De dynamiek tussen daders en slachtoffers: dichotomie leidt tot blinde vlekken

Justine van Lawick neemt ons mee de praktijk in: aansprekende en verhelderende verhalen over de dynamiek tussen daders en slachtoffers bij huiselijk geweld, over de waan van de dag, over de vergiftigende werking van dichotoom denken en handelen bij hulpverlening en justitie, over de soms moeizame positie van de hulpverlener en verrassende ontwikkelingen bij een behandeling.

 

De dader heeft het gedaan

In een rustige straat in Overveen zijn jongens aan het spelen, zij zijn tussen de vijf en negen jaar oud. Een jongen van zeven jaar oud ziet hoe zijn broertje van vijf wordt gepakt door een oudere jongen. Hij besluit voor zijn broertje op te komen en gaat zich ermee bemoeien. Er ontstaat een ruzie waarbij hij zelf een klap op zijn kop krijgt, waarop hij de belager hard tegen zijn arm schopt. Deze jongen vertrekt huilend naar huis. Tot zover een gewone straatscène van spelende jongens. Maar nu komt het. De huilende jongen, acht jaar oud, komt thuis aan en toont de blauwe plek op zijn arm. De moeder is in alle staten en vertrekt met hem naar het ziekenhuis om te laten nakijken of er niet iets is gekneusd of gebroken. Er blijkt niets ernstigs aan de hand te zijn, de arm wordt verbonden en ze moeten nog een keertje terugkomen ter controle. Bij de controle enige dagen later blijkt alles in orde. In de tussentijd is de moeder echter met haar zoon naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van mishandeling, van zinloos geweld. Het verhaal is inmiddels vervormd. Haar zoon was gewoon aan het voetballen en werd onverwacht geschopt door de dader, die bleef doorschoppen toen hij al op de grond lag. De politie neemt het zwaar op. We kunnen er immers niet snel genoeg bij zijn om zinloos geweld de kop in te drukken. De politie belt de twee scholen van de jongens. De school van het slachtoffer besluit alles open te gooien en laat het slachtoffer alle klassen langsgaan om zijn verhaal te doen. Op de school van de dader is men verbaasd, er is niet één incident bekend met deze jongen die zo gewelddadig geweest zou zijn.

 

Niet alleen de scholen zijn nu betrokken, ook de straat wordt ingelicht. De moeder van het slachtoffer gaat alle huizen langs om ouders te vertellen van het ernstige geweld dat haar zoon is aangedaan en om te waarschuwen voor hun gevaarlijke straatgenoot. De ouders van de ‘dader’ waren niet van plan mee te gaan in de escalatie en zochten contact met de jongen en zijn moeder om te kunnen praten over het voorval. Ze vonden ook dat hun zoon zijn excuses moest maken voor zo’n harde trap. Omdat ze in de gaten krijgen dat de boel uit de hand aan het lopen is, gaat de moeder van de dader zelf naar de politie om gehoord te worden. Zij krijgt geen gehoor en mag haar kant van het verhaal niet vertellen. Het gaat hier immers om een jonge dader die aangepakt moet worden, ze moet haar zoon beter opvoeden. De ouders van de dader voelen zich woedend en machteloos, eigenlijk is hun zoon, en zijn zij als gezin, nu slachtoffer van een hetze die elke maat verloren heeft. Uiteindelijk krijgt deze moeder het voor elkaar dat ze met haar zoon naar de andere moeder en zoon kan gaan om met hen samen te praten. Dit gesprek verloopt prima en helder. De jongen die geschopt is, zit erg met het gebeuren en is opvallend aardig en bijna verontschuldigend. Samen vertellen de jongens het verhaal en dan pas komt op tafel dat er een ruzie vooraf ging aan de schop, dat de dader ook een klap op zijn hoofd had gehad en, zegt het slachtoffertje: ‘mam, hij schopte maar één keer hoor’. Het contact is hersteld, de hele dynamiek van de situatie ligt op tafel en ieder neemt zijn verantwoordelijkheid, want natuurlijk valt het niet goed te keuren dat de ene jongen de ander op zijn hoofd heeft geslagen en dat de andere jongen nummer een tegen zijn arm heeft geschopt. Wat aan het eind gebeurde had natuurlijk aan het begin moeten gebeuren. Dit incident speelde zich af in de week voor de afgelopen herfstvakantie.

