De beleving van de Tweede Wereldoorlog door de verschillende kategorieën oorlogsgetroffenen

Inleiding

Het thema van mijn betoog is: de beleving van de oorlog door de verschillende kategorieën oorlogsgetroffenen. Ik wil voorop stellen dat iedereen de oorlog uiteraard op zijn eigen manier beleefd heeft en dat het onmogelijk is te spreken over ’de’ beleving van de oorlog door een bepaalde groepering. Wel acht ik het mogelijk in algemene termen iets te zeggen over deze beleving. Bijvoorbeeld door het weergeven van bepaalde gebeurtenissen en omstandigheden en hoe die ervaren zijn.

De kategorieën die achtereenvolgens aan de orde komen zijn: de Joden, de verzetsmensen, de Indische vervolgden en de burger-oorlogsgetroffenen. Voor wat betreft de Joodse kategorie kan ik ook iets over mijn eigen beleving zeggen, omdat ik Joods ben en als kind de oorlog heb meegemaakt. Aangezien ik maatschappelijk werkster ben bij een instelling die zich specifiek met deze mensen bezighoudt, de Stichting Joods Maatschappelijk Werk, zal ik over de beleving van de oorlog door de Joden ook het uitvoerigst zijn. Ik ken deze kategorie immers het beste.

Toen de oorlog in 1940 uitbrak was ik vijf. Het grootste deel van de oorlog ben ik ondergedoken geweest bij een gereformeerd gezin, een heel fijn gezin. Ook mijn ouders hebben ondergedoken gezeten en hebben de oorlog overleefd. Hoewel ik de oorlog dus zelf heb meegemaakt was deze tijd in mijn beleving helemaal niet zo’n slechte tijd. Ik ben ook maar in één gezin geweest, in tegenstelling tot vele andere onderduikers, die soms tientallen adressen gehad hebben. Maar ik was natuurlijk een kind en heb daarom de oorlog sowieso heel anders beleefd dan de volwassenen.

De Joden

Hoe hebben de Joden de Tweede Wereldoorlog ondergaan? Iedereen denkt bij deze episode uit de Joodse geschiedenis natuurlijk meteen aan de Duitse koncentratiekampen en de verschillende dingen die zich daar hebben afgespeeld. In de literatuur wordt daaraan ook altijd de meeste aandacht besteed.

Veel minder is er bekend over de angst en zorgen die allerlei Duitse maatregelen, gericht tegen de Joden, met zich meebrachten. Maatregelen die vooraf gingen aan de deportaties naar de kampen. Daarover wil ik het hebben; over de reaktie van de Joden op de Duitse bezetting van ons land en wat die voor hen betekende.

In januari 1939 spreekt Hitler voor het eerst in het openbaar over zijn streven alle Joden te vernietigen. Maar het was voor de Joden in Duitsland al lang daarvoor moeilijk geworden een enigszins normaal leven te leiden. Er werden steeds meer maatregelen genomen die de vrijheden van Joden inperkten. Zij werden voortdurend bedreigd en geprovoceerd en vluchtten dan ook met duizenden tegelijk, ondermeer naar Nederland.

Dat vluchten op grote schaal was voor de Joden in Nederland niet meer mogelijk toen ook zij slachtoffer dreigden te worden. En de Duitse Joden die dachten dat ze hier in Nederland veilig waren bleken verkeerd gegokt te hebben. Toen de Duitse troepen Nederland in 1940 bezetten behoorden de Duitse Joden tot de eerste slachtoffers die werden opgepakt en in het kamp Westerbork werden geïnterneerd. Dat kamp was overigens vóór 1940 door de Nederlandse regering zelf gebouwd om de Joodse vluchtelingen uit Duitsland in onder te brengen.

Mei 1940

Toen de Duitsers in mei 1940 ons land binnenvielen brak er onder de Joodse bevolking angst en paniek uit. Vele families probeerden alsnog te vluchten, via de kust, met boten naar Engeland. Dat lukte natuurlijk lang niet iedereen. Mensen die wel op de boot konden komen en anderen voor wie geen plaats meer was en die onverrichterzake weer naar huis moesten terugkeren. Er zijn in die mei-dagen ook heel wat zelfmoorden onder de Joden gepleegd.

Dat was dus de eerste reaktie op de komst van de Duitsers. Maar voor de meesten ging alles al snel weer zijn gewone gangetje. In het begin van de zomer van 1940 hadden de mensen het gevoel dat er met de komst van de Duitsers niet zo gek veel veranderd was. Mensen gingen gewoon naar hun werk en de kinderen naar school.

