De Japanse kampen : nog geen verleden tijd

.Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen alle malen zal ik wenen *

Leo Vroman

„Want mijn ervaringen zijn niet uniek geweest. Allen die in Indië in de kampen vertoefd hebben, beleefden vrijwel dezelfde dingen. Alleen het persoonlijke verteringsproces verschilde. Het is dit proces waar het op aan komt". Deze zin is de laatste van de bladwijzer' in het in 1959 gepubliceerde boek van Leffelaar. waarin hij zijn ervaringen als opgroeiende jongen in de Japanse kampen beschrijft en begint met de verwerking ervan: voor hem is dan een lange reis begonnen, een reis. waarvan de bestemming onzeker is. Velen die hetzelfde meemaakten, hebben evenals hij pogingen gedaan een en ander in hun levensloop te integreren, hetgeen in wisselende mate is gelukt. Door later te noemen factoren is een verwerking bij velen niet mogelijk geweest en heeft slechts aanpassing plaatsgevonden, een schijnverwer-king. Het is waarschijnlijk dat die aanpassing — die (te) veel energie vergt — in de tweede helft van het leven kan leiden tot stoornissen. Op grond van eigen ervaring en literatuur is het ons bekend dat een toenemend aantal „mensen uit Indië". die nu tussen de 40 en 60 jaar zijn, vaak tot hun eigen verbazing te maken krijgen met psychische en somatische problemen die samenhangen met hun kampervaringen. Het lijkt ons gewenst een kort overzicht te geven van wat hen overkwam gedurende de Japanse bezetting van Nederlands-lndië (1942-1945) én daarna. Huisartsen en andere hulpverleners, maar ook leken en ex-kampmensen uit Indië, dienen op deze samenhang van gedragsstoornissen en klachten met vroegere kampervaringen bedacht te zijn.

Aantallen. Er zijn destijds — na de oorlog — ca. 300.000 mensen uit het toenmalige Nederlands-lndië naar Nederland gekomen. Van hen hadden ongeveer 100.000 een kampverleden: ca. 60.000 kinderen en ca. 40.000 volwassenen. Hoeveel er van de laatsten nu nog in leven zijn. is moeilijk te schatten: 10 a 15.0009 De meeste kinderen van toen zullen nog leven; per huisartsenpraktijk zijn dat er 10 è 12. Hoewel de spreiding over ons land onregelmatig is, geeft dit getal een grove orde van grootte aan.

Leeftijd. De 0-jarigen van toen zijn nu bijna 40, de 20-jarigen 60 en zij die als volwassenen het kamp ingingen, zijn nu 60 jaar en ouder. Het is van belang om onderscheid te maken naar de leeftijd waarop men het kamp inging: het maakt een groot verschil of men als volwassen, gevormd mens de kamp-er-varingen onderging dan wel of men jonger dan 5 jaar was, tussen de 5 en 10 of ouder, maar nog geen 18 jaar. Het is zeer wel mogelijk dat zij die als volwassenen in het kamp hebben gezeten, een en ander bewuster konden verwerken óf terzijde schuiven, doordat de persoonlijkheid toen reeds was gerijpt en gestabiliseerd en zij dientengevolge meer psychisch verweer hadden, Dat betekent niet dat kampervaringen in die latere levensfase geen diepe sporen kunnen nalaten: een langdurig verblijf in een kamp laat altijd littekens na. Onzes inziens is men er echter nog niet voldoende op bedacht dat 'kampkinderen' van toen er nu gevolgen van kunnen ondervinden. Leffelaar schrijft dat zijn beeld van die jaren, zijn indrukken en observaties, elementair verschillen van die der ouderen. In een gevoelige fase van hun leven hebben deze kinderen indrukken ondergaan, bewust en onbewust, die mogelijkerwijs thans tot atwi|kingen kunnen leiden: zi| dragen het kamp in hun verdere leven mee.

De thans ca. 40- tot 60-jangen hebben een dalende levenslijn, waarbij het noodzakelijk wordt eigen dood in het leven op te nemen en ervaringen uit het verleden wezenlijker te verwerken. De „geforceerde overaanpassing kan gaan falen (Bastiaans 1974).

Wat hun overkwam

Op 7 december 1941 begon de oorlog in de Pacific. Reeds op 15 februari 1942 gaf het onneembaar geachte Singapore zich over. Op 8 maart capituleerden de geallieerde strijdkrachten op Java — het laatste bolwerk — en weldra was vrijwel de gehele Nederlands-lndische Archipel bezet door de keizerlijke Japanse legers.

Korte tijd daarna werden alle Europeanen en vele Indo-europeanen geïnterneerd in wijken van steden of direct afgevoerd naar fabriekscomplexen, gestichten. kloosters, koelieloodsen enz. Later werden vele kampen opgericht in afgelegen streken. In de civiele kampen — waartoe wij ons zullen beperken — werden de mannen en de vrouwen en kinderen gescheiden De leeftijdsgrens van de 'mannen' werd steeds verlaagd: tenslotte moesten groepen 10-jarige jongens de vrouwenkampen verlaten omdat zij volgens de Japanse opvatting volwassen waren.