 

Ik vind dit een schrijnend voorbeeld van een ontwikkeling in de samenleving waarbij slachtoffers worden vertroeteld en gesteund en daders worden verguisd en aangepakt.

 

De dynamiek centraal

Therapie bij geweldsproblematiek heeft zich georganiseerd rond de polen ‘slachtoffers’ versus ‘daders’. Therapeuten identificeren zich daarbij eerder met slachtoffers dan met daders. Slachtoffers worden geholpen, opgevangen, begrepen en gesteund, daders worden geconfronteerd, gecontroleerd en moeten veranderen. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat bij een aantal gewelddadige paren waarmee ik werk er een wedstrijd is ontstaan wie er het eerste bij de telefoon is om de politie te bellen, want die is dan het slachtoffer en die zit dus goed. Bij levende systemen voldoen dichotomieën echter niet om de sociale en psychische werkelijkheid te beschrijven. Ook bij gewelds-problematiek is de dynamiek tussen betrokkenen zo complex dat daders vaak tegelijk ook slachtoffer zijn en slachtoffers ook daders. Bij het analyseren, begrijpen en behandelen van geweldsproblematiek is het zinvol de dynamiek centraal te stellen en alle betrokkenen uit te nodigen tot het nemen van verantwoordelijkheid om de gewelddadige interactie om te buigen naar een minder destructieve conflicthantering. De schuldvraag vergroot gewelddadige interactie, de vraag naar verantwoordelijkheid verkleint deze juist.

 

Het denken, waarnemen en handelen met de dichotomie dader-slachtoffer als richtlijn leidt tot vooroordelen en blinde vlekken. Informatie die niet past wordt weggezeefd., veel informatie gaat zo verloren. De kunst is om het daderschap van slachtoffers waar te nemen en het slachtofferschap van daders, zonder te verdwalen in een soort nihilisme waarbij normloosheid optreedt. Het onder ogen zien, erkennen en analyseren van het slachtofferschap van daders en het daderschap van slachtoffers helpt ons de dynamiek van geweld beter te begrijpen. Dat betekent niet dat we het geweld daarmee ook excuseren.

 

Juist in het postmoderne denken waarin we ons openstellen voor alle interpretaties van de werkelijkheid, past een ethische stellingname, namelijk dat fysiek en psychologisch geweld niet past in familierelaties en nooit te excuseren is.

 

Gevangenen van de dichotomie

Wanneer dader en slachtoffer los van elkaar worden ‘behandeld’, treedt er al gauw vervorming op. Een voorbeeld:

 

Een paar wordt naar mij verwezen door het maatschappelijk werk. Zij hebben samen een kind van acht maanden. Hij is indertijd bij haar ingetrokken, een kleine tweekamer woning in een oude buurt die gerenoveerd moet worden. Zij wil eigenlijk niet met hem verder. Hij wil heel graag verder, wil zijn vrouw en kind niet kwijt. Hij werkt parttime in de horeca, zij is in de ziektewet. Hij blowt en drinkt veel en heeft haar tijdens ruzies regelmatig bedreigd, geïntimideerd, belet het huis uit te gaan, en seks afgedwongen. Zij is in haar kinderjaren mishandeld en seksueel misbruikt.

 

Zij besluit na een therapiegesprek toch niet met hem verder te willen. Hij wil altijd seks en zij kan het niet meer hebben dat hij haar aanraakt. Ze kan zich niet voorstellen dat dat ooit nog verandert en ze wil hem niet meer zien. Aangemoedigd door haar maatschappelijk werkster besluit ze aangifte te doen. Haar doel is hem helemaal uit haar leven te bannen. Ze wil ook niet dat hij contact heeft met hun zoon, ze wil nooit meer iets met de vader te maken hebben.

 

De politie neemt de aangifte op en ziet haar ééndimensionaal als slachtoffer. Hij wordt opgepakt en voor drie dagen vastgezet. In die drie dagen willen ze een zaak hebben voor de officier van justitie. Ik word erbij gehaald als getuige-deskundige en er wordt mij gevraagd om haar aangifte te ondersteunen met zoveel mogelijk materiaal. Ik zeg dat ik niets kan zeggen zonder de schriftelijke toestemming van beide mensen. Zij regelen een schriftelijke toestemming van beide. Ik geef summiere informatie over de inhoud van het eerste gesprek en laat vallen dat ik de videoband van het eerste gesprek nog eens heb nagekeken en dat ik er verder niets kan uithalen. Wat volgt is een soort klopjacht op deze videoband. De rechercheurs willen de videoband bestuderen en zien welk bewijs ze daaruit kunnen halen. Ik voel weerstand en verzet mij hiertegen. De druk van de zijde van de recherche wordt opgevoerd. In de avond bel ik met meerdere collega’s, ook met een vertrouwenspersoon van mijn beroepsgroep. Het advies is unaniem: videoband niet afgeven. Deze videoband is gemaakt voor de behandeling, niet voor verhoor. Dat is een hele andere categorie en cliënten moeten ons kunnen vertrouwen. Ik voel me nu vastberaden: het gaat er om dat ook deze man vertrouwen kan houden in hulpverleners en dat hij zich daar toe kan wenden om zijn impulsen te leren beheersen. In de ochtend laat ik weten dat de videoband niet zal worden vrijgegeven. Dit wordt niet geaccepteerd. Ik word beschuldigd en geïntimideerd door de betreffende rechercheur. ‘Ik dacht dat u aan de goede kant stond, dat u ook wilt opkomen voor vrouwen die mishandeld worden. Ik moet mijn gedachten daarover herzien, u bent niet standvastig genoeg.’ En ‘dit gaat nu juist over het zoveel voorkomende alledaagse geweld, we hebben meer bewijzen nodig, anders kan de officier van justitie er niets mee en dan wordt de zaak geseponeerd. U kunt helpen het alledaagse geweld meer op de kaart te krijgen, aan te pakken, dat is toch wat u ook wilt?’. Ik voel me belaagd, maar blijf herhalen dat ik niet mee wil werken door de band vrij te geven. Ze zullen het moeten doen met de gegevens die ik al heb gegeven. Als ik diezelfde dag laat in de middag vermoeid naar huis wil gaan, blijkt de rechercheur mij beneden, in uniform, op te wachten. Ik heb haast en wil naar huis. Hij houdt me tegen en zet me flink onder druk. Ik word boos en dreig met een klacht. Hij snauwt terug dat hij zich juist over mij zal beklagen bij zijn baas. Inderdaad word ik de volgende morgen gebeld door die chef, er was geklaagd over mijn gebrek aan standvastigheid.

 

Deze rechercheur was gevangen geraakt in de dichotomie dader-slachtoffer en wilde alleen informatie krijgen die paste in dat beeld. Hij werd daardoor ook zelf een dader, een karikatuur van zichzelf. Als een ridder te paard vocht hij voor de zielige slachtoffervrouwtjes, een nieuwe vorm van machismo.

 

Niet lang daarna werd ik gevraagd bij de rechtbank in Haarlem te komen om informatie te verschaffen aan de advocaat van mijnheer. Er was nu namelijk door hem een rechtszaak aangespannen om een omgangsregeling af te dwingen met zijn zoon.

 

Nieuwsgierigheid bracht me er toe om in te gaan op het verzoek en geen gebruik te maken van mijn verschoningrecht.

 

Opnieuw een ontluisterende ervaring. Ik werd door de rechter-commissaris en door de advocaat de hemd van het lijf gevraagd. Iedere keer wanneer iets niet geheel klopte met de dingen die ik eerder had gezegd, werd ik daarop aangesproken. Ik kan u vertellen dat dat een zinvolle reflectie behoorlijk in de weg staat. In plaats daarvan moest ik naarstig op zoek naar wat ik eerder had gezegd en proberen mijzelf niet tegen te spreken. Ik werd met wantrouwen bejegend. Het bleek dat de advocaat van mijnheer had begrepen dat ik niet professioneel was. Zij vroeg ‘wat is dat eigenlijk, psychotherapie?’ en was verbaasd dat ik een universitaire opleiding had en mijn sporen in het werk met geweldsproblematiek wel had verdiend. Ik merkte aan de vragen dat haar doel was mij te laten verklaren dat mevrouw psychiatrisch gestoord was, dat zij een border-line persoonlijkheidsstoornis had of liefst nog iets ergers. Ik ben vanzelfsprekend niet meegegaan in het verstrekken van een diagnose. Dit maakte het gesprek tot een soort strategisch steekspel. De rechter-commissaris was verbaasd dat ik de videoband had gewist. Ik maakte duidelijk dat ik dat had gedaan omdat ik er niet op uit ben om de man aan de schandpaal te nagelen en ook niet om de vrouw te veroordelen of ziek te laten verklaren. Mijn doel is dat zij beide open blijven staan voor hulpverlening, vooral in het belang van hun zoon die nog lang meegaat in het leven.

 

Dichotomiseren vergiftigt

Waarom vertel ik u over deze persoonlijke ervaring: Naar mijn idee is het een duidelijke illustratie waar het waarnemen en interpreteren van de werkelijkheid in dichotomieën toe leiden kan, hoe informatie hierdoor gefilterd en gezeefd wordt en hoe dit denken zich als een olievlek verspreidt in de relaties van alle betrokkenen.

 

In deze casus kan ik de vrouw zien als slachtoffer maar ook als dader, de man als dader en ook als slachtoffer, in mijn contacten met de recherche werd ik benaderd als dader en voelde ik me slachtoffer en ga zo maar door. Deze dynamiek heeft de neiging zich uit te breiden en kan volgens mij alleen doorbroken worden door de dichotomie los te laten, de dynamiek centraal te stellen en reflectie op gang te brengen. Ook daarvan geef ik u een voorbeeld, een voorbeeld waarin het goed ging.

 

Nellie en John

Een vrouw, ik noem haar Nellie, belt mij wanhopig op. Zij was, samen met haar man John bij De Waag in behandeling geweest maar het had volgens haar niet geholpen. Weer had hij haar in elkaar geslagen. Toch wil ze niet bij hem weg. ‘Ik houd toch van hem, ik weet niet waarom, maar ik houd van hem’. Nellie woont met John in een kleine flat in een buitenwijk van Haarlem, op de vijfde verdieping van een galerijflat zonder lift.

 

John heeft een zoon van vijftien meegenomen uit zijn vorige relatie, zijn ex-vrouw is opgenomen in de psychiatrie en kan niet voor hun zoon zorgen. Nellie heeft een dochter van twaalf en een zoon van tien meegenomen uit haar vorige relatie. Haar ex-man is chronisch verslaafd en zwervend, hij is geheel uit beeld. Samen hebben John en Nellie een ‘love baby’ gekregen, een meisje, nu één jaar oud.

 

Beiden zijn in de ziektewet, Nellie vanwege onbegrepen pijnklachten in al haar gewrichten en John vanwege extreme chronische vermoeidheid.

 

Samen met een collega doe ik de intake bij hen aan huis. Daarmee krijgen we een beeld van hun woonsituatie. De was ligt hoog opgetast op de sofa, ik kan er nog net naast, Nellie aan de andere kant van de stapel. Mijn collega zit op een stoel evenals John, de kleine kruipt over de grond en de andere kinderen komen soms nieuwsgierig een kijkje nemen. Onze start-vraag is wat ze zelf aan hulp denken nodig te hebben en waarom zij denken dat de hulp tot nu toe nog niet voldoende heeft gewerkt. Het begint met aftasten. Ze maken duidelijk dat ze vooral geholpen zouden zijn met geld, want ze hebben enorme schulden. Ze hebben ook een grotere woning nodig, dat zou een hoop schelen. Wij gaan er in mee, met een knipoog voegen we er hulp in de huishouding, een grote gezinswagen en tot slot een zwembad aan toe. Na deze verkennende dans worden we serieuzer. Zij maken duidelijk dat er al veel hulp is geweest, maar dat ze tot nu toe het beste zijn geholpen door het Leger des Heils en door de voedselbank. Van hen kregen ze kleding en eten en door hen voelden ze zich gelijkwaardig behandeld. Bij de reguliere GGZ hebben ze echter weinig aansluiting gevoeld. Ze vertellen over de talloze hulpverleners die hun pad hebben gekruist. Een voorbeeld is dat een van de zoons op aanraden van de school werd verwezen voor een sociale vaardigheidstraining. Hij was vaak betrokken bij ruzies en ging dan schoppen en slaan. De school stelde deze training als voorwaarde om de jongen op school te kunnen handhaven. De ouders moesten deelnemen aan de bijbehorende oudertrainings-groep. Dit plan was op een fiasco uitgelopen. Ten eerste was de locatie van de therapieën op grote afstand van hun huis. De jongen moest daardoor met de bus naar therapie, maar een buskaart konden ze niet betalen. Hetzelfde gold voor de oudergroep, waar ze samen moesten komen, zodat ze ook nog oppas moesten regelen. De jongen ging toch een aantal malen naar de groep en de ouders namen gedeeltelijk deel aan de oudergroep. De jongen bleek vooral getraind te worden in assertiviteit, maar had zelf het idee dat hij dat al kon, zijn probleem was meer dat hij gediscrimineerd en gepest werd op school vanwege zijn armoedige achtergrond en kleding. De ouders vonden evenmin aansluiting bij de groep, zij haakten af.

