De NV en de Joodse kinderen, 1942-1945: korte geschiedenis van een Nederlandse onderduikorganisatie

1. Inleiding In mei 1987 legde ik de laatste hand aan mijn doktoraalskriptie getiteld: De NV en haar kinderen/

1942 - 1945: geschiedenis van een Nederlandse onderduikorganisatie# gespecialiseerd in hulp aan Joodse kinderen. Het werkstuk kwam tot stand dankzij de financiële steun van de Stichting ICODO. Onderstaand artikel is een verkorte weergave van mijn bevindingen. Er wordt in beschreven hoe een groep jonge mensen, die zich de Naamloze Vennootschap noemde, er tijdens de Tweede Wereldoorlog in slaagde om tenminste 231 Joodse kinderen uit Amsterdam te halen en onder te brengen bij pleegouders in Zuid-Limburg, Twente en De Betuwe. Gepoogd zal worden om de lezer een antwoord te geven op de vraag hoe een der-gelijke grote organisatie ondanks steeds moeilijker omstandigheden er in slaagde goed te blijven funktioneren. Deelvragen hierbij zijn:

-    Waarom koos men voor het onderbrengen van kinderen in plaats van volwassenen?

-    Hoe kwam de besluitvorming binnen de NV tot stand, was deze demokratisch of hiërarchisch?

-    In hoeverre waren de NV-zaken strikt geregeld, werkte men volgens een vastgelegd plan of deed iedereen maar wat?

-    Hoe hecht was de NV-groep?

-    Hoe voorzag de NV in haar materiële behoeften?

-    Hoe werd het probleem van de veiligheid opgelost?

In het onderstaande historisch vertoog zal ik op deze vragen een antwoord geven. Enkele van deze antwoorden vereisen een nadere beschouwing, die te vinden is in de konklusie. Wegens plaatsgebrek moet ik afzien van een methodologische verhandeling en volsta ik met op deze plaats op te merken dat ik vanwege de schaarsheid van geschreven bronnen over dit onderwerp mijn toevlucht heb genomen tot het interviewen van vele

betrokkenen (zowel ex-NV leden als door hen geredde kinderen), dat wil zeggen tot de methode van de 'oral history'. Een uitstekende theoretische verhandeling over deze methode is onder andere te vinden in het boek van de Nederlandse historica Selma Leydes-dorff getiteld:    Wij hebben als

mens geleefd: het Joodse proletariaat van Amsterdam» 1900 - 1940.

Evenmin zal ik ingaan op de algemene geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Ik ga ervan uit dat de lezers van dit blad over voldoende kennis over dit onderwerp beschikken.

Tot slot nog de opmerking dat alhoewel ik de naam 'NV' gemakshalve gedurende het hele artikel zal hanteren, deze naam op zijn vroegst pas eind 1943 door één van de NV-leden is bedacht. Door wie is niet meer na te gaan.

2. De eerste elf maanden:    juli

1942 - mei 1943

Met het werk van de Naamloze Vennootschap werd in juli 1942 begonnen toen drie Amsterdamse vrienden, Jaap Musch (27), diens broer Gerard Musch (21) en Dick Groenewegen van Wijk (21), werden gekonfronteerd met de door de Duitse bezetter op grote schaal uitgevoerde deportaties van de in Amsterdam samengedreven Nederlandse Joden naar het Oosten.

Dick Groenewegen van Wijk vertelde mij dat deze deportaties en de manier waarop zij werden uitgevoerd indruisten tegen zijn religieuze principes en zijn rechtsgevoel aantastten. Voor de anderen gold dat volgens hem ook. Zij besloten zich er voor in te zetten hun Joodse medeburgers te helpen onderduiken. Dick en Gerard zouden daar tijd genoeg voor hebben daar zij zelf moesten onderduiken wilden zij aan de voor hen dreigende 'Arbeitsdienst' ontkomen.

De eerste Joodse familie die door de drie werd geholpen was de vier leden tellende gereformeerde Joodse familie Braun, waarvan de dochter Marianne (19) en zoon Leo (15) op 7 juli een oproep kregen zich te melden voor 'werk in Duitsland'. De familie Braun behoorde tot dezelfde kerkgemeente als Jaap en Gerard Musch, die er dankzij hun dominee in slaagden voor Marianne en Leo onderduikadressen te vinden in het Friese plaatsje Rottevalle. Voor vader en moeder Braun werd een schuilplaats gevonden in een verbouwde kippeschuur nabij het Veluwse plaatsje Voorthuizen. Dick en Gerard haalden met de stamkaarten van de familie Braun bonkaarten voor hen op het distributiekantoor van Amsterdam, die wekelijks naar Rottevalle en Voorthuizen werden gebracht. Op deze manier werd de familie voorzien van alles wat zij nodig had.

Intussen had Jaap Musch gesolliciteerd op een baan als chemisch analist bij de Staatsmijnen in Heerlen, Zuid-Limburg. Het doel van deze sollicitatie was om geld te verdienen voor de NV, vrijstelling te krijgen van de ' Ar-beitsdienst' (de Staatsmijnen waren een zogeheten 'kriegswich-tiger Betrieb', waarvan de werknemers om die reden niet naar Duitsland hoefden) en om in het betrekkelijk rustige Zuid-Limburg onderduikadressen te zoeken voor andere Joodse families die de NV zou kunnen helpen. Jaap werd aangenomen en kwam al gauw in kon-takt met de gereformeerde predikant van Heerlen, dominee Gerard Pontier (54). Deze kon hem waarschijnlijk wel aan adressen helpen en vond bovendien een kosthuis voor Jaap bij de familie Bockma, die woonde in een grote boerderij aan de Corisbergweg te Heerlerbaan, een gehuchtje net buiten Heerlen.

