De buurman

Acht jaar geleden liep ik op de Rozengracht met mijn zoontje van een paar weken oud op mijn buik boodschappen te doen. Een klein mannetje kwam me tegemoet. Ik liep rustig te kuieren. Het mannetje hield in en zei: ‘Ik kan niet om jouw mooie ogen heen.’ Een onverwacht compliment van een lelijk meneertje.

We deden allebei of we elkaar niet kenden. Niets was minder waar. We waren net geen familie, maar daar was de afstand wel mee geschetst.

Ik wees op een turquoise mutsje ergens op mijn borst. ‘Dit is mijn zoon’, zei ik. Ik noemde duidelijk zijn voor- en achternaam om ieder misverstand te voorkomen. Ik voegde er nog aan toe: ‘Ik heb dezelfde achternaam, en dat wil ik zo houden.’ Het mannetje gromde.

Hier werd de basis voor een wel heel merkwaardige vriendschap gelegd.

Het mannetje heet Ischa. Nu kom ik hem tegen op de hoek van de Prinsengracht en de Lauriergracht. Zonder inleiding vraagt hij: ‘Zeg, zie jij je vader nog wel ’s?’ Ik hoor een trilling bij het woord jij. ‘Nee’, zeg ik, ‘die is gek.’ ‘Ach’, zegt Ischa, ‘van die generatie zijn ze allemaal kwaadaardig.’ Ik vertel het verhaal van de vuilnisbak. Toen ik achttien was, bakte ik bij mijn vader een eitje. Mijn ouders waren al jaren luid en duidelijk gescheiden. Ik gooide de eierschaal in de vuilnisbak en zag daar tot mijn stomme verbazing een onaangebroken slagroomtaart op de bodem liggen. ‘Papa, weet je dat er een slagroomtaart in de vuilnisbak ligt?’ ‘Ja, ik hou niet van slagroomtaart. Presser en Bep kwamen gisteren op bezoek en namen hem mee.’ Ischa knalt uit elkaar. ‘Dat moet je opschrijven’, zegt hij, zich hernemend.

Zou het gezond zijn als buren niet voor elkaar onder willen doen in het onderkennen van naoorlogse problematiek? Ik weet zeker dat mijn leven erdoor getekend is en Ischa vind ik maar een schreeuwlelijk. Hij vindt dat ook. ‘Buurvrouw, wat een luiers! Wanneer houdt dat ’s op?’ Ik haal net een pak Pampers van mijn bagagedrager. ‘Kan me niets schelen’, antwoord ik, trots op mijn zoon, ‘ik zwaai ze door de lucht!’ Over zoveel onzin zijn schouders ophalend loopt hij door.

‘Dag buurvrouw, ben je wel gelukkig, of zullen we wat beginnen?’ Het een staat los van het ander. Met Ischa iets beginnen, hoe geestig ook bedoeld, is te krankzinnig voor woorden. ‘Je hebt er niets mee te maken!’, bloos ik.

Ondertussen moeten er boodschappen gehaald. Iedere dag hetzelfde liedje. ‘Waar ga jij naar de slager?’, vraagt Ischa.

Ik antwoord out of the blue: ‘Bij Wegman, je weet wel, die slager met die deur op de platte hoek van de De Clerqstraat.’ Ik denk ondertussen dat als ik daar twee keer geweest ben, het veel is.

 

Hij trekt wat wit weg.

Ik heb een lekke band. Ischa staat bij de fietsenmaker met een sportfiets. Hm, een sportfiets, denk ik. Niks voor hem. Of toch? Wat interesseert het me überhaupt hoe die man zich verplaatst? ‘Ja, ja’, snerpt hij, ‘je ziet er goed uit. Heb je een minnaar?’ Ischa, dit kan echt niet.

Weet je wat we een keer doen?’, zegt Ischa. ‘We gaan een keer bij elkaar op bezoek. Jullie gaan in mijn huis zitten en ik in dat van jullie.’ Ik vind dat het beste voorstel op sociaal gebied dat ik ooit gehoord heb. Hier is geen ontkomen aan. Je hoort mensen wel eens vertederd over een stel zeggen: Ze kunnen niet met, en niet zonder elkaar. Bedoel je zoiets, Ischa?, denk ik.

Inmiddels weet de hele buurt dat Ischa hier woont. Hij praat met iedereen. Van de invalide man die op zijn goedertierenheid kan rekenen, vertel ik hem niet dat het vroeger een groenteman was, maar voornamelijk een rasproleet die iedereen Caballero-rokend afblafte. Nu kan hij al jaren door een attaque niet meer praten. Ischa is populair in de buurt.

Ischa ontdekt het koffiehuis, en laten we eerlijk zijn: het koffiehuis ontdekt Ischa. Dat is leuk, elke dag een journalist met grapjes. Je hoeft niets te betalen en je hoort nog ’s wat. Als ik langs fiets, kijk ik automatisch naar binnen. Als hij er zit, zwaaien we. ‘Ik zag Ischa’, zeg ik aan de lunch. ‘O’, zegt mijn man.