De internering werd meestal voortvarend gerealiseerd en viel de Europese gemeenschap rauw op het lijf: „De overgang in een paar uur tijds van comfortabele huizen naar volle, ongemeubelde zalen of barakken, of met mensen overvulde huizen in de wijken, waar niets was geregeld en niets werd verstrekt, gaf een gevoel van machteloosheid” (Van Velden 1963) De kampperiode duurde ruim drie jaar, een lange tijd (1942-1945).

De kampsituatie

Er zijn een aantal kenmerken die — naar onze mening — karakteristiek zijn voor alle kampen, hoewel ze gradueel kunnen verschillen in ernst naar tijd en plaats. Het is wellicht goed de belangrijkste kenmerken te memoreren: Vrijheidsberoving. Men was niet vrij te gaan en te staan waar men wilde, ofschoon er binnen het kamp wel bewegingsvrijheid was. Soms werd werk buiten het kamp verricht, maar vele kampbewoners kwamen jarenlang de poort niet uit.

Weinig ruimte. Men leefde boven op elkaar, vaak met honderden in barakken, die altijd voor minder mensen bedoeld waren. De ligruimte was soms maar 55 cm breed. De barakken stonden dicht op elkaar: overbevolking derhalve. tot benauwens toe.

Slechte voeding, leder kamp heeft zijn betere en slechtere tijden gekend wat de voeding betreft. In het algemeen werd te weinig voedsel verstrekt en het was eenzijdig van samenstelling, deficient aan eiwitten, vitaminen, spoor-elementen en calorieën. (De Haas, Posthuma 1946). Dit betekende vermindering van algemene weerstand, zichtbare lichamelijke aftakeling en zeker in het laatste jaar (1944-1945) honger Het was een race met de tijd. De invloed van deficiënte voeding in de vroegste levensjaren zou blijvende schade kunnen geven (Van Praag 1979)

Slechte tot afwezige medische zorg De mogelijkheden van medische behandeling en verpleging waren meestal zeer gering: er waren nauwelijks medicamenten of andere voorzieningen. Wel was er meestal een aparte ziekenzaal of -barak met uiterst primitieve behandelmogelijkheden. Ziek worden, 'afknappen' was gevaarlijk.

Slechte hygiënische omstandigheden. Vuil, stof, modder, gebrek aan water, zeep en brandhout, lekkende daken, primitief sanitair enz.: kenmerken van een bestaansminimum. Besmettelijke ziekten konden zich snel uitbreiden, vooral dysenterieën en paratyfus. De vervuiling, o.a. wand- en hoofdluizen, kon niet meer bestreden worden.

Groot aantal zieken en zwakken. Vooral in het laatste jaar nam het aantal arbeidsongeschikten' schrikbarend toe door hongeroedeem, beriberi, pellagra, nachtblindheid, tropenzweren, malaria en algemene cachexie, zodat het werk op een steeds kleiner wordend aantal mensen neerkwam. De sterftecijfers stegen. Op zichzelf niet zo ernstige aandoeningen hadden vaak de dood tot gevolg door de slechte voedingstoestand. De combinatie van malaria en dysenterieën of paratyfus was bijna altijd dodelijk. Men leefde onder de dreiging van constant doodsgevaar, hetgeen zeer deprimerend was. Armoede. Vooral het laatste jaar was er algemene armoede. Er was niets te koop en behalve voeding werd er niets verstrekt Vervanging van nodige goederen, zoals kleren, eetgerei, pannetje en naaigerei was niet mogelijk. Gebrek aan 'privacy'. Een plaatsje om je terug te trekken was er meestal niet. Alles gebeurde 'en masse', opstaan, appèl. eten. slapen, toilet, baden enz.

Angst. Intimidatie door individuele en vaak collectieve straffen om soms onbegrijpelijke redenen (die vaak niet in verhouding stonden tot het vergrijp), die allen troffen, ook de zieken, bejaarden en kinderen (bv. eten inhouden, straf appels). De straffen hadden vaak een barbaars karakter; lange strafap-pèls in de hitte konden een verschrikking zijn.

Angst voor de Kempetai (Japanse Gestapo), die soms mensen uit de kampen haalde voor verhoren of straffen (mishandeling), wier terugkeer onzeker was. Confrontatie met geweld en verhalen erover hadden een verlammende invloed

Kortom er bestond een totale afhankelijkheid van de machtige, de sterkere, de man-met-het-geweer, een afhankelijkheid die een gevoel van intense machteloosheid ten gevolge kon hebben, wat weer als zeer vernederend ervaren kon worden. Machteloosheid en vernedering, gevoelens die tot in het heden hun invloed kunnen hebben.

Scheiding. Dreigende scheiding van gezinsleden en vrienden, wat vooral door de kinderen als catastrofe beleefd kon worden. Hechte gevoelsbanden konden plotseling worden verbroken, hetgeen later kan resulteren in terughoudendheid ten aanzien van het aangaan van gevoelsbanden. Moeders, die alleen achterbleven nadat éên of meer zonen naar het mannenkamp moesten, hadden het extra zwaar; zij verloren het directe doel in hun leven. Onzekerheid ten aanzien van de directe toekomst bijvoorbeeld bij transporten. die altijd een onzekere bestemming hadden en na de aankondiging vaak herhaaldelijk werden uitgesteld. Onzekerheid ten aanzien van de toekomst op langere termijn; „Hoe lang zou het duren? Houden wij het vol?" Men was overtuigd van de eindoverwinning van de geallieerden, dat wel, maar het duurde zo lang. Van leven en welzijn van familie en vrienden in andere kampen en in Nederland wist men niets. Er was geen briefverkeer tussen familieleden in de verschillende kampen met uitzondering van de ontvangst van een enkele briefkaart met voornamelijk standaardtekst, die wel een half jaar onderweg was, zodat het nooit zeker was of de afzender nog in leven was.