In september 1942 dienden zich de eerste problemen aan. De onderduikadressen van Marianne en Leo bleken niet veilig, dus werden zij door Gerard eveneens overgebracht naar de schuilplaats in Voorthuizen. Enige dagen later had vader Braun genoeg van het onderduiken, pakte de bezittingen van de familie bijeen en toog met vrouw en kinderen naar het station in Barneveld waar hij kaartjes kocht voor Amsterdam. Op het station kwamen zij Dick Groenewe-gen tegen, die oordeelde dat de reisplannen van de Brauns een bedreiging vormden voor het werk van de NV alsmede voor het leven van de Brauns zelf. Na een heftige woordenwisseling keerde de familie terug naar hun kippeschuur. Wel moest Dick beloven dat hij voor hen nieuwe en betere adressen zou zoeken. Na veel moeite kon Jaap voor Marianne en Leo onderdak vinden bij de familie Pontier, respektievelijk bij de familie Bockma. Voor vader en moeder Braun werd geen nieuw adres gevonden.

Na Dick's konfrontatie met vader Braun waren twee dingen duidelijk. Ten eerste hadden jonge mannen van nauwelijks twintig jaar onvoldoende overwicht op ouderen om een goedlopende onderduikorganisatie voor volwassen Joden van de grond te krijgen. Op grond van deze overweging besloten Jaap, Gerard en Dick zich voortaan uitsluitend bezig te houden met hulpaan Joodse kinderen. Ten tweede vlotte het adressen zoeken in Zuid-Limburg niet zo goed als men gehoopt had. Dick en Gerard besloten het te gaan proberen in het Groningse Appin-gedam waar een zuster van Jaap en Gerard woonde. Zij misten daar echter een prominente lokale figuur a la dominee Pontier die hen kon introduceren bij de plaatselijke bevolking. Hun pogingen aan adressen te komen liepen dan ook op niets uit. Na enkele weken besloten zij zich bij Jaap te voegen. Zij vertrokken naar Heerlen toen Jaap via dominee Pontier een onderduikadres en valse mijnwer-kerspapieren voor hen gevonden had. Daar begonnen zij systematisch de door Pontier betrouwbaar geachte gemeenteleden te bewerken en hadden al snel succes.

Begin oktober 1942 breidde de organisatie zich uit. Via Marianne Braun kwamen de drie in kontakt met twee van haar vroegere schoolvriendinnen:    Rebecca van

Delft, een studente uit Amsterdam en Jooske de Neve, verpleegster uit Utrecht. Zij zegden toe te zullen helpen bij het vervoer van Joodse kinderen van Amsterdam naar Heerlen. In Amsterdam kwamen Dick en Gerard via via in kontakt met een voormalige taxichauffeur, Joop Woortman (37) alias Theo de Bruin, die werkte als kelner in een restaurant en diens vrouw Semmy Glasoog-Woortman (26). Theo de Bruin (zoals ik hem voortaan zal noemen) kende dankzij zijn huidige en vroegere baan zeer veel mensen, met name in de Joodse wijk in Amsterdam. Hij dacht wel voor een konstante aanvoer van Joodse kinderen te kunnen zorgen. Door deze twee uitbreidingen was na vier maanden redeneren en improviseren het fundament van de organisatie gereed. Eén en ander pakte zó goed uit dat reeds een paar weken later de eerste Joodse kinderen van Amsterdam naar Limburg konden worden gebracht.

De organisatie werkte als volgt: Theo ging op zoek naar families die een kind wilden laten onderduiken en tegelijkertijd probeerden Jaap, Gerard en Dick onderduikadressen te vinden in Heerlen, Kerkrade en in alle plaatsjes die daar tussenin lagen. Waren zowel kinderen als adressen gevonden, dan haalden Dick, Gerard en Rebecca en Jooske de kinderen op van hun huis in Amsterdam en brachten hen per trein naar Heerlen waar ze werden overgedragen aan de pleegouders, die te verstaan kregen dat de organisatie ten alle tijde verantwoordelijk bleef voor de kinderen. Dit hield onder andere in dat de NV-leden regelmatig op huisbezoek gingen om te kontroleren of de kinderen door hun pleegouders wel goed werden behandeld. Tegelijkertijd brachten zij dan bonkaarten mee voor de kinderen, die werden geleverd door Theo de Bruin. Het hoofdkwartier van de NV was gevestigd in de boerderij van de familie Bockma waarvan enkele familieleden, met name dochter Rins Bockma meehielpen met het zoeken naar adressen.

Half december moest Rebecca met het werk stoppen. Zij werd opgevolgd door een vriendin van Joos-ke de Neve, de eveneens uit Utrecht afkomstige Annemarie van Verschuer (19). Samen met Dick, Gerard en Jooske vormden zij in het daaropvolgende half jaar een hecht ophaalteam.

Begin januari 1943 slaagde Theo er in zijn werk belangrijk te verbeteren. In die maand kwam hij in kontakt met de door de Joodse Raad aangestelde direkteur van de Hollandsche Schouwburg:    Walter

Süskind (39). In deze schouwburg aan de Plantage Middenlaan moesten de tijdens razzia's opgepakte Joden hun deportatie afwachten. Süskind had zijn funktie aanvaard om te pogen te redden wat er te redden viel. De kinderen van de opgepakte Joden werden gescheiden van hun ouders en ondergebracht in de tegenover de schouwburg gelegen Joodse crèche, waarvan juffrouw Henriëtte Henriquez Pimentel, een statige dame van achter in de vijftig, het hoofd was. Samen met Süskind en Pimentel zette Theo een smokkelsysteem op met als doel zoveel mogelijk Joodse kinderen uit de crèche te halen. Dit had als groot voordeel dat de tijdrovende zoektochten in de Joodse wijk tot het verleden behoorden. Naast Pimentel werkten vrijwel alle verpleegsters van de crèche (waaronder twee dochters van prof. David Cohen, de voorzitter van de Joodsche Raad) aan deze kindersmokkel mee. Süskind en zijn kollega in de schouwburg Felix Halverstad verwijderden de namen van de door Pimentel uitgezóchte kinderen uit de karthoteek van de schouwburg, waardoor deze kinderen officieel niet meer bestonden. Dit smokkelsysteem leverde veel meer kinderen op dan voorheen, waardoor de organisatie in Zuid-Limburg problemen kreeg met het vinden van voldoende adressen. Om deze reden heeft Jaap Musch waarschijnlijk besloten met zijn werk als chemisch analist te stoppen. Dit hield in dat ook Jaap onderduiker werd. Hij nam de schuilnaam aan van Jacob Vogel. Op grond van zijn leeftijd (en waarschijnlijk ook wijsheid) werd Jaap het hoofd van de organisatie. Wanneer de NV-le-den in Amsterdam waren had Joop de meeste autoriteit.

In de eerste vijf maanden van

1943 slaagde men er in het aantal in Heerlen en Kerkrade ondergebrachte Joodse kinderen op te voeren tot ongeveer honderd. Toen deden zich opnieuw problemen voor. Ten eerste werd het steeds moeilijker betrouwbare adressen te vinden in het kleine gebied, hetgeen na de beroemde april-mei stakingen werd verergerd door verscherpte kontrole van de Duitse bezetters. Ten tweede vergde de verzorging van een toenemend aantal ondergedoken kinderen steeds meer energie, waardoor de tijd die men over had om kinderen uit Amsterdam te halen steeds minder werd. Weliswaar slaagde Jaap er in om van de grote Heer-lense bakkerscoöperatie Ons Dagelijks Brood voedsel, kleding en bonkaarten te verkrijgen hetgeen een aanzienlijke arbeids- en ri-sikobesparing betekende (men was daardoor minder afhankelijk van Theo de Bruin), maar dit woog niet op tegen de noodzaak van uitbreiding van zowel arbeidskracht als territorium. Die uitbreiding voltrok zich het tweede halfjaar van 1943 op verrassend grote schaal.

3. De hoogtijdagen van de NV: juni 1943-april 1944

In juni 1943 kwam Jaap Musch dankzij een introduktie van dominee Pontier in kontakt met de gereformeerde predikant van Tree-beek/Brunssum. Behalve een groot aantal betrouwbare adressen leverde dit drie nieuwe medewerkers en een nieuw hoofdkwartier op. Het nieuwe hoofdkwartier werd het huis van de dertien leden tellende familie Vermeer (vader, moeder en elf kinderen), Prins Hendrik-laan 115 te Brunssum. Dochter

Truus Vermeer (22) en zoon Piet Vermeer (21) waren direkt bereid mee te helpen met het werk. De verloofde van Truus Vermeer, Cor Grootendorst, een in het Gelderse Eibergen ondergedoken student wilde toen hij hoorde dat hij iets nuttigs kon gaan doen eveneens graag meewerken en trok in bij de familie Vermeer. Aan het hoofd van het gezin stonden vader Willem Vermeer (oom Wim), werkzaam als electriciën bij de Staatsmijnen en moeder Truus Vermeer sr. (tante Truus). Gerard en Dick vonden het zó gezellig bij deze familie, dat zij er maar bij introkken. Jaap bleef wonen op zijn oude adres bij de Bock-ma' s.

De nieuwe medewerkers werden onmiddellijk ingezet bij het ophalen van kinderen. En dat was nodig ook want de crèche aan de Plantage Middenlaan was overvol. In juli werd men gekonfronteerd met het Duitse voornemen alle kinderen in de crèche in één keer te deporteren. In allerijl togen Jaap, Gerard en Dick naar Amsterdam. Zij wisten in de paniek nog veertien kinderen (een ongekend aantal) uit de crèche te halen en heelhuids in Brunssum af te leveren. Di-rektrice Pimentel overleefde de Duitse aktie niet. Samen met het overgrote deel van de opgepakte kinderen werd zij gedeporteerd naar de gaskamers in Polen. Zij werd opgevolgd door hoofdzuster Virrie Cohen die onder ander werd bijgestaan door haar zuster Mirjam Cohen. Door nieuwe razzia's was de aanvankelijk lege crèche in korte tijd weer net zo vol als eerst en kon het NV-werk worden voortgezet. Echter niet voor lang, want op 29 september 1943 viel het doek definitief voor de kinderen in de crèche, die opnieuw werd leeggehaald. Virrie Cohen en enkele van haar kollega's doken onder; Vir-rie's zuster Mirjam werd op transport gezet naar Theresiën-stadt, waar zij de oorlog overleefde.

Dankzij de versterking slaagde de NV erin om in de korte periode juni - september 1943 honderdtien kinderen te redden van de ondergang, meer dan in het hele jaar daarvoor. Na 29 september waren er nauwelijks nog Joodse kinderen in Amsterdam. Ik schat dat er na die datum niet meer dan twintig nieuwe kinderen door de NV zijn ondergebracht. In zulke gevallen betrof het vrijwel altijd kinderen die op hun onderduikadres in Amsterdam in de problemen waren gekomen. Het NV-werk was nu grotendeels gereduceerd tot het verzorgen van de reeds ondergebrachte kinderen. Dit was voor Anne-marie van Verschuer en (waarschijnlijk) ook voor Jooske de Neve een reden om met het werk te stoppen. De rol van Theo de Bruin was door het opdrogen van de stroom kinderen fors gereduceerd. Hij beperkte zijn bijdrage tot het verzorgen van geld en bonkaarten en het onderhouden van schriftelijke kontakten tussen de (weinige) in Amsterdam ondergedoken Joodse ouders en hun kinderen in Limburg. Theo ging zich allengs steeds meer bezighouden met gewapend verzet.