 

Zo was er een waslijst van geïnitieerde en goedbedoelde hulpverlening die nooit echt wortel had geschoten. Zoals Nellie het uitdrukte: ‘zij spreken onze taal niet en wij spreken hun taal niet’. Dat was een zeer wijze opmerking: wanneer je dezelfde taal niet spreekt, gebeurt er helemaal niets.

 

Stress en bier

Doorsprekend over het geweld in hun relatie vertellen zij dat John inderdaad af en toe volledig door het lint gaat en dat Nellie al meerdere malen gewond is geraakt door zijn slagen. De laatste keer is Nellie in het trappenhuis van de betonnen trap af gegooid en daar is politie bij gekomen. John is het er mee eens dat dat niet te excuseren is. Doorvragend blijkt de opbouw voor de woede-uitbarsting vaak op dezelfde manier te verlopen. Meestal begint het met stress bij Nellie wanneer ze de taken in huis niet meer overziet. Soms vliegt alles haar aan, drukke kinderen, de was, de boodschappen waar geen geld voor is, de kleine flat, vragen uit school, huiswerk, ruzietjes tussen de kinderen, dreigende afsluiting van energie en andere zorgen. John doet veel in huis, maar kan er niet tegen wanneer zij hem opdrachten begint te geven en gaat opjagen. In haar stress begint Nellie dan steeds meer op hem in te hakken en hem verwijten te maken. ‘Ik moet hier ook alles alleen doen, je zit daar maar op je luie reet, overal kan ik weer oplossingen voor verzinnen’, John voelt zich dan onterecht beschuldigd, terwijl hij juist zo zijn best doet, hij probeert haar te dimmen en het zwijgen op te leggen. En wanneer dat niet lukt, wordt hij gewelddadig en probeert haar mond te sluiten door zijn hand erop te leggen en dan heeft hij zichzelf totaal niet meer in de hand.

 

John schaamt zich voor dit geweld, maar vindt ook dat zij hem wel erg kan opjagen en bekritiseren. Hij voelt dan totaal geen ruimte meer. Nellie herkent dat, maar blijft erbij dat hij haar soms in de steek laat. Hij loopt dan bijvoorbeeld weg en gaat bier kopen. Dat maakt het nog erger, er is geen geld voor en door bier wordt hij nog agressiever. John werpt in de strijd dat zij dan ook wel eens kan stoppen met blowen. Woedend pareert zij dat het mediwiet is die zij krijgt voor haar pijnklachten. Wij krijgen een aardig beeld hoe het uit de hand kan lopen. Wij vragen hoe het gaat wanneer zij wel een goed team zijn. Enthousiast kunnen zij vertellen hoe zij al heel veel hebben opgelost samen en hoe veel beter het gaat dan in hun vorige relaties toen zij zelf ook nog verslaafd waren en de kinderen afgepakt dreigden te worden. Dat mag in ieder geval nooit gebeuren. Beiden hebben ze een verleden met verwaarlozing en kindertehuizen en zij willen dit hun kinderen niet aandoen. Bij het praten over hun creativiteit en oplossingen vertelt Nellie hoe ze bij de markt aan het eind van de middag fruit en groente mag ophalen die anders weggegooid zou worden. Ze gaat er dan op de fiets heen met de kinderen, ieder propt de fietstassen zo vol mogelijk en dan wordt er thuis van alles klaargemaakt, want het moet wel direct verwerkt worden. John brengt in dat Nellie dan soms wel erg moe wordt van zo’n dag spullen halen, schillen, bakken en koken en dan slaat de stress weer toe en gaat zij hem commanderen. Dan gaat het soms juist weer mis. Wij concluderen dat ze heel veel zelf kunnen oplossen wanneer de teamgeest in stand blijft en dat het misloopt wanneer dat niet het geval is en ze tegenover elkaar komen te staan. Dat herkennen ze. Het plan wordt om hen zo te begeleiden dat ze hun teamgeest in stand kunnen houden, ook in zware tijden. De zittingen zullen afwisselend bij hen thuis en op het Lorentzhuis zijn.