Onzekerheid ten aanzien van het gedrag van de Japanse machthebbers, dat vaak onvoorspelbaar was en onbegrijpelijk door culturele verschillen; de taal vormde een extra barrière. Klachten en protesten van de kant van de geïnterneerden werden opgevat als ondankbaarheid en gebrek aan eerbied jegens de Keizer. Het welhaast rituele karakter van het correct buigen van gevangenen had een speciale betekenis en was niet bedoeld als vernedering, maar word door de Europeanen wel dis zodanig ervaren. Gevangenen hadden niets te verwachten, zij waren overwonnen en dus nietswaardig, „als snippers papier in de wind". Ingrijpende maatregelen, verhuizingen, huiszoekingen, inleveren van boeken, jongenstransporten enz werden vaak op zon- en feestdagen afgekondigd of uitgevoerd.

Deze onzekerheden waren niet te beïnvloeden; men was machteloos ten aanzien van het eigen lot.

Monotonie. Aanvankelijk waren er vele activiteiten, kerkdiensten, onderwijs (beide in sommige kampen vroeger of later verboden), lezingen, debat, cabaret. gymnastiek enz. Later kwam de uitputting en werd alles grauw en beperkte men zich tot het minimale.

Isolatie. Hoewel de berichten over het verloop van de oorlog in de meeste kampen wel doordrongen, wist men weinig van de gang van zaken in Indonesië en de wereld. Men had vaak het gevoel — vooral in de afgelegen kampen — dat men totaal vergeten was en dat niemand meer op de hoogte was van het bestaan van Europese gevangenen in Indië.

Kampleiding Meestal was de leiding in de kampen in handen van mensen, die gezag genoten op grond van hun persoonlijke kwaliteiten, die vaak niets te maken hadden met hun maatschappelijke positie voor de oorlog: wat vroeger van belang leek. bleek nutteloos, en omgekeerd. Voorschriften van de eigen kampleiding werden nauwkeurig opgevolgd, omdat anders een ordelijke gang van zaken in het kamp onmogelijk was, zoals distributie van eten, corvee in de keuken, schoonmaak- en sjouwdiensten, enz. In het kamp golden uiteraard andere regels dan daarbuiten: diefstal in het kamp werd intern zwaar gestraft, stelen van de Jap — mits niet ontdekt en niet te riskant voor het kamp (vaak collectieve straf bij ontdekking) — werd in het algemeen goedgekeurd. Voorschriften van de Japanse commandant, die soms bizar waren, werden zoveel mogelijk — ongemerkt — gesaboteerd. Er was een duidelijk conflicterend waardensysteem voor binnen’ en buiten', conflict van macht en gezag. De machthebber werd uiteraard ten diepste gewantrouwd.

De kongsi Het kleine, hechte groepsverband, dat soms het gezin verving, was een typisch kampverschijnsel Een kleine groep die alles deelde en waarvan de leden elkaar opvingen in nood. Een goede kongsi was vaak een soort levensverzekering en werd gedragen door loyaliteit jegens elkaar (sterk in-group'-gevoel). Door de loyaliteit werden kongsi's ook met gauw opgebroken Een slechte kongsi kon vergaand nadelige consequenties hebben, zeker voor kinderen in een afhankelijke positie.

Kampmentaliteit. Een algemene reactie — vooral toen de toestand grimmiger werd (1944-1945) — was: ik zal het wel halen, de dood zal mij niet treffen. deze ziekte en dit gebrek kom ik wel te boven als ik het niet opgeef. Doorzetten was het devies. Het bestaan kreeg daardoor een tijdelijk karakter, een soort voorlopigheid; het was een wachtend bestaan voor 'later', waarbij 'later' overgewaardeerd en geïdealiseerd werd. Wellicht is dit een intensivering van een basaal menselijk gegeven.

Kinderen van toen

Wat beleefden de toen 0-18-jarigen? De oorlog betekende voor vrijwel alle

 

Kinderen het opbreken van het gezin, vader verliet hen. De vertrouwde omgeving moest worden verlaten. Jongens boven de 18 jaar moesten naar de mannenkampen en tenslotte moesten ook jongens boven de 10 jaar het vrouwenkamp verlaten. Deze transporten vonden herhaaldelijk plaats, steeds ging er weer een nieuwe groep 'mannen' weg.

Gedurende de laatste maanden voor de overgave dook in de vrouwenkampen het hartnekkige gerucht op dat vrouwen onder de 40 jaar en meisjes boven de 12 jaar naar werkkampen zouden worden gestuurd. Kortom, de kamptijd betekende voor kinderen een altijd bedreigd bestaan. Van Velden (1963) schrijft in haar dissertatie over de kinderen onder andere: „De kinderen waren zeer gevoelig voor de sfeer van 'gevaar’ in het kamp; voor hetgeen met het oog op de Japanners beslist niet mocht. Ze kwamen niet op verboden terrein en stonden rustig op appèls. Bij de strafappèls, al duurden

die de halve nacht, hielden zij zich doodstil"......Kinderen speelden soms

enige maanden niet"......Voor de grotere kinderen lag de zaak moeilijker. Ze

konden reeds een oordeel vormen, zagen en hoorden te veel van egoïsme, twist en oneerlijkheid der ouderen. Ze werden vroeg zelfstandig en wijs, maar ze leerden ook waarden onderscheiden en kregen veel verantwoordelijkheidsgevoel. Vooral tegenover hun moeder en de jongere broertjes en zusjes. Ze hadden vaak het gevoel dat ze voor het leven na de bevrijding verantwoordelijk waren en trachtten nog zoveel mogelijk te leren. Maar het is met te verwonderen dat de ontgoocheling over het gedrag der volwassenen en de ontelbare fraaie en holle woorden in toespraken van voor, tijdens en na de oorlog velen verhindert zich „met een zeker enthousiasme aan Iels over te geven”. Uit deze aanhalingen blijkt ook, dat het verschil uitmaakt op welke leeftijd men de kamptijd meemaakte. Grofweg zou de volgende indeling gemaakt kunnen worden:

De 0- lol 4- è 5-jarigen. Zij hebben over het algemeen weinig herinneringen aan die tijd. maar de gevoelens van de mensen om hen heen en de sfeer van de kampsamenleving moeten zij als een spons opgenomen hebben. De onbegrepen dreiging, de verlating door hun vader e d. waren hun niet uit te leggen.

Een beeld uit Singapore. 8 maanden na de oorlog, mei 1946: Chinezen gestoken in Japanse uniformen namen een film op. Een 3’/2-jarig meisje uit een van de kampen stond steeds plichtsgetrouw te buigen zodra ze een van de 'Japanners' zag. Haar moeder kon haar niet bewegen het op te geven, zo sterk was zij geconditioneerd. Vaak ontstond tussen moeder en kind(eren) in de kamptijd een symbiotische relatie, die hen wederzijds in leven hield. Het accepteren van de vader en broers na 1945 kon een probleem zijn waarvoor men nauwelijks oog had en zeker te weinig energie en aandacht. Het kon in gezinnen aanleiding geven tot ernstige conflicten, waarvan men nu nog gevolgen kan ondervinden.

De 5-10-jarigen Zij beleefden de kamptijd veel bewuster, maar hadden nog weinig persoonlijk 'verweer', bijv. in de vorm van:

—    echte taken en werkzaamheden voor het gezin of de kongsi.

—    lezen (boeken waren er trouwens nauwelijks),

—    onderwijs, spel (zéér beperkte mogelijkheden, geen ruimte, geen speelgoed).

Ook zij ondergingen de dreiging en de machteloosheid ten volle en begrepen vaak onvoldoende wat er aan de hand was. Uitspraak van iemand, geboren in 1934, die het leven door zelfdoding in 1975 beëindigde: „als ik maar wist wat me bedreigde” Koesterend contact was beperkt of ontbrak, ze waren er te groot voor en er was geen of nauwelijks privacy voor moeder en kinderen.

De oudere kinderen tot ca. 18 jaar, de 'klein-volwassenen' hadden hun zware taken. Hun beeld van de wereld van de volwassenen werd hardhandig en vroegtijdig gevormd. Zij waren en voelden zich medeverantwoordelijk. Jongens vanaf 10 jaar moesten naar de mannen- of jongenskampen: zij vertrokken soms met de beer in de rugzak. Hoe was de opvang in die kampen? Zij kregen een voogd toegewezen. Ontstond er een band? Zelden vonden zij hun vader in het kamp

Voor de ouderen werd hun net begonnen toekomst 372 jaar stopgezet. Zij waren in de kampen meestal degenen die het lichamelijk zware werk deden in de keukens en de transportploegen. Zij droegen volle verantwoordelijkheid.

Voor alle kinderen geldt dat degenen die door vooroorlogse negatieve ervaringen in de gezinssfeer een zeker basisvertrouwen en -stabiliteit misten, het extra zwaar hadden; hetzelfde kan gezegd worden van degenen die vooral in de eerste jaren na de oorlog deze negatieve ervaringen opdeden (Keilson 1979).

De dood was reëel aanwezig. Het sterftecijfer in de kampen nam het laatste jaar (1944-1945) merkbaar toe en dat ontging kinderen niet, omdat het in de meeste kampen gebruikelijk was een sein te geven, wanneer de dode de poort uitgedragen werd. waarop door allen één minuut stilte in acht werd genomen. Er waren kinderen die hun moeder verloren, ook nog na de oorlog. Bij het baden viel de lichamelijke aftakeling van de volwassenen en de vervorming door hongeroedeem ook de kinderen op. Honger en ziekte riepen steeds gedachten aan de dood op. Het leven achter prikkeldraad of tralies op een overvol en beperkt gebied benauwde ook jongeren. Transport met onbekende bestemming wekte altijd de angst om van moeder of kongsi-le-den gescheiden te worden. De slijtage en onvervangbaarheid van onmisbare goederen legde op alle kinderen een zware verantwoordelijkheid bij het gebruik ervan. Reëel was het gevaar van diefstal. De emotionele labiliteit en soms emotionele onbetrouwbaarheid van volwassenen maakte kinderen op hun hoede en kon tot diep wantrouwen en emotionele afgeslotenheid leiden, die in het latere leven moeilijk te overwinnen zijn. Er waren moeders die tegenover hun kinderen hun zelfbeheersing verloren; zij sloegen veelvuldig en probeerden soms zelfs het eten van hun kinderen te stelen. Er waren veel ruzies en altijd lawaai Mtscha de Vreede (1974), geboren in 1936, schrijft: „Ik ben eenmaal op die begraafplaats geweest. Een open plek in het bos. Ze lagen er lekker, de doden. Het was er rustig zonder het gekrijs en gejengel en het schelden dat je de hele dag in het kamp moest aanhoren". Verlammend was het intense gevoel van machteloosheid. Van de volwassenen ging weinig bescherming uit en ook zij konden nauwelijks iets aan de situatie veranderen. De vernedering, zoals het uren op appél staan en steeds weer moeten buigen naar de willekeur van de Japanse bewaker, drong ook tot de kinderen door, ook het vernederend gevoel van vuil te zijn (hoofdluis, diarree). De valse hoop gebaseerd op steeds opduikende geruchten en voorspellingen over het einde van de oorlog waren voor vele kinderen een belasting, evanals de eeuwig weerkerende gesprekken over eten en recepten. Een 'kampkind' (geb. 1939) formuleert het zo: „Ont-pelling van sociale schillen (maskers). Alleen het naakte bestaan bleef over en de strijd daarvoor en voor zijn allemaasten. Soms ten koste van een medegeinterneerde: verraad. diefstal ten nadele van zieken, om enkele voorbeelden te noemen. Daartegenover stonden daden van extreme moed en uiterste solidariteit. Een kind leerde op deze manier de aard van 'de mens' op een absolute, extreme manier kennen (vandaar misschien vaak extreme, absolute eisen aan zichzelf stellend in latere tijden en met weinig 'illusies' of vertrouwen in de goedheid van de mens)".

„Bevrijding en vrede”

Na ongeveer drie jaar kamp kwam in augustus 1945 het einde van de oorlog; bevrijding en vrede kwamen er niet. De politieke situatie in Indonesië was roerig en het dagelijkse leven onveilig; in vele streken heerste een guerillaoorlog en opnieuw dreigde de dood — beschietingen, kidnapping, moord — waarbij kinderen niet gespaard werden

Vele geïnterneerden moesten voor hun veiligheid in de kampen blijven, soms een jaar lang (kampkind, geb. 1939: „Ikzelf had geen idee dat er een 'bevrijding' lag tussen de eerste en de tweede internering, die bijna een jaar duurde”). Herstel van het 'normale' leven, de droom van het kamp, bleek onmogelijk. De Indonesiërs reageerden vijandig. Positieve gevoelens ten aanzien van land en volk werden niet erkend — velen waren er geboren — inzet en opoffering tijdens de oorlog leken waardeloos te zijn voor Indonesië. Voor de meeste mensen volgde transport per troepenschip naar Nederland, een land dat velen niet kenden, waar het ontbrak aan begrip. Een land, dat zijn eigen oorlog en bevrijding had gehad en geen aandacht kon opbrengen voor deze horde havelozen. Vooral de kinderen voelden er zich niet thuis; zij waren ontworteld. Eerste opvang: Naar onze mening heeft men zijn best gedaan een en ander te doen voor de 'repatrianten': onderweg naar Nederland kreeg men kleren in Ataka (Egypte), bij aankomst dubbele bonkaarten voor een half jaar. huisvesting werd geregeld in pensions of bij familie enz. Maar met hun belevenissen en verleden bleven de meesten verloren en geïsoleerd zitten. Ook na de oorlog bleven, door omstandigheden, vele gezinnen opgebroken of gingen opnieuw uiteen.

Belemmering van verwerking

Het blijft de vraag, in hoeverre kampervaringen 'mede gedeeld' kunnen worden met anderen die nooit in een dergelijke situatie hebben verkeerd: soms is het of men een andere taal spreekt. Niemand zit op de verhalen te wachten, zeker niet bij herhaling; de herhaling, die zo nodig is voor verwerking. Onzes inziens hebben ook de Europese ex-kampmensen dit ontbeerd. Daar komt nog bij dat men in Nederland weinig betrokken was bij de tropen, de oorlog in de Stille Oceaan, de Japanners enz., zeker na de jaren vijftig, toen Indonesië onafhankelijk was geworden. Door dit gebrek aan begrip en belangstelling voor de belevenissen zwegen de ex-kampgevangenen over hun ervaringen. Soms werden zij negatief getekend: „Jullie kolonialen, uitbuiters enz., het is jullie verdiende loon en nu nog dubbele bonnen krijgen ..." Het hier en daar opduikende valse pathos over de kampbelevenissen had tot gevolg dat vooral vele jongeren die een zuiver gevoel hadden voor waarachtigheid, zich afwendden van hun verleden.

In Nederland hoorden de „Indische mensen” pas over de gruwelen van de Duitse kampen; hetgeen bekend werd. deed de eigen ervaringen verbleken en men zweeg, uit een zekere schaamte wellicht, omdat het andere leed zoveel erger was geweest. Leed is echter altijd individueel: de vormende en misvormende invloeden, die kunnen uitgaan van een kamptijd, worden individueel ervaren en moeten individueel verwerkt worden. Het vergelijken van leed is moeilijk en is voor een individueel verwerkingsproces schadelijk. Daar komt nog bij dat overleven verplichtingen schept: dankbaar zijn. Men was dankbaar en bleef dankbaar voor veel. maar dit gevoel kreeg ook een dwingend aspect, waardoor verwerking belemmerd werd: met klagen was hel devies. Dankbaar zijn hield bovendien in. dat men zijn bestaan waar moest maken, bewijzen dat men het waard was. Men richtte zich op de toekomst met de eigen opdracht: werken, je handhaven, onafhankelijk zijn en blijven, greep op de situatie houden. Afknappen bleef dreigen. Ouders moesten en wilden 'vergeten'. Over het kamp werd veelal bewust niet meer gepraat en gedacht: „dat is voorbij”! Teleurstellingen, kwetsingen, angsten (o.a. mislukte carrière, geleden voor niets, land uitgezet, leven met de dood) en het gevoel tekort geschoten te zijn tegenover de kinderen werden verzwegen. Later werd veel gepubliceerd over de Duitse kampen, weinig over de Japanse kampen. Individueel gaf dit de „Indische mensen" weer het gevoel dat hun lijden zoveel minder was geweest: ze hadden geen last gehad van de ijzige koude in de winter en de kampen waren niet gericht geweest op onmiddellijke vernietiging enz.... Zij schaamden zich aandacht te besteden aan hetgeen geweest was en zij zwegen.

Er is ook geen gelegenheid geweest een soort collectief rouwproces door te maken, de ervanngen van het kamp en de oorlog als collectivum te verwerken, omdat hot lood niet werd erkend door de samenleving en niet door de slachtoffers zelf. In de literatuur, in films, toneelstukken, in steeds terugkerende publikaties in kranten, periodieken enz. was het de Europeese oorlog, die door ons allen werd en wordt bewerkt en daardoor verwerkt. De Japanse tijd is, wat dat betreft, een geïsoleerde periode, een corpus alienum. collectief en individueel. Daar komt nog bij dat — na de oorlog — overheerser en slachtoffer uiteengingen: er was geen confrontatie meer met elkaar en er kwam geen correctie op, of gezamenlijke verwerking van de gebeurtenissen in de oorlog. Er was geen 'verzoening' mogelijk, omdat verder 'gesprek' met de voormalige vijand nooit heeft plaatsgevonden. Juist de jongeren van toen hunkeren vaak naar een herwaardering (door herbeleving?) van die tijd. Hiervan getuigt bijvoorbeeld dat iemand de toch matige film „Bridge on the River Kwai” wel 10 keer is gaan zien.

Een ander vertelde dat hij destijds gefascineerd had gekeken naar de TV-serie over de ondergang van het Japanse Kwantungleger: met bonzend hart en het zweet in de handen zag hij de Japanse militairen: „Ja, zo waren ze. zo was het!" De intensieve belangstelling van vele „Indische jongeren van toen” voor de oorlog en de kampen in Europa duidt wellicht op een verschuiving: werd de Japanner Duitser? Een poging tot verwerking? Wat te denken van een echtpaar — beiden „Indische kampkinderen” — die in 1965 in hun vakantie naar Polen gingen om daar de kampen te zien, De eerste beklemming kwam al bij de grens bij Oost-Duitsland, waar vele gewapende militairen rondliepen en waar het onduidelijk was wat er met het tijdelijk(?) ingenomen paspoort gebeurde. Daarna de brede kaalgekapte stroken met bekende’ wachthuisjes langs de grens. Samen betraden zij onzeker Maidanek. waar de vrouw achter de eerste barak acuut moest braken Wat bewoog hen die korte vakantie te besteden aan een dergelijk pelgrimage? Een poging tot confrontatie en verwerking (zij het met een verschuiving )?

Het is mogelijk dat genoemde factoren het verwerkingsproces in hoge mate hebben geremd — het geledene wordt niet erkend, hetgeen was. bleef verleden tijd en werd niet door het collectivum over de drempel van dat verleden naar het heden gehaald. Daarbi| komt dat op het individuele vlak in het algemeen de 'ex-kampmensen' zullen proberen door te zetten, vol te houden, eventueel tot ze afknappen. Velen kunnen een eventuele relatie tussen het meegemaakte en actuele problemen nog met erkennen. Rob Nieuwen-huys (1979) noemt zijn laatste boek heel typerend ..Een beetje oorlog" omdat. zegt hij: ..de ergste ontberingen zijn mij bespaard gebleven. Voor mij was er alléén de gevangenschap, de dagelijkse sleur en de afstomping, de angst, de dromen van onmacht en de periodieke honger”. Zó gesteld lijkt het inderdaad niet genoeg om daar nu nog problemen mee te hebben!

Het nagelaten spoor

Het is duidelijk dat een langdurig verblijf in een kamp zijn sporen nalaat, vooral bij kinderen en jongeren, ook als de kampervaringen niet gemarkeerd worden door gruwelen, die zelfs volwassenen in het diepst van hun wezen kunnen treffen. Deze sporen hoeven niet altijd tot afwijkingen te leiden: vooral een hechte, veilige gevoelsband met emotioneel belangrijke personen in de vroege jeugd, vóór, tijdens en zeker na de kampperiode kon dit voorkomen.

Het is echter de vraag welke afwijkingen kunnen ontstaan. Velen zullen in staat geweest zijn een zekere mate van verwerking en integratie te bereiken. Het is moeilijk na te gaan in hoeverre belangrijke keuzen in hun leven als pathologisch zijn te kwalificeren: emigratie, breken met het alles, partnerkeuze. beroepskeuze, ontwijken van bepaalde verantwoordelijkheden, afwijzen van benoemingen op oneigenlijke gronden enz.

Velen zullen wat merkwaardige gewoonten hebben, die niet storend hoeven te zijn in normale situaties, zoals bijvoorbeeld overmatige zuinigheid, zich veilig stellen (voorraadvorming. verzekeringen), niet durven opvallen, angst voor luxe en verspilling.

In bepaalde situaties kan de reactie wonderlijk of excessief worden, bijvoorbeeld angstreactie bij geweldsituaties, onevenredige agressie ten aanzien van politie en autoriteiten of juist overmatige passiviteit en voegzaamheid (ambivalentie ten aanzien van macht), overdreven reactie op (eigen) ziek zijn, overmatige angst voor ziekte en dood. kortom neurotische reactievor-men onder bepaalde omstandigheden.

Er kan ook een zekere afwijkende karaktervorming hebben plaatsgevonden, die het leven veel moeilijker maakt: emotionele reserve jegens zichzelf en anderen (afgeslotenheid), angst zich te binden, overmatige gewetensfunc-tie, overmatige schuldgevoelens, angstig en bedreigd in het leven staan (play safe), een onverzadigbaar gevoel tekort gekomen te zijn (slachtoffer blijven) of juist het slachtoffer-zijn ontkennen en doorzetten tot men afknapt enz. Karakterneurotische afwijkingen?

Dan zijn er de 'functionele' stoornissen zoals snelle vermoeibaarheid, slecht slapen, hoofdpijn of pseudo-cardiale klachten Zo kwam een vrouw (geb.

1939) na een aantal gesprekken tot herbeleving van de naoorlogse tijd; ouders. die niet meer in staat waren om tot opbouw te komen, haar eigen emotionele afgeslotenheid als verweer, en de vage herinneringen aan de kamptijd. De functionele hartklachten riepen daarna veel minder paniek bij haar op en werden hanteerbaar. Opname voor pseudo-infarct kwam niet meer voor.

Een scala van psycho-somatische afwijkingen kan eveneens verband houden met de vroegere kampti|d en de verwerking ervan.

Tenslotte zijn er de ernstige (psychiatrische) ziektebeelden als fobieën, depressies. explosief-agressieve gedragsstoornissen (brandstichting, vernietiging van bezit, zelfmoord). Dot veel hiervan weer consequenties heeft voor de kinderen van deze mensen is duidelijk.

Met bovenstaande aanduidingen moge worden volstaan: de afwijkingen ten gevolge van kampervaringen zijn met specifiek wat de vorm betreft, misschien wel tot op zekere hoogte naar de inhoud en de intensiteit. Wat is de kern? Intensivering van algemeen menselijke roerselen als machteloosheid, angst, bedreiging, onzekerheid, verlating en eenzaamheid?

Beschouwing

De meeste 'kamp-mensen' hebben zich weten te redden. Gesteund door vrienden, verwanten en geliefden hebben zij kunnen 'genezen’, hebben ze een innerlijke bevrijding kunnen bereiken. Het in de loop der jaren verhalen en herhalen én emotioneel herbeleven is te zien als een vorm van superieure 'therapie. Soms zal de vrij schaarse literatuur een dergelijke functie hebben gehad: men herleze de strofe van hef gedicht van Leo Vroman (1964)'. Velen zullen psychotherapie van de hand wijzen, zelfs als het voor anderen duidelijk is dat het goed voor hen zou zijn Hier raken wi| een teer punt: the-rapierijpheid en -bereidheid is in het algemeen gering tot afwezig, een kenmerk van de kamphouding: doorzetten, niet afknappen, het zelf zien te redden. Anderen werden incidenteel — vaak non-professioneel — soms professioneel behandeld', wellicht zonder dat partijen wisten wat de dieper liggende problemen waren. Belangrijk is de (h)erkenning in (therapeutisch) contact leder mens wil herkend worden, wil zich laten kennen binnen een vertrouwensrelatie zonder dat dat ongelijkwaardigheid oproept. Voor kampmensen' met problemen geldt dit in versterkte mate, omdat zij juist het gevoel machteloos te zijn, slachtoffer te zijn. moeten zien te overwinnen. Als er ernstige decompensaties optreden is een gestructureerde vorm van therapie wellicht gewenst, zo met noodzakelijk. De ernst van de pathologie zal dan de richting dienen aan te geven. Alleen therapeuten die de cliënt in het directe contact werkelijk als medemens ervaren en zich daarnaar gedragen, kunnen hier hulp bieden.

Zorgelijk is dal sommige 'kamp-mensen' hulp krijgen van therapeuten die vrij 'instrumentalistisch' denken en werken. Men leert een bepaalde manier van gedrag en aanpak. waarbij het gevaar bestaat dat de werkelijke beleving in het gedrang komt. terwijl het gaat om (opnieuw) tot leven te durven komen, met alle risico's van dien. Openlijk of bedekt autoritair gedrag van hulpverleners roept weerstand en agressie op bij de diént en kan het verwerkingsproces geheel blokkeren. Ook sociale instanties die bijvoorbeeld geldeli|ke vergoedingen kunnen verstrekken (macht!), dienen te beseffen hoe gevoelig 'kamp-mensen' hiervoor zijn. Omdat 'kamp-mensen' te maken hebben met wezenlijke emotionele ervaringen van kinderen van voor en na de kamptijd is het van essentieel belang om die ervaringen in het therapeutische contact samen te ont-dekken en in de verwerking op te nemen. Farmacotherapie zal als ondersteuning soms gewenst zijn.

Tenslotte, als arts en therapeute komen wij in de praktijk vooral in aanraking met negatieve gevolgen van kampervaringen. Er zijn echter ook levenverrij-kende gevolgen te noteren. Het lijkt misschien of wij alles zouden willen terugvoeren op kampervaringen; ook dat is uiteraard een ontoelaatbare en niet aan de werkelijkheid ontleende eenzijdigheid.

Literatuur

Bastiaans, J. (1977) Geneesm. Onderzoek 1, 352.

De Haas. J. H . J. H. Posthuma. (1946) Ned T. Geneesk 90.1530. Keilson, H. (1979) Sequentielle Traumatisierung bei Kindern. Enke. Stuttgart.

Leffelaar, H. L. (1959) Leven op rantsoen. Arbeiderspers, Amsterdam. Nieuwenhuys, R. (1979) Een beetje oorlog. Querido, Amsterdam.

Praag, H. M. van (1979) Ned. T. Geneesk. 123, 1557.

Velden. D. van (1963) De Japanse burgerkampen Proefschrift Groningen; (1977) 2e druk. YJever, Franeker

Vreede. M. de (1974) Een hachelijk bestaan De Bezige Bij, Amsterdam Vroman, L. (1964) 126 Gedichten. Querido. Amsterdam.

Aanbevolen literatuur

Bastiaans, J. (1974) Ned T. Geneesk. 1W 1173, 1208.

Chabot. B. E. (1979) T. Psychother. 5, 199.

Cohen, E. A. (1952) Het Duitse concentratiekamp Proefschrift Amsterdam; (1969) Ned T. Geneesk 113, 2049

Engelbrecht, C. (1979) Vaderland 11/8, 5.

Erikson. E. H. (1964) Het kind en de samenleving. Spectrum. Utrecht: (1971) Identiteit, jeugd en crises. Spectrum. Utrecht.

Frankl, V L. (1978) De zin van het bestaan. Kooyker. Rotterdam.

Freud, A, en S. Dann (1951) Psychoanalytic study of the child 6. 127.

Mac Gillavry, A. (1975) Je kunt niet altijd huilen. Kern, Bussum; (1978) Want ik heb uw vader gekend. Kern. Bussum.

Hart de Ruiter, Th. (1947) Zeitschrift für Kinderpsychiatrie 13. Heft 6. 205 Langeveld, M J. (1974) Elk kind is er één. Callenbach. Nijkerk; (1976) Gunstige verwerking van ongunstige ervaringen o.a. bij oorlogskinderen. Me-dod. der Kon. Ned. Akad. v. Wetensch., afd. Letterk. 39, nr. 4 Letfelaar. H. L. (1964) Through a harsh dawn. Muller, Londen.

Leffelaar, H L (1980) De Japansche Regeenng betaalt aan toonder Sijthoff. Alphen a/d Rijn.

Lempp. R. (1979) Extrembelastung im Kindes- und Jugendalter. Huber, Bern.

Meerlo, J. A. M. (1975) Arts en Wereld 8. maart bl. 14.

Ravesteyn, L. van (1976) T. Psychother 2, 1 en 195; (1976) Ned. T. Ge-neesk. 120, 316; (1978) T. Psychother. 4, 175.

Spanjaard, J. (1979) T. Psychother. 5, 223.

Vermeer - van Berkum, C. (1980) Kon ik maar weer een gewoon meisje zijn. Elsevier. Amsterdam.

P.G. Bekkering en M Bekkering-Merens

Referentie: 
P.G. Bekkering en M. Bekkering-Merens | 1982
In: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie : een keuze uit artikelen / red.: H.A.A. Mourits | Utrecht : Stichting ICODO
Trefwoorden: 
Indische kampkinderen, persoonlijke ervaringen, psychische stoornissen, Somatisch Onverklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK), verwerkingsproces
Plaatsingscode: 
s8.1.2 PSY-1-I; s8.1.2 PSY-1-II; s8.1.2 PSY-1-III