We moeten stemmen in de Elandsstraat. Ischa zit in het koffiehuis. Hij wenkt me. Als ik binnenkom, zegt hij 'Koffie!’ tegen de baas. Als we tegenover elkaar zitten, zegt hij: ‘Met jou is natuurlijk heel veel aan de hand.’ Ik knik verontwaardigd. Ik vind het géén opmerking, en toch wil ik het horen. Want natuurlijk ben ik een verward kruitvat, tot op heden kwetsbaar door wat mijn familie in de oorlog heeft meegemaakt. Een vleesgeworden nasleep. ‘Jij bent intelligent’, zegt Ischa. Godverdomme, wat een gratuite opmerking. Get to the point, denk ik. Hij staat opeens op en zegt: ‘Even mijn sigaretten halen.’ Als hij terugkomt van zijn huis aan de overkant geeft hij mij zijn boekje Gekgemaakt in het huwelijk en steekt een Peter Stuyvesant op. Met potlood schrijft hij voorin: VdS. Hij zegt: ‘Dat betekent Van de Schrijver, dat is heel ouderwets.’ We kijken naar buiten. ‘Zie je die blonde vrouw daar?’, zegt Ischa. ‘Welke, die? Die is donkerzwart’, zeg ik. Hij lacht. ‘Ik val op blond’, praat hij verder. ‘Waarom?’, vraag ik. ‘Voor op de schoorsteenmantel’, zegt Ischa. Ik ga stemmen.

‘Gaan jullie altijd naar Londen? Londen vind ik net een concentratiekamp.’ Ik zeg in totale vertwijfeling: ‘Ben je wel eens in Israël geweest?’ ‘Zo vaak’, zucht Ischa.

Mijn verjaardag. Ik hijs mijn zoontje in zijn stoeltje voorop de fiets om boodschappen te gaan doen. Ischa komt aangehold. ‘Kom’, zegt-ie, ‘fiets even van de brug.’ Hoe lang duurt zoiets? Laten we zeggen vijf seconden, ruim geschat. Het wordt gefilmd en ik rij meteen door om in te slaan voor de visite die ’s avonds komt.

Ischa heeft een eigen tv-programma, blijkt een paar weken later. In de kleuterklas van mijn dochter hoor ik een moeder tegen een vriendin zeggen: ‘Ze zit in de leader.’

Ik zet mijn fiets vast aan het hek voor ons huis. Ischa, zonder inleiding: ‘Ze kan niet schrijven hoor, die vriendin van je.’ Mijn vriendin krijgt maanden later een Gouden Kalf voor een documentaire. Met de commentaarstem van Ischa. Home is where the heart is.

Ischa heeft een vriendin. Ze zijn ongeveer even groot. Als hij ons een keer aan elkaar voorstelt, mompelt hij: ‘De buurvrouw.’ Zijn vriendin is niet geïnteresseerd.

Ischa is betrouwbaar in zijn onberekenbaarheid. Hij leent een videoband van me en belooft hem voor een bepaalde datum terug te geven. Na coulant lang te hebben gewacht ga ik bij hem langs. Als ik heb aangebeld gooit hij de sleutels uit het raam. Ischa zet oploskoffie. Allebei zogenaamd slachtoffer-af. Hij heeft een ster uit Goede tijden slechte tijden voor me uitgeknipt tot postzegelformaat. ‘Voor Hanna’, zeg ik. Hij knikt. Bij het weggaan loop ik per ongeluk de wc-deur in in plaats van de trapdeur. ‘Dat gaat zelfs mij te ver’, zegt Ischa. ‘Dag buurman’, zeg ik verlegen.

In de Raadhuisstraat. ‘Hé, hoe is het met je anorexia?’ ‘Ischa, ik heb geen anorexia.’ ‘Ja, ik weet het’, antwoordt hij, ‘ik moet afvallen.’ Ik moet vertellen wat ik gedaan heb. Een haring gegeten bij de stal. ‘Zo heb ik mijn psychiater een keer opgebiecht dat ik een spijkerhemd had gekocht.’ We lachen allebei hopeloos beschaamd. We gaan koffie drinken bij meneer Pannekoek, een café. Met zijn lepeltje eet hij naar goed joods gebruik de slagroom van mijn warme appeltaart. Hij, die zich zogenaamd zorgen maakt of ik wel genoeg eet.

Ischa is erg moe en vertelt van alles. Namen van mensen met wie hij fijn gewerkt heeft in zijn leven, over zijn dochtertje dat zo wijs wordt.

Waarom wordt alles opeens zo raar? Ik vertel over Curaçao, waar ik als kind gewoond heb. ‘Net Meppel, maar dan heter’, had zijn vader gezegd. We stikken erin. ‘Niet te harden, die humor’, zeg ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘niet te harden.’ Als we buiten komen, zeg ik: ‘Het is koud Ischa, vergis je niet.’ Hij zegt toch maar naar de groenteman te gaan in plaats van naar de Bijenkorf.

Vijftig jaar na Auschwitz. Ik fiets in de vooravond weg om mijn dochter bij een vriendinnetje op te halen. Ischa loopt daar. Ik steek bij wijze van groet mijn duim omhoog. Kan het platter, denk ik nog.

Op de Keizersgracht staat een ambulance met open deuren. Ik fiets erlangs naar mijn werk. ‘Hé, hé, groeten we niet meer?’ Ik stap af en zeg: ‘Je moet niet schrikken hoor, een eindje verderop wordt een vrouw een ziekenauto in geschoven.’ ‘O, en jij zag jezelf daar al liggen natuurlijk.’

Laatste dag. Ischa is jarig, en dood. Dag buurman. Rust zacht.

Mijn dochter: ‘Waarom fiets je toch zo langzaam?’ In het Engels zeggen ze: Because.

Oktober, 1995

Referentie: 
Aletta Schreuders | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 65-68