Toen, in juli 1940, werd er door de Duitsers een maatregel afgekondigd die aanvankelijk zeer onschuldig leek. Er kwam een regeling die het ritueel slachten van dieren verbood. Er werd dus niet over de Joden gerept, maar het trof hen wel direkt. Ik noem dit omdat deze kwestie ook vandaag de dag aktueel is. Dit werd duidelijk toen staatssekretaris Ploeg in 1984 liet weten voorstander te zijn van een verbod op ritueel slachten. Afgezien van de vele buitenlanders in Nederland, reageerden ook de Joden zeer verontwaardigd op deze uitspraak. Gezien de Duitse maatregelen tijdens de oorlog is die reaktie ook heel begrijpelijk. Dat slachten volgens bepaalde riten is onderdeel van het Joodse geloof en alle Joden die kosher eten werden erdoor getroffen. Maar ja, dachten de mensen, als dit alles is dan valt het wel mee. De meesten aten toch niet kosher...

In oktober 1940 kondigden de Duitsers een maatregel af die veel meer Joden zou treffen. Alle Nederlandse ambtenaren kregen een formulier en moesten verklaren dat ze Ariër waren, dat wil zeggen: niet van Joodsen bloede. Nu zaten er in Nederland vele Joden onder de ambtenaren: in het onderwijs, de rechterlijke macht, bij gemeenten etc.. Zij konden deze Ariërverklaring dus niet ondertekenen. Op deze manier werd er dus een scheiding gemaakt tussen Joden en niet-Joden. Van vele kanten kwam er protest. Alle protesten waren echter tevergeefs. Joden mochten niet meer in overheidsdiensten worden aangenomen of bevorderd. De Joden die al in overheidsdienst werkten werden van hun werk ontheven. Dus niet ontslagen, maar ontheven. In feite kwam dat op hetzelfde neer, want ze mochten niet meer op hun werk komen. Sommigen hadden daar grote problemen mee, anderen vatten het wat lichter op. Bij de meesten was de ernst van de zaak nog niet doorgedrongen.

Registratie

In 1941 kondigden de Duitsers een nieuwe maatregel af. Alle Joden moeten zich laten registreren. Het werd zó georganiseerd dat de Joden zich zelf zouden aanmelden. Dus, op basis van vrijwilligheid. Maar wel zo, dat als je het niet deed er een forse straf op stond. Iedereen in Nederland moest zich trouwens laten registreren en kreeg dan een persoonsbewijs. Alleen de Joden kregen een vette stempel met een ’J’ erin gedrukt. Bij kontroles konden de Joden er dus zo tussenuit gepikt worden.

Iedereen werd verplicht alle persoonlijke bezittingen van enigerlei waarde aan te geven. Ook moesten de Joden al hun bezittingen laten registreren. Ik herinner me dat mijn moeder haar gouden horloge verstopte en een ander, metalen, horloge kocht. Zo probeerde natuurlijk iedereen zijn kostbare en dierbare spulletjes buiten de registratie te houden.

Joden die winkels hadden werden uit hun zaak gezet en kregen Duitse beheerders; ’Verwalter’ werden ze genoemd. Sommige zaken werden gewoon opgeheven of verkocht. De eigenaren hadden daar niets meer over te vertellen.

Opeens hadden de Joden die uit hun ambt ontheven waren of uit hun zaak gezet een zee aan vrije tijd. Psychisch was dat voor de meesten een hele klap, zeker voor de mensen met een eigen zaak, die al hun bezittingen zomaar moesten afstaan.

Represailles

Op kleine schaal was er heel wat verzet tegen de Duitsers. Men probeerde ze te pesten waar dat maar kon, hoewel zeker niet iedereen zich daar aan waagde. Een van die dingen die er gebeurden, en die niet zonder gevolgen bleven, speelde zich af in ’de Ijssalon’, die eigendom was van twee Duitse Joden. Over die gebeurtenis is niet zo lang geleden een speelfilm in première gegaan. De ijssalon was een ontmoetingsplaats van een groepje jongeren die in het verzet zaten. De Duitsers werden daarover getipt en deden een inval. Een paar jongens waren daar op voorbereid en hadden een hoge-drukspuit geïnstalleerd op ooghoogte, met geconcentreerde chloor. Een aantal Duitse soldaten raakte daardoor ernstig gewond. Als represaillemaatregel tegen dit soort aktiviteiten werden kort daarop 425 Joodse jongemannen in de buurt van de Joodse wijk opgepakt en naar Mauthausen gestuurd. Mauthausen was een vernietigingskamp, dat men toen nog niet kende.

De historicus Presser, die een beroemd boek over de Joodse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog geschreven heeft, ’de Ondergang’ getiteld, schrijft hier zeer ontroerend over. Zo vertelt hij hoe de ouders van die zojuist genoemde jongens aan de Duitsers vroegen of ze ook pakjes konden sturen en brieven. Ze wisten dat hun zonen in een kamp zaten, maar van de verschrikkingen die zich daar afspeelