De Joodse na-oorlogse generatie

De Stichting Joods Maatschappelijk Werk organiseerde in november 1985 twee korte weekends voor de Joodse na-oorlogse generatie. Deze twee weekends vormden een direkt vervolg op het eerder georganiseerde kongres te Bergen (N.H.) op 1, 2 en 3 mei 1984 ten behoeve van dezelfde groep (zie literatuur nr. 1).

Op 9 december 1984 organiseerde de Loge Hollandia van B'nai B'rith het symposium "Twee generaties in gesprek" (zie literatuur nr. 2). Het gesprek tussen Joodse ouderen en jongeren stond hierbij centraal terwijl tijdens het kongres te Bergen, mensen van de Joodse na-oorlogse generatie met elkaar in gesprek waren over hun gezamenlijke achtergrond.

In beide gevallen was een belangrijk uitgangspunt in de organisatie dat de organisatoren ook betrokkenen waren en als zodanig dan ook een heel eigen aanpak lieten zien.

Deze zelfde lijn werd voortgezet tijdens de twee weekends in november jl. Een groep mensen, zelf behorend tot de na-oorlogse generatie, organiseerde deze weekends. Intekenen konden al diegenen die vlak voor, of tijdens en na de oorlog zijn geboren. Men ging ervan uit dat zij die vlak vóór of tijdens de oorlog zijn geboren - en strikt genomen niet tot de na-oorlogse generatie behoren - gedeeltelijk dezelfde achtergrond kunnen hebben als zij die na de oorlog zijn geboren.

Net als eerder te Bergen hield men zich bezig met de vraag wat de na-oorlogse generatie, opgevoed veelal door ouders die de oorlog meemaakten, bindt en bezig houdt.

Men ziet dat mensen gemeenschappelijke ervaringen hebben, bijvoorbeeld :

-    Veel of juist niet praten over de oorlog.

-    Leven als Jood, of juist niet.

Het was daarbij niet de bedoeling alleen stil te staan bij de gemeenschappelijke achtergrond, maar ook naar de toekomst te kijken. Hoe gaat men om met bijvoorbeeld het oorlogsverleden ten opzichte van de eigen kinderen, vrienden, ouders, kehilla (Joodse gemeenschap), Israël etc. Kortom, wat doet men nu op dit moment met zijn achtergrond.

De weekends hadden dan ook deze twee lijnen:

1. Wat is de gemeenschappelijke achtergrond, bekeken vanuit de gezinnen van herkomst en de relaties die men momenteel heeft.

2. Wat is mijn plaats nu, op dit moment ten aanzien van mijn vriendengroep, in Nederland, in Israël, etc.

Wat kan ik doen met mijn Joodse (na-oorlogse) achtergrond nu.

De beide weekends vormden één geheel en men moest dan ook voor beide intekenen. Tijdens de weekends lag de nadruk op gespreksgroepen (onder begeleiding van groepswerkers) , die beide, weekends dezelfde samenstelling hadden. Vanuit de eerdere ervaringen was behoefte gebleken aan een "oudere" groep (vóór- en in de oorlog geborenen), waarop men nu dan ook kon intekenen.

Net als tijdens het symposium "Twee generaties in gesprek" en het kongres te Bergen ontbraken lezingen over symptomen en ziektebeelden. Het ging erom op een kreatieve wijze een gesprek op gang te brengen Lussen mensen met een, gedeeltelijk, gemeenschappelijke achtergrond. Vanuit die gedachte waren vele "deskundigen1.1 aanwezig en kon men elkaar informeren .

Het eerste weekend begon, na een korte inleiding door één van de organisatoren, waarbij achter

grond, kader en toonzetting van de weekends uiteengezet werd, met drama-scènes. 1

De spelers behoorden tot de Joodse na-oorlogse generatie en werkten vanuit eigen ervaringen, wat zeer herkenbaar bleek te zijn voor de aanwezigen. Hierbij kwamen de . volgende thema's aan de orde:

-    Opgevoed worden als "niets", dus tot een bepaalde leeftijd niet weten dat je Joods bent.