De verzorging van meer dan tweehonderd ondergedoken kinderen in oorlogstijd met een toenemende schaarste aan kleding en levensmiddelen vergde een goedlopende organisatie. Om een indruk te geven van wat dat werk inhield zal ik er op deze plaats een korte beschouwing aan wijden. Voorop stond de veiligheid van de kinderen en van de organisatie zelf. In dit verband moet worden vermeld dat de NV-leden zich over het algemeen meer zorgen maakten over de toewijding van verschillende pleegouders dan over gevaar van de kant van de Duitse bezetters. Waarschijnlijk zijn de meeste kinderen op goede adressen terechtgekomen, waar zij een relatief normaal léven leidden en gewoon naar school gingen. Maar er zijn er ook geweest die niet goed terechtkwamen. Verschrikkelijke verhalen heb ik uit de mond van voormalige kinderen en NV-leden opgetekend. De dertienjarige

Ellie Kloots bijvoorbeeld werd op elk adres als dienstmeisje gebruikt. Zij moest de smerigste karweitjes doen. Eén van die adressen bestond uit een NSB-fa-milie waar zij regelmatig in elkaar werd geslagen. De twaalfjarige Lea Winnik en haar zusje Shella werden op één adres dermate slecht behandeld dat Lea veertig jaar later nog steeds niet in staat is dat verhaal te vertellen. Rosie Colthof, eveneens twaalf jaar oud, werd op een adres zó verwaarloosd dat zij er onder de luizen vandaan kwam. Als orthodox Joods meisje kreeg zij van andere pleegouders paling voorgezet terwijl haar werd verteld dat het bokking was. Op verscheidene kinderen werd enorme druk uitgeoefend zich te bekeren tot het christelijke geloof, wat vaak aanleiding was tot grote innerlijke tweestrijd.

Wanneer zulke gevallen aan de NV ter ore kwamen of wanneer een onderduikadres aan de Duitsers bekend dreigde te worden (in die gevallen waren de goede kontakten met de plaatselijke politie goud waard) moest er een nieuw adres voor het betreffende kind worden gevonden. Er is mij een geval bekend van een kind dat in totaal achttien adressen heeft gehad. Het gemiddelde aantal adressen per kind schat ik op ongeveer vier. Dat houdt dus in dat er in totaal bijna duizend adressen zijn gevonden.

Maar ook voor de veiligheid van de NV-leden zelf moest worden gezorgd. Dat betekende goede valse papieren voor de onderduikers. Die werden vanaf de zomer 1943 geleverd door de heer H.J. Hendriks die destijds werkte op de gemeentesecretarie van Brunssum. Jaap en Gerard kregen persoonsbewijzen op naam van Jacob Vogel/ Dick en waarschijnlijk ook Cor heetten voortaan Richard Hofman. Allen waren zogenaamd mijnwerker waardoor zij waren vrijgesteld van de Arbeitsdienst.

Tenslotte was er de materiële verzorging van de kinderen. Daarin werd in de tweede helft van

1943 een belangrijke verbetering aangebracht door de hulp van twee paters: pater Van der Geest, het hoofd van de Brunssumse afdeling van de Landelijke Organisatie voor Onderduikers waar de NV zich in de zomer bij aansloot en pater Beatus, die woonde in een klooster in de buurt van Hoensbroek. De eerste zorgde voor zoveel bonkaarten als de NV nodig had, de tweede voor een maandelijks bedrag van zevenhondervijftig gulden. Bleef over de noodzaak schoeisel en kleding te vinden. Daartoe stroopten Piet Vermeer en Gerard Musch de Brabantse schoen-enstreek De Langstraat af en maakten zij vele reizen naar

Twente waar de meeste textielindustrie gevestigd was. Van de schoenenfabriek Bata en de textielfabriek Swelheim is mij bekend dat zij klandestiene leveranties deden aan de NV. Al met al kwam de NV redelijk in goede doen.

De maanden oktober en november van 1943 vormden een turbulente periode in de geschiedenis van de NV. Begin oktober werd dominee Pontier gearresteerd. Ondanks een tip van de politie dat enkele Heerlense prominenten bij wijze van vergelding zouden worden meegenomen, prefereerde hij het om de SD thuis op te wachten en vrijwillig mee te gaan om op deze wijze huizoeking te voorkomen. Op de bovenste verdieping was een uit Heerlen afkomstige Joodse familie ondergedoken die dus niet de straat op kon vluchten. Het besluit van Pontier om thuis te blijven voorkwam dat de SD boven ging kijken. De dominee werd verhoord en vervolgens zeven maanden gevangen gezet in het beruchte Oranjehotel in Scheveningen. Dezelfde avond kwam er bij Vermeer een tip van de politie van Brunssum binnen dat er de volgende dag een grootscheepse razzia in Brunssum en Treebeek op de Duitse agenda stond. In allerijl werden de in dat gebied ondergebrachte kinderen 's nachts bij hun pleegouders vandaan gehaald en tijdelijk ondergebracht in het openluchtzwembad op de Brunssumse heide. Twee koude dagen later kwam het bericht binnen dat de razzia niet door ging. Een groot aantal kinderen kon niet terug naar hun pleegouders omdat die te zeer geschrokken waren van het nachtelijk tumult. Een gedeelte van deze groep kinderen werd tijdelijk ondergebracht in een kelder (een soort mergelgrot) onder een huis in Brunssum onder de hoede van een nieuwe medewerker: de uit Friesland afkomstige onderduiker Ted Meines, broer van de verloofde van Piet Vermeer. Een ander gedeelte vond een voorlopige schuilplaats bij de familie Broers, die het grote pompstation van de Staatsmijnen op de Brunssumse heide beheerde. Jaap Musch verzorgde deze kinderen. Eten werd aangevoerd uit de keuken van Vermeer. Dankzij twee nieuwe medewerkers kon het 'normale' NV-werk gewoon doorgaan. De eerste was Koos Postuma (21), afkomstig uit Treebeek en als radiomonteur werkzaam bij de Staatsmijnen. Hij ging in zijn vrije tijd adressen zoeken en op huisbezoek bij pleegouders in zijn woonplaats. De tweede was de pas zestien jaar oude Mieke Vermeer, de middelste van de elf kinderen van oom Wim en Tante Truus. Zij nam de verzorging op zich van de in Heerlen ondergedoken kinderen.

Ook Piet Vermeer ging ondanks de paniek gewoon door met het bezoeken van textielfabrikanten in Twente. Hij logeerde daar altijd bij zijn verloofde Mieke Meines, die als verpleegster werkzaam was in een ziekenhuis in Hengelo. Op de een of andere manier is Piet in kontakt gekomen met Jan Schipper, die op het gemeentehuis van Hengelo een hoge funktie bekleedde en die tot over zijn oren in het Twentse verzet zat. Deze bood aan voor de NV adressen te zoeken in Hengelo, hetgeen dankbaar werd aanvaard. In november werden de eerste NV-kinderen naar nieuwe pleegouders in Twente gebracht.

Eind oktober (of begin november) werd Ted Meines door landwachters gearresteerd toen hij de bedompte kelder verliet om een luchtje te scheppen. Hem was ontgaan dat het na spertijd was. Na interventie van tante Truus werd hij na een nacht in de cel weer vrijgelaten. Hierdoor kon hij echter niet meer in Brunssum blijven, dus stelde hij de NV-leiding voor om in een nieuw gebied te gaan werken:    de

Bommelerwaard in De Betuwe. Hij kénde daar enkele mensen en bovendien lag het gebied vlakbij De Langstraat waar praktisch alle schoenen van de NV vandaan kwamen. Samen met zijn vriend Jan van de Boomgaard, afkomstig uit Leerdam, dook hij onder bij een familie in Zaltbommel en ging in

De Betuwe aan het werk. Ook Gerard logeerde daar vaak als hij op jacht ging naar schoenen. In december werden de eerste kinderen in De Betuwe ondergebracht. Ted's kelderwerkzaamheden werden overgenomen door nog een nieuwe medewerker: de uit Amsterdam afkomstige Ben Fritz (21), een ex-kollega van Dick Groenewegen van Wijk. Ben was Dick toevallig in Amsterdam opnieuw tegengekomen. Hij zou tot begin januari met een groot aantal kinderen in de kelder verblijven.

Waarom nou dat gesleep met die kinderen naar nieuwe pleegouders buiten Limburg? Omdat de NV-leden behoorlijk geschrokken waren van de razziamelding en de daaropvolgende paniek. Tijdens een stafvergadering werd besloten dat het veiliger was het overvolle Zuid-Limburg te ontlasten door nieuwe gebieden (vanaf ongeveer die tijd werd gesproken van rayons) te gaan exploiteren. Spreiding van risiko dus. Tevens vond men dat het hoog tijd werd éen permanent vluchtaidres te zoeken waar een groot aantal kinderen in tijden van nood snel naar toe kon worden gebracht. Eind november slaagde (waarschijnlijk) Piet Vermeer erin zo'n vluchtadres te vinden. Het bestond uit een vakantiehuisje dat was gelegen in de bossen ten westen van Nijverdal, een textieldorpje op de grens tussen

Twente    en    Salland. Het    huisje

werd beheerd door Berend-Jan Flim,    een    negenenveertigjarige

bakker    uit    Nijverdal. Na    overleg

met de eigenaar stelde hij het huisje aan de NV ter beschikking. Zijn zoon Herman Flim (21) wilde wel meehelpen met het werk. Hij ging adressen zoeken in zijn uitgebreide klantenkring. Begin december werd het eerste kind in Nijverdal geplaatst. Herman Flim werd    als    voorlopig    laatste

medewerker aan de NV toegevoegd. In een half jaar tijd was de NV dus uitgegroeid tot een grote organisatie met meerdere centra in verschillende delen van het land.

De vijf daaropvolgende maanden gebruikte men om de geboekte winst te konsolideren en de veiligheid van de kinderen te verbeteren. In het kader van de spreiding van risiko werd ongeveer een derde van de kinderen ovérge-bracht naar de nieuwe rayons buiten Limburg. Eind januari vertrokken Jaap Musch en Truus Vermeer naar het landhuisje in Nijverdal. Het werd Jaap's permanente verblijfplaats. Zijn taak was drieledig; hij had de zorg voor vijf Joodse meisjes in de leeftijd van elf tot veertien jaar die volgens hem extra aandacht nodig hadden en om die reden eveneens permanent in het landhuisje werden ondergebracht, hij hielp Herman Flim en Jan Schipper om het rayon Twente van de grond te krijgen en hij gebruikte de afzondering om zijn gedachten over de na-oorlogse toekomst van de NV-kinderen wier ouders niet uit Polen terug zouden komen op papier te zetten. Langzaam maar zeker rijpte bij hem het plan om na de oorlog een soort selfsupporting kommune te stichten waarin de ouderloze kinderen zouden kunnen werken en onderwijs genieten. Hijzelf zou daarvan de leiding krijgen. De rest van de NV stemde met dit plan in.

Nadat zij Jaap enkele weken had geholpen om het landhuisje in te richten, vertrok Truus weer naar Limburg. Zij ging zich voornamelijk bezighouden met het overbrengen van de kinderen van Limburg naar de rayons in De Betuwe en Twente. Haar plaats in het landhuisje werd ingenomen door haar zuster Mien Vermeer, die daar drie maanden zou verblijven en voor de vijf kinderen zorgde. Doordat er in De Betuwe en Twente nieuwe adressen werden gevonden konden de kinderen in het pompstation en de kelder geleidelijk worden ondergebracht bij nieuwe pleegouders. Begin januari was de kelder leeg en kon Ben Fritz zich geheel wijden aan het rayon Brunssum. Eind januari vertrokken de laatste kinderen uit het pompstation. Zij hadden er ruim drie maanden in vaak benarde omstandigheden gebivakkeerd.

Het zenuwcentrum van de NV was en bleef het huis van de Familie Vermeer in Brunssum, door Dick Groenewegen van Wijk altijd het 'rubberen huis' genoemd. Daar verbleven soms wel dertig personen, voor wie tante Truus en haar dochter Greet Vermeer (18) in wasketels kookten en slaapplaatsen verzorgden. Ondanks de gezelligheid bleek deze belasting te zwaar voor tante Truus: na de oorlog kreeg zij een zware inzinking. Het huis van de Vermeers was tèn tijde van de bevrijding geheel uitgewoond.

In februari 1944 kreeg de NV er opnieuw een nieuwe medewerker bij die door iedereen Jan-hou-je-haaks werd genoemd. Hij werd ingezet in De Betuwe, maar kreeg reeds na een paar maanden ruzie met Ted Meines en Jan van de Boomgaard. Volgens Ted gedroeg hij zich bijzonder onverantwoordelijk. Na een mislukte lijmpoging van Dick Groenewegen van Wijk werd het drietal eind april in Brunssum op het matje geroepen. Men oordeelde dat het kon-flikt een bedreiging vormde voor de gehele organisatie en men daarom gedwongen was tot strenge maatregelen:Jan- hou- je - haaks werd ontslagen, Ted en Jan werden naar Twente gestuurd om daar in Enschede en omgeving een nieuw rayon op te zetten en Truus Vermeer zou in Utrecht op kamers gaan wonen om vandaaruit het rayon in De Betuwe te verzorgen. Zij werd daarbij af en toe geholpen door haar verloofde Cor Groo-tendorst die daar vaak op doorreis langs kwam.

Evenals Piet, Gerard en Dick reisde Cor in die tijd veel om geld, bonkaarten en kleding te 'organiseren'. Zijn werkterrein lag vooral in Amsterdam waar hij samenwerkte met Theo de Bruin. Tevens verzorgde hij een aantal kinderen die waren ondergedoken in en rond de stad Geleen. Piet had naast zijn gewone werk (het organiseren van kleding) nog de zorg voor ongeveer vijftien kinderen in Venlo/Blerick. Zo was er dus in april 1944 sprake van een duidelijke taakverdeling: de ervaren mannelijke leden Jaap, Gerard, Dick, Piet en Cor vormden de leiding van de NV. Jaap was daarvan veruit de belangrijkste figuur. De NV-leiding (met uitzondering van Jaap Musch) zorgde ervoor dat in alle materiële behoeften van de NV werd voldaan. De nieuwkomers onder de mannen en de vrouwen gingen op huisbezoek met bonkaarten, kleding en (in enkele gevallen) kostgeld en kon-troleerden dan of het kind in kwestie wel goed werd verzorgd en normaal naar school ging. Deze taakverdeling werkte zó goed dat men onvoorzichtig werd, hetgeen vrijwel onmiddellijk tot grote moeilijkheden leidde.

4. Moeizaam naar de bevrijding: mei 1944 - mei 1945

De taakverdeling binnen de NV werd in de periode mei - september 1944 door de bezetter danig in het honderd gestuurd. Elk van de vier oprichters van de NV liep in deze periode tegen de lamp, Walter Süskind, pater Beatus en Jan Schipper werden eveneens gearresteerd en pater Van der Geest moest om veiligheidsredenen stoppen met zijn werk als hoofd van de Landelijke Organisatie van Onderduikers in Brunssum. De laatste werd opgevolgd in die funktie door zijn broer Jaap van der Geest. De kracht van de NV bleek uit het feit dat zij al deze klappen goed kon opvangen zodat geen enkel kind er schade door heeft ondervonden.

Op dinsdag 9 mei werden zowel Gerard Musch als Dick Groenewegen van Wijk gearresteerd. Gerard werd op het station van Amsterdam gesnapt met vijf valse persoonsbewijzen door een SD-er die hem al vanaf station Hilversum in het oog had gehouden. Hij werd meege-nomen en dagenlang hardhandig verhoord. Via een aantal gevangenissen belandde hij uiteindelijk in het koncentratiekamp Sachsen-hausen/Oraniënburg waar hij na een ellendige tijd in april 1945 door het Russische leger werd bevrijd. Dick kwam die fatale dag vlak voorsperrti jd met de trein in Heerlen aan. Tot zijn schrik bemerkte hij dat de door hem bestelde fiets niet op het station aanwezig was, waardoor hij niet meer op tijd in Brunssum kon zijn. Hij besloot dan maar te gaan lopen en liep onderweg twee landwachters tegen het lijf die vaststelden dat hij valse papieren had. Hij werd gearresteerd en na een verhoor (waar hij nadien nooit meer over wilde praten) overgebracht naar het strafkamp Amersfoort. Daar ontmoette hij Jan Schipper die in Hengelo uit zijn funktie was ontslagen. Om aan de arbeidsdienst te ontkomen was Schipper ondergedoken. Een paar dagen vóór Dick en Gerard werd hij gearresteerd. Schipper bleef in Amersfoort van waaruit hij eind oktober weer werd vrij gelaten, Dick werd overgebracht naar een krijgsgevangenenkamp in Burscheid, dertig kilometer van Keulen.

Het verdriet om de drie arrestaties bij de rest werd een paar dagen later enigszins verzacht door de onverwachte thuiskomst van dominee Pontier, al verkeerde deze dan ook in een zeer slechte lichamelijke konditie. De opengevallen plaatsen werden ingenomen door Ben Fritz en Koos Postuma, die vanaf dat moment zich meer gingen bezighouden met het verwerven van bonkaarten, geld en kleding. Zij werden in hun oude funktie - het verzorgen van een rayon in Limburg - opgevolgd door Mien Vermeer die daarvoor terugkwam uit Nijverdal en door een nieuwe medewerkster, Ida Roose uit Goes, een nicht van Herman Flim. Jan van de Boomgaard besloot kennelijk dat Ted Meines het werk in Enschede wel alleen afkon. Hij kwam eveneens naar BrUnssum om adressen te zoeken in en om het plaatsje Nuth. In Twente volgde Greet Vermeer haar zuster op in het landhuisje in Nijverdal. Herman Flini die tot op dat moment part-time had meegewerkt  werd bereid gevonden de verzorging van de door Schipper in Hengelo geplaatste kinderen over te nemen. Dankzij deze verschuivingen konden de eerste klappen opgevangen worden.

