De schijf van vijf: Maatschappelijk werker als ‘spin in het web’ voor oorlogs- en geweldsgetroffenen
Herma Kok is sectormanager Hulpverlening en Thuiszorg bij Joods Maatschappelijk Werk. Onder de sector Hulpverlening vallen maatschappelijk werk, hulp aan vervolgingsslachtoffers, jeugdzorg, hulp aan vluchtelingen, migranten, israëli’s en hulp aan gedetineerden. Een gesprek over het belang van het maatschappelijk werk voor oorlogs- en geweldsgetroffenen.
Je inzetten voor anderen is Herma Kok (1948) met de paplepel ingegeven. Haar ouders deden veel sociaal werk binnen de Hervormde gemeente waar zij lid van waren. In de naoorlogse jaren waren er beperkte sociale voorzieningen. In de buurt waar Herma opgroeide in Amsterdam woonden vaak grote gezinnen in halve woningen van twee kamers. Er was veel nood. Haar ouders spraken daarover en verwezen mensen naar het maatschappelijk werk van hun gemeente. Al jong wist Kok dat zij maatschappelijk werkster wilde worden, ook al vond haar moeder dat je aan het leed van een ander geen geld kon verdienen. Zij ging naar de Sociale Academie en kwam als stagiaire bij het Joods Maatschappelijk Werk (JMW) terecht in 1969. Dat wilde ze graag want JMW stond bekend als een organisatie waar je het vak leerde zoals je dat in de eerste lijn nodig had. De doelgroep was haar niet vreemd. ‘Mijn vader werkte bij een garenfabrikant, veel klanten waren joods. Bovendien ben ik een echte Amsterdamse. Mijn ouders en grootouders kwamen uit Amsterdam en de joodse gemeenschap was een heel herkenbare en bekende groep in de Amsterdamse samenleving. We wisten allemaal wat er in de oorlog met de Joden was gebeurd.’
Maatschappelijk werk als belangenbehartiger
In de roerige eindjaren zestig van actie en democratiseringsprocessen begon Kok haar loopbaan bij JMW dat zich in eerste instantie bezighield met materiële noden. In 1968 kwam er een speciale Rijksgroepsregeling voor oorlogsslachtoffers (RO) zodat zij niet meer terugvielen op de bijstandswet van 1965. Op deze regeling werd een groot beroep gedaan en er kwamen stapels aanvragen binnen. Kok ging als stagiaire en ook later toen ze was aangenomen als maatschappelijk werker op huisbezoek om vragenlijsten in te vullen en die gesprekken maakten veel los. ‘De oorlog was tot dan toe niet echt een onderwerp van gesprek. Ieder wist wel wat de ander had meegemaakt, een collectief weten waar niet echt over gesproken werd. Je lette ontzettend op wat je zei en hoe, vanuit de wetenschap wat voor verschrikkingen mensen hadden meegemaakt. Het breekpunt was als je volgens de lijst moest vragen naar hun gezondheidssituatie en dan kreeg je verhalen over nachtmerries, niet meer kunnen slapen, zich moeilijk kunnen concentreren. Het persoonlijke leed kwam dan ter sprake, dat men iedereen was kwijtgeraakt. Dat deed iets met ons als maatschappelijk werkers en als de lijsten niet goed waren ingevuld moesten wij terug naar de cliënten. We hebben toen actiegevoerd omdat er vreselijke vragen op dat formulier stonden. Bijvoorbeeld, van welke datum tot welke datum verbleef u in welk kamp? Of door wie bent u gearresteerd? Door die actie is er een aanpassing gekomen van die regeling, waar veel later de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV) uit is voortgekomen.’
Veel eenzaamheid
‘Het duurde lang voordat mensen bericht kregen of ze in aanmerking kwamen voor de RO. In de tussentijd hield je als maatschappelijk werker contact. De aanvragers waren mensen die de oorlog in de kracht en bloei van hun leven hadden meegemaakt en die hun eerste partner, familie, kinderen waren kwijtgeraakt. Ze waren opnieuw getrouwd maar voelden zich vaak heel eenzaam. Vooral als ze uit het arbeidsproces gingen hadden ze het zwaar. We boden basale, steunende contacten. Oorlog en vervolging kan niemand ongedaan maken. Dat moet je als hulpverlener diep tot je laten doordringen. Je kunt wel als iemand er behoefte aan heeft erover praten. Iemand wilde bijvoorbeeld verhuizen en daar hielp je mee, maar na een half uur ging het gesprek over verlies, angst en vertrouwen. Er was echt een vertrouwensbreuk met de samenleving. Als mensen heel angstig waren gingen we met iemand mee naar bijvoorbeeld een of andere gemeentelijke dienst om iets te regelen. Mijn niet-joodse achtergrond heb ik niet als een obstakel gevoeld, ik ben wie ik ben. Cliënten legden veel dingen aan mij uit en dat hielp hen ook bij het onder woorden brengen van problemen.’ Op de academie leerde Kok niets over de gevolgen van traumatische gebeurtenissen, wel over het social casework en allerlei gespreksmodellen. Maar het meest leerde ze in de praktijk van haar doelgroep en van collega’s in groepssupervisies waar cases werden doorgesproken. ‘Dan kreeg je allerlei vragen: hoe zit je erin, waarom neem je die beslissing, loop je niet te hard van stapel, waarom haal je de echtgenoot er niet bij, ben je er bang voor omdat die man in het kamp heeft gezeten? We waren als maatschappelijk werkers, en ook als instelling, heel hard aan het leren.’ Kok werkte vrij snel buiten Amsterdam, in de Mediene, vanuit een kantoortje in Eindhoven. Ook daar ging ze veel op huisbezoek, bij mensen die haar als vertegenwoordiger zagen van JMW en behoefte hadden aan contact. Vaak waren ze het enige joodse gezin in hun woonplaats. Maatschappelijk werkers boden veel ondersteunende contacten. Kon dat niet anders, want er was ook behoefte aan procesmatig maatschappelijk werk? Toen is het maatschappelijk werk gestart met koffieochtenden, groepswerk en allerlei activiteiten die lotgenotencontact boden, later is dat overgenomen door opbouwwerkers. Kok ging maatschappelijk werkers begeleiden en werd leidinggevende. ‘Inmiddels is er een andere generatie cliënten met andere behoeften. Na congressen en de vele gespreksgroepen voor de naoorlogse generatie en de generatie oorlogskinderen is er nu meer behoefte aan kortlopende groepen en sociaal-culturele activiteiten. Er zijn ook nieuwe contactmogelijkheden via internet opgezet. Daarnaast blijft er behoefte aan individuele hulpverlening door het maatschappelijk werk, dat in de loop der jaren ook wordt geboden aan de naoorlogse generatie en Joden die uit Israël of als vluchteling naar Nederland zijn gekomen. Door steeds nieuwe taken en ontwikkelingen in het maatschappelijk werk blijft het werk leuk en uitdagend.’