-    Het gezin waar men alleen praat over de leuke dingen van vroeger. Bijvoorbeeld wel praten over het koncentratiekamp, maar dan alleen over de "leuke" dingen die men er meemaakte, en praten over de gezellige familiefeesten van vroeger, maar niet over wat er in de oorlog gebeurde met diezelfde familie.

-    Ouders kunnen hun kinderen "niet zien" in bepaalde kleding die "in" is in verband met de herinneringen die dat oproept. Bijvoorbeeld een zwart-wit gestreepte overall of een jas in een bepaalde ruit, wat respek-tievelijk herinnert aan de kampkleding en een kampdeken.

-    Omgaan met verholen of openlijk anti-semitisme.

-    Identifikatie met de sterke verzetsstrijder c.g. de zwakke. Wat zou ik gedaan hebben en wat

zou ik nu doen?

-    Zich als Jood verdedigen of juist verschuilen.

-    Hoe, wat en wanneer vertel ik mijn kinderen over de oorlog.

-    Assimilatie (gemengd huwelijk) versus identificeren met Joden en leven als een Jood.

-    Alle gebeurtenissen in een gezin relateren aan het verleden.

-    De claim van ouders, die veel dierbaren verloren, op hun kinderen.

-    Tegenstrijdigheden in'de opvoeding, zoals bijvoorbeeld leven als "niets", een kerstboom hebben en Joods blijken te zijn.

-    Hoe ga je als kind om met bijvoorbeeld de haat, ten opzichte van Duitsers, die je meekreeg van je ouders.

De tweede impuls vormde de inleiding van Drs S. Buschman2, de volgende ochtend. Hij is geboren in 1941 en maakt deel uit van de Joodse na-oorlogse generatie.

Zijn inleiding bestond uit drie delen.

Het eerste deel was een wat filosofische verhandeling over het "Woord", waarbij Buschman onder andere van de stelling uitging dat "taal ook het grote verdriet in de wereld is". De Joodse kuituur is doordrengt van het woord, bijvoorbeeld de Thora. Wat doet de taal? Waar is de taal mee bezig? Men heeft tegenwoordig geleerd over emoties te spreken. Emoties zijn een vorm van gedrag. De menselijke opdracht is te proberen te luisteren naar zijn gemoedstoestand. Gemoedsaandoeningen moet men vastleggen in iets, omdat ze anders een eigen leven gaan leiden en men er geen vat meer op heeft. Gemoedstoestanden werken door in gezinnen. Geheimen en datgene dat niet uitgesproken wordt, is wel aanwezig.

Het tweede gedeelte van de inleiding bestond uit een vertelling "Een karaf met helder water".3 Deze vertelling bevatte de impliciete gezinsgeheimen, waar Buschman het eerder over had.

In het derde gedeelte hield Buschman zich bezig met het gezin, waarbij hij allerlei soorten gezinnen noemde, zoals het traditionele gezin en de gebroken gezinnen, waaronder:

-    Eén-ouder gezinnen.

-    Gereduceerde gezinnen (door

scheiding).

-    Samengestelde gezinnen (door hertrouwen).

-    Vrienden-gezinnen.

Het gezin zoals wij het nu meestal zien bestaat pas twee eeuwen in deze vorm in West-Europa. Het Joodse gezin bestaat al tenminste 3000 jaar.

Het gezin maakt verschillende stadia door. Al tijdens de ritualisering van de ontmoeting kan men een indikatie krijgen van het latere probleem in de relatie.

Een vergeten fase is wanneer er een kind gaat komen. Een moeder en haar kind kan men vergelijken met twee verliefden. Een moeder zegt dan ook soms: "Nu heb ik twee kinderen".

Daar waar'excessief gesproken wordt over "moeder" en "vader" ziet men een vermenging van rollen, waarbij het kind dus een zéér verwarrende indruk opdoet.