De gevangenschap van Dick Groenewegen duurde niet lang. Amper zes weken na zijn arrestatie wist hij het krijgsgevangenenkamp te ontvluchten. Na een avontuurlijke tocht vol ontberingen stond hij begin juli geheel verzwakt weer bij Vermeer voor de deur. Een maand later was hij weer voldoende opgeknapt om het werk te kunnen voortzetten. Tijdens zijn herstelperiode kwam uit Amsterdam het bericht dat Theo de Bruin op 19 juli tijdens een inval van de SD was gearresteerd samen met enkele andere prominenten uit het Amsterdamse gewapende verzet. De reden voor de SD om Theo's hoofdkwartier binnen te vallen is tot op de dag van vandaag niet opge-helderd. Pogingen van zijn vrouw Semmy en van Walter Süskind om hem vrij te krijgen liepen op niets uit. Via onder andere het Huis van Bewaring aan de Amstel-veenseweg en het strafkamp Amersfoort kwam Theo in het koncentra-tiekamp Bergen Belsen terecht, waar hij op 12 maart 1945 is omgekomen. Hij was niet de enige: ook Walter Süskind werd een paar weken na Theo op transport gezet naar Polen. Hij overleed samen met zijn vrouw en kind in de gaskamers van Auschwitz. Semmy nam de verzorging van de door Theo geplaatste volwassen onderduikers in Amsterdam over. Aan gewapend verzet heeft zij zich nooit gewaagd. De levering van geld en bonkaarten aan de NV kon dankzij Semmy normaal worden voortgezet.

Eind augustus was het opnieuw krisis in Limburg. De leider van een Amsterdamse onderduikorganisatie die zich eveneens met het kinderwerk bezighield, de student Piet Meerburg, vertelde Dick tij-denseen toevallige ontmoeting in Amsterdam dat zijn afdeling in Noord-Limburg door de bezetter opgerold dreigde te worden. Tachtig Joodse kinderen waren daardoor in akuut gevèar. Dick bood aan die tachtig kinderen over te nemen. In allerijl werd Koos Pos-tuma afgevaardigd naar Nijverdal met de opdracht samen met Herman Flim tachtig adressen te zoeken, die werden gevonden in het Veluw-se plaatsje Heerde en in en om het Sallandse plaatsje Lemeler-veld. De tachtig kinderen zouden echter nooit op hun nieuwe adressen arriveren. De vorderingen van de geallieerden (het was inmiddels 5 september, Dolle Dinsdag) maakten het werk van Koos en Herman overbodig. Eén en ander had echter grote gevolgen voor Koos Postuma, die door diezelfde geallieerde vorderingen en de daaropvolgende spoorwegstaking niet meer terug kon naar Limburg. Greet Vermeer en Piet's verloofde Hieke Meines waren wel op tijd terug in Limburg. Jaap Musch bleef alleen achter in het landhuisje samen met vier van de vijf meisjes.

Zoals reeds is vermeld werd het NV-werk niet noemenswaardig belemmerd door de tegenslagen. Er zijn aanwijzingen dat er in de zomer van 1944 een vrij grote verplaatsing van kinderen van De Betuwe naar Twente heeft plaatsgevonden. In april bevonden zich in beide rayons nog evenveel kinderen (ongeveer vijfenveertig).

Eind augustus waren er in De. Betuwe waarschijnlijk niet meer dan vijfentwintig over. Mijn stelling luidt dat de rest door Truus naar Twente en met name naar het nieuwe rayon van Ted Meines (Enschede) werd gebracht. Deze verplaatsing behoeft geen verwondering te wekken daar Truus het hele rayon in De Betuwe in haar eentje moest doen, terwijl er in Twente veel meer mankracht aanwezig was.

Op 8 september kreeg de NV haar grootste klap te verwerken. Terwijl de bevrijding van het Zuiden (dus ook van de honderddertig daar overgebleven Joodse kinderen) nog maar een kwestie van dagen was, werd Jaap Musch in het landhuisje gearresteerd door de kommandant van het strafkamp Erica bij Ommen: de Nederlander K.L. Diepgrond. Diepgrond verkeerde in de veronderstelling dat er in het bos benzine verborgen was. De wachtmeesters die hem begeleidden zagen nog juist hoe de vier meisjes bij hun nadering op bevel van Jaap het bos in vluchtten. Dat was verdacht. Zij vroegen Jaap naar zijn naam en deze antwoordde:    "Jaap-Musch-o-nee-Jaap-Vo

gel". Dat was eveneens verdacht. Zij papieren vermeldden dat Jaap een Limburgs mijnwerker was. Dat deed waarschijnlijk de deur dicht. Jaap werd meegenomen naar kamp Erica, waar hij door toevallig op bezoek zijnde SD-ers uit

Arnhem werd verhoord. Ondanks gruwelijke martelingen liet Jaap niets los, hetgeen zijn ondervragers dermate irriteerde dat zij na anderhalve dag het bevel gaven hem te executeren. Jaap werd doodgeschoten in de bossen bij Erica. Na de oorlog is hij met militaire eer herbegraven op de begraafplaats van Ommen. De vier meisjes hebben de inval allen overleefd. Zij werden door Koos en Herman naar nieuwe adressen gebracht in Lemelerveld.