 

Ontoerekeningsvatbare arm

Zitting drie zijn zij op het Lorentzhuis en ze zitten in de wachtkamer met pretlichten in hun ogen. Nellie: ‘vertel jij maar, ik schaam me rot’. John: ‘nee, je moet het zelf vertellen’. Ze begint: Jamy, hun middelste zoon, werd al langere tijd gepest op school. Ze waren er achter gekomen dat dit steeds werd aangesticht door een zelfde jongen. De moeder van deze jongen bleek een aversie te hebben tegen hun - volgens haar - asociale gezin. Ze klaagde vaak bij de schoolleiding over de kinderen en over de ouders en roddelde met andere ouders op het schoolplein. Nellie merkte dit al langere tijd op en wilde er iets aan doen. Ze ging de volgende morgen vroeg mee met haar zoon om even met zijn leerkracht te spreken en een afspraak te maken voor een langer gesprek. Terwijl ze de leerkracht aansprak bij de ingang van de klas en uitlegde waarover het ging, kwam de moeder van de belager van haar zoon erbij staan en onderbrak haar steeds: ‘nee, dat is niet waar, dat liegt ze, het is heel anders, zal ik mijn verhaal eens even vertellen?’, et cetera. Nellie bleef de leerkracht aankijken en aanspreken, maar ‘opeens schoot mijn linkerarm uit en de andere moeder kreeg een dreun en lag met een bloedende lip op de grond’. De commotie was groot en de directeur haalde de politie erbij. Deze reageerde goed en wist de ouders en leerkrachten tot bedaren te brengen zodat de lessen konden beginnen en de zaak niet groter werd gemaakt dan hij was.

 

Ik merkte op dat Nellie het beschreef alsof ze zichzelf ontoerekeningsvatbaar verklaarde. ‘Nee hoor’ zei ze, ‘mijzelf niet, maar mijn arm wel’. En, ‘ik begrijp John nu veel beter, het is inderdaad vreselijk als iemand zo op je in blijft praten terwijl je wilt dat ze haar mond houdt’. Dat laatste was misschien wel het allerbelangrijkste. Doordat ze zich kon verplaatsen in haar man en zelfs in zijn gewelddadig optreden, werd de dichotomie van dader en slachtoffer doorbroken. Dit maakte het voor hem makkelijker om te benadrukken dat het toch niet goed te praten valt. Juist hierdoor konden zij gaan samenwerken in het doorbreken van de destructieve spiraal waarin zij regelmatig gevangen zaten.

 

Tot slot nu nog kort een aantal overwegingen. Hoogleraar forensische psychiatrie Antoine Mooij schreef in 2004 een boek over toerekeningsvatbaarheid dat tot nadenken stemt. Mooij maakt zich daarin zorgen over de ontwikkelingen in de forensische psychiatrie en in de strafrechtsspraak. Hij stelt dat het geloof in de veranderbaarheid van de criminele mens, in zorg en reclassering, bijna geheel uit het maatschappelijk bewustzijn verdwenen is.

 

Hij constateert een overmatige cultivering van het slachtofferschap en een politiek gesanctioneerde druk op wraak, vergelding en bestraffing. Alom wordt geroepen om een harder optreden van de overheid tegen criminaliteit en afwijkend gedrag. Hij vreest dat het verlichte ideaal van een humane strafrechtpraktijk vermoedelijk een van de slachtoffers zal zijn van dit populistische onbehagen. Controle en toezicht nemen de plaats in van zorg en reclassering; verantwoordelijkheid en handelingsvrijheid worden vervangen door wraak en afweer. Deze beweging doet zich niet alleen in Nederland voor. Bij de recente heftige rellen in en rond Parijs wordt er gezocht naar de schuldigen en roept Sarkozy dat dit rapaille met harde hand gestraft en opgesloten moet worden. Reflectie lijkt geheel te ontbreken.

 

Vanuit de psychiatrie en de psychopathologie, maar vooral vanuit de daarachter liggende filosofie, pleit Mooij voor een blijvende erkenning van het domein van het psychische, waarin subjectiviteit, intentionaliteit, verantwoordelijkheid en reflectie centraal staan.

 

Ik ben dit geheel met hem eens. Laten we ons weren tegen de beperkende filosofie van de sterke cesuur tussen dader en slachtoffer, daarmee doen we iedereen tekort, ook onszelf.

 

JUSTINE VAN LAWICK is psycholoog/psychotherapeut bij het Lorentzhuis te Haarlem, centrum voor systeemtherapie, opleidingen en consultatie.

 

 

 

Referentie: 
Justine van Lawick | 2005
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 1 | 3 | 18-24