In de stabilisatie-fase ziet men kinderen met vrienden binnen komen. De vrienden brengen nieuwe systemen binnen, wat zowel leuk als bedreigend is.

Vanuit deze gezinnen maakte Buschman de overstap naar de Joodse gezinnen, waarna het gesprek verder ging in de gespreksgroepen.

Het tweede weekend vond twee weken later plaats. Men had gekozen voor twee weekends in verband met de eerdere ervaringen van het

kongres te Bergen en het symposium van B'nai B'rith. Beide keren bleek een behoefte aan een vervolg waardoor verdieping plaats zou vinden. Veel mensen bleken bovendien niet in staat te komen op werkdagen, wat men daarmee deze keer dan ook kon voorkomen. Uiteraard bracht deze organisatie extra problemen met zich mee. Er moest tweemaal een begin en een afsluiting gemaakt worden, zowel plenair als in de gespreksgroepen. Er moest in de tussenliggende weken de mogelijkheid zijn dat mensen zonodig konden napraten, evenals na het tweede weekend. Mensen moesten zo gemotiveerd zijn dat ze het tweede weekend terug zouden komen.

Een voordeel van de twee weekends zou dus de bezinking en verdieping kunnen zijn. Men kon in de tussenliggende weken verder denken en daarmee terug naar het volgende weekend. Dit bleek dan ook in de meeste gevallen gebeurd. Men kende elkaar en was blij elkaar weer te zien. Juist de "pauze" tussendoor bleek gezien de reakties in de gespreksgroepen effekt gehad te hebben.

Het tweede weekend had dezelfde struktuur als het eerste. Zo werd weer geopend (en afgesloten) door dezelfde persoon, waarbij de gedachtengang was, dat dit soort vaste punten een stuk rust brachten.

Ook in het tweede weekend waren twee vaste mensen belast met de opvang van mensen buiten de groepen. Twee anderen belast met de huishoudelijke gang van zaken en nog twee anderen met de begeleiding en intervisie-momenten van de groepswerkers. Eén en ander gaf rust, zowel aan de organisatoren als aan de deelnemers.

Ook in het tweede weekend werd op een kreatieve wijze een impuls aan het gesprek in de groepen gegeven.

Dieuwertje Blok, zelf behorend tot de Joodse na-oorlogse generatie, interviewde zes mensen .uit de deelnemers-groep. Zij waren tijdens het eerste weekend gevraagd en hadden onmiddellijk toegezegd.

Zowel voor Dieuwertje Blok als de geïnterviewden en de toehoorders was het spannend en gaf genoeg mogelijkheid tot gesprek in de groepen, later.

Van de zes mensen waren er vijf na de oorlog geboren en één in de oorlog. De laatste overleefde de oorlog als onderduikster en is een oorlogs-pleegkind. De andere vijf hadden verschillende achtergronden, zoals opgevoed worden door ouders uit het kamp in In-dië, wegens verzet in Ravens-brück, onderduik en vlucht naar Zwitserland. Opvallend was dat allen gescheiden of alleen waren en het moeilijk hadden (gehad) met hun Joodse identiteit. Een belangrijk onderwerp bleek de omgang met kinderen nu, ten aanzien van de eigen soms ambivalente houding ten opzichte van de Joodse achtergrond. De herkenning bij de aanwezigen was bijzonder groot.

De volgende ochtend hield rabbijn A. Soetendorp een inleiding.4 Hij was als klein kind ondergedoken en vanuit die achtergrond dan ook gevraagd te spreken. Eén van de deelnemers zei mij naar aanleiding van zijn inleiding: "Als hij mag huilen, dan mag ik het ook". Soetendorp was in zijn inleiding voor een aantal mensen "dichtbij". Zij schroomden dan ook niet om naderhand met hem te praten en er moesten afspraken gemaakt worden voor een telefonisch "spreekuur" .