Kort daarop werd het Zuiden bevrijd. De organisatie daar werd door de bepaling dat de civiele bevolking zich niet meer dan drie kilometer buiten de woonplaats mocht begeven min of meer gedwongen de verzorging van de kinderen over te dragen aan het militair gezag. De Joodse vertegenwoordiger van het Militair Gezag was een zekere "meneer Frank". Aan hem werden alle adressen van de Limburgse pleegouders overgedragen.

Daar het NV-werk was afgelopen meldden Piet Vermeer en Ben Fritz zich aan voor aktieve dienst in het Amerikaanse leger. Zij hebben als soldaat het Ardennenoffensief meegemaakt. Dick Groenewegen van Wijk en Jan van de Boomgaard volgden in februari 1945 dit voorbeeld. Zij hebben niet meer aktief meegevochten.

Na de slag bij Arnhem werd duidelijk dat de rayons in De Betuwe en Twente waren afgesneden van de rest van de NV, waardoor de bevoorrading van deze rayons vanuit Limburg stagneerde. De spoorwegstaking vormde een tweede probleem daar de kinderen niet meer per trein bezocht konden worden. De ligging van het uitgestrekte rayon in De Betuwe (vlak bij het front) maakte fietstochten tot een hachelijke onderneming. Eén en ander deed Truus en Cor besluiten het rayon op te geven. Zij vertrokken naar Amsterdam waar zij de hongerwinter meemaakten. Ted Meines besloot eveneens met het NV-werk te stoppen. Hij keerde terug naar Friesland waar hij zich in het gewapende verzet begaf.

Herman Flim en Koos Postuma zetten het werk voort, daarin bijgestaan door de in oktober uit kamp Amersfoort teruggekeerde Jan Schipper. Zij wisten de bevoorrading weer op gang te brengen door lokale bronnen aan te boren (bijvoorbeeld de Nijverdalse verzetsman Tiemen de Jonge). Een nieuwe taakverdeling ontstond waarbij Koos Postuma en Jan Schipper de oostelijke kant van Twente voor hun rekening namen (inklusief de kinderen die eerst door Ted Meines werden verzorgd) en Herman Flim de westelijke kant (Nijver-dal en Lemelerveld). De kinderen werden bezocht per fiets. Dit systeem werkte uitstekend tot praktisch het einde van de oorlog .

Op 22 maart 1945 kreeg de NV de laatste klap te verwerken. Het centrum van het strategisch gelegen Nijverdal werd op die dag door de geallieerde luchtmacht in puin gegooid. Het NV-hoofdkwar-tier in Twente, de bakkerij van de familie Flim, lag in het centrum van de aanval en werd geheel verwoest. Tot de twéeënzeventig slachtoffers van het bombardement behoorde ook Koos Postuma, die niet op tijd in de tegenover de bakkerij gesitueerde loopgraaf was gesprongen. Hij werd begraven op de begraafplaats van Nijverdal. Alle in Nijverdal ondergedoken Joodse kinderen bleven ongedeerd. De familie Flim vond een tijdelijk onderkomen bij een boer in het buurtschap Marle. Vandaar-uit zette Herman Flim het NV-werk voort tot de bevrijding op 8 april. Nauwelijks een maand later kapituleerde het Duitse leger, hetgeen tevens de bevrijding betekende voor Semmy, Truus en Cor.

De NV kan erop bogen tenminste 231 Joodse kinderen van de ondergang te hébben gered. De prijs die daarvoor werd betaald is hoog. Jaap Musch, Theo de Bruin (echte naam Joop Woortman), Koos Postuma, Walter Süskind en direk-trice Pimentel verloren het leven. Vele anderen, waaronder Gerard Musch en 'tante' Truus Vermeer, maar ook vele kinderen liepen geestelijk of lichamelijk schade op. De meeste overlevenden vinden dat ze enorm veel geluk gehad hebben.

5. Konklusie

In de inleiding heb ik zes deelvragen gesteld, waarvan ik de eerste mijns inziens reeds afdoende heb beantwoord. Betreffende de andere vragen wil ik het volgende vermelden:

In het verhaal heb ik gepoogd aan te tonen dat de NV een duidelijk hiërarchische struktuur had. Aan het hoofd stonden Jaap Musch en (in het begin) Theo de Bruin. Zij waren dan ook een stuk ouder dan de rest. Onder hen stonden, op grond van ervaring, Gerard Musch en Dick Groenewegen van Wijk, later ook Cor Grootendorst, Piet Vermeer en Truus Vermeer. Daaronder kwam de rest die zich in het algemeen zonder protesteren bij hun positie neerlegde. Eén en ander resulteerde in een soepel draaiende organisatie die veerkrachtig genoeg was om zware klappen op te vangen. Het beleid dat werd uitgestippeld door de NV-top was er vooral op gericht om crises te voorkomen. Vandaar dat ter voorkoming van een tweede zwembadkrisis de NV-leden de opdracht kregen uit te kijken naar een geschikt permanent vlucht-adres. Alhoewel er niets werd vastgelegd op papier kan men dus wel degelijk spreken van een planmatige benadering van het werk. Behalve de goede organisatie droegen de nauwgezetheid waarmee het werk werd uitgevoerd en het feit dat de NV-groep bijzonder hecht was bij tot een hoge graad van veiligheid. Dat was nodig ook want de aard van het werk bracht met zich mee dat veel mensen ervan op de hoogte waren. Zo erg naamloos was de NV dus niet. (In Brunssum, Treebeek en Nijverdal moet bijna het halve dorp op de hoogte zijn geweest.) Konklu-derend kan ik stellen dat de NV-groep een bijzonder degelijke indruk maakt. Ik denk dan ook dat het zeer zeker niet alleen geluk is geweest dat alle kinderen hun onderduikperiode hebben overleefd.

1

Bert-Jan Flim is een Groningse historicus, die is gespecialiseerd in 'oral history1. Hij is momenteel in die hoedanigheid als vrijwilliger werkzaam bij de Stichting Mensenrechten Groningen.

Referentie: 
Bert-Jan Flim | 1988
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 5 | 1 | maart | 12-29