurt dat ook.

Bij het afronden van ons gesprek komen we op de toekomst, wat zijn te verwachten ontwikkelingen en wat zou er nog moeten gebeuren? Pommée: ‘We zijn nu bezig om ook behandeling aan te bieden voor andere groepen die te maken krijgen met beroepsgerelateerde psycho-traumaproblematiek, zoals medewerkers van de ambulance, brandweer en uitgezonden hulpverleners - maar ook mensen die met agressie te maken hebben in hun dagelijks werk zoals personeel van openbaar vervoersbedrijven (als NS en RET) en parkeerwachten. Daar werken we in principe volgens hetzelfde model als op de polikliniek - met doelgroepspecifieke aanpassingen uiteraard. En verder zou ik graag onderzoek willen doen om de effecten van onze aanpak daadwerkelijk te staven. Want wat werkt nou precies? Hiervoor is geen evidence - daar ligt nog een mooie uitdaging.

 

www.centrum45.nl

www.pdcentrum.nl/politiepoli

 

Jeroen Knipscheer (psycholoog) is onderzoekscoördinator bij Stichting Arq, docent/ cognitief gedragstherapeut bij de Universiteit Utrecht en plv. hoofdredacteur van Cogiscope.

Referentie: 
Jeroen Knipscheer | 2012