Trauma en identiteit
‘Identiteit en trauma liggen dicht bij elkaar. Als je erg getraumatiseerd bent is je identiteitsbe-leving vaak verstoord. JMW heeft een methode ontwikkeld om de verschillende domeinen van die identiteit te versterken. Met de schijf van vijf kan de identiteit in kaart worden gebracht. Die schijven zijn: persoonlijke ontwikkeling, Israël en zionisme, religie en traditie, vermenging van culturen, oorlog vervolging en overleving. Die schijf van vijf kan worden gebruikt in groepen, bij joodse activiteiten en ook in de individuele hulpverlening. Die vijf schijven kun je groter en kleiner maken ten opzichte van elkaar. Voor sommigen bestaan religie en traditie niet maar als je erover doorpraat is er altijd wel iets. De schijf Vermenging van culturen is vaak een hele grote. Denk aan gemengd gehuwden, verenigingen, leven in buurten. De schijf Oorlog vervolging en overleving is ook vaak heel groot. Als mensen dat centraal willen houden in hun leven wordt die schijf groter, maar ze zien dan dat hun identiteit voornamelijk daardoor wordt bepaald. Als ze erover nadenken willen sommigen dat niet. We gaan in gesprek over hoe ze de andere schijven van hun identiteit willen versterken.
Ook voor de Marokkaanse gemeenschap hebben we een dergelijke schijf ontwikkeld.
Maatschappelijk werker als spin in het web
Voor traumabehandeling en bij ernstige stoornissen in het persoonlijk functioneren als ont-wikkelings- en persoonlijkheidsstoornissen, en bij een psychiatrisch ziektebeeld wordt door JMW verwezen. ‘Dat overstijgt het maatschappelijk werk’, aldus Kok, ‘er is wel een grijs gebied tussen psychotherapeutische behandeling en maatschappelijk werk. Het specifieke van het maatschappelijk werk is dat het zich richt op de kracht van cliënten, op het versterken van het gezonde deel. Een maatschappelijk werker zit als het ware als een spin in het web. Je brengt het functioneren van de cliënt op de verschillende levensdomeinen in kaart en je kijkt naar omgevingsfactoren die te beïnvloeden zijn en naar het sociale deel om cliënten heen, naar wie er bij de behandeling moeten worden betrokken. Ook breng je in kaart wat mensen zelf al aan hun problemen hebben gedaan, wat de stressoren zijn, wat de risico’s en belemmeringen, hoe de relaties met partner en kinderen zijn, hoe het op het werk gaat, heeft men wel werk, is er huurschuld, moet er onderhandeld worden met de schuldhulpverlening? Over al die terreinen ga je als maatschappelijk werker in gesprek met je cli-ent. Ik waardeer het als maatschappelijk werkers betrokken zijn en voor hun cliënten opkomen. Natuurlijk is een valkuil dat je als maatschappelijk werker je te veel kunt identificeren met je cliënt terwijl het de bedoeling is toe te werken naar zelfredzaamheid. Je bent als maatschappelijk werker niet de buurvrouw, partner, kind of de ouder, want dan heb je geen overzicht meer. Maar je kunt als maatschappelijk werker wel bij oudere mensen op bezoek gaan en toch een duidelijk doel hebben, namelijk om de ouderen zo lang mogelijk op het niveau van zelfstandig functioneren te houden, door iedere keer te kijken of alles goed gaat, of er iets geregeld moet worden, dat vind ik absoluut onder hulpverlening vallen.
Juist voor oorlogs- en geweldsgetroffenen kan het maatschappelijk werk veel betekenen. Je moet je daarvoor wel verdiepen in de achtergrond van wat mensen hebben meegemaakt en toewerken naar het winnen van vertrouwen van cliënten. Als je dat hebt kun je veel bereiken op alle levensdomeinen van iemand. De maatschappelijk werker als ‘spin in het web’ is voor deze specifieke groep heel waardevol. De problematiek is soms niet te veranderen, maar je kunt wel werken aan veranderingen in de leefomstandigheden.’
LIES SCHNEIDERS is freelance opleider en hoofdredacteur van Cogiscope.
In: Cogiscope = ISSN 1871-1065 | 9 | 1 | april | p. 7-10