Zoals ik eerder opmerkte lag tijdens deze weekends de nadruk op de gespreksgroepen. Bij de beschrijving van deze groepen kan ik gebruik maken van het na-ge-sprek van de groepswerkers en van hetgeen deelnemers vertelden over hun belevenissen. Echter, elke beschrijving schiet altijd weer tekort, omdat een ieder iets dergelijks beleeft op een eigen wij-

ze en dus zijn eigen verhaal heeft en de "klemtonen" anders zal leggen. Ik wil mij dan ook beperken tot enkele algemene opmerkingen .

De deelnemers kwamen uit alle windstreken van Nederland en zelfs daarbuiten. De meeste mensen leven niet bepaald in een Joodse gemeenschap en hadden niet veel Joodse kontakten. Het was opvallend dat, van zowel de groepswerkers als deelnemers, velen gescheiden of alleenstaand waren en dat er véél meer vrouwen dan mannen waren.

De drama-scènes èn het interview bleken voor de meeste deelnemers zéér positief te hebben gewerkt. Het was herkenbaar, fungeerde als toonzetting en gaf genoeg "handvatten" om te thematiseren.

Ook tijdens deze weekends bleek dat de diskussie in de groepen ten aanzien van "wie is Jood", soms heftig kon zijn. In sommige groepen voelde men met "alleen maar één Joodse ouder" zich prima, terwijl het in een andere groep heel gevoelig kon liggen. Over het algemeen hadden de organisatoren en groepswerkers het gevoel dat de juiste doelgroep bereikt was.

De volgende punten kwamen nog naar voren tijdens het na-gesprek van de groepswerkers:

-    Er werden kontakten gelegd.

-    Joods leven kwam op gang, of

kreeg een impuls, zowel naar buiten als naar binnen gericht.

-    Joden zijn gewoon. Er zijn aardige en on-aardige: een stukje positieve "ontmythologisering".

-    Het was voor de meeste mensen zinvol.

-    Er was herkenning.

-    Voor veel mensen was het een hele stap om naar deze weekends toe te komen.

-    Men hoefde niet zoveel uit te leggen met betrekking tot de Joodse achtergrond. Men voelde zich begrepen.

-    Ik mag huilen.

-    Twee weekends kort op elkaar is plezierig.

De opmerking "als hij of zij mag huilen, dan mag ik het ook", was belangrijk in beide weekends.

Het is niet "ziek of abnormaal" om verdriet of woede te voelen over de zaken waar men deze weekends mee bezig was, integendeel. Vanuit eigen betrokkenheid zijn de deelnemers twee weekends met elkaar bezig geweest, waarbij zij veel van zichzelf lieten zien. Mijns inziens mede door het voorbeeld dat men elkaar plenair gaf, tijdens de begin-avonden.

1.    De Joodse na-oorlogse generatie in Nederland : kongres in Bergen 1 , 2 en 3 mei 1984. -Utrecht : Stichting ICODO, 1984 5

Literatuur

 

2.    Begemann, F.A.,

 

Twee Joodse generatie in gesprek : verslag van het sym

posium 'Twee generaties in gesprek', georganiseerd ter gelegenheid van het zestigjarig jubileum van de Loge Hollandia van B'nai B'rith op 9 december 1984 in 's Gravenhage.

Maandbl.Geest.Volksgez . 40 (1985) 4 (April), p. 413-417

1

 

Van deze drama-scènes werd een video-film gemaakt; informatie hierover bij het ICODO.

2

 

Docent pedagogiek en ortho-pedagogiek van het Nutsseminarium aan de Universiteit van Amsterdam.

Door een mislukte bandopname en wegens tijdgebrek was Buschman niet in staat zijn inleiding op papier te zetten. Ik geef aan de hand van aantekeningen hierbij een korte samenvatting.

3

 

Deze vertelling is verderop in dit blad opgenomen.

4

Deze inleiding treft u verderop in dit blad aan.

5

Op te vragen bij het ICODO.

Referentie: 
R. Dessaur Feigenbaum | 1986
In: Icodo Info = ISSN 0168 9932 | 3 | 1 | maart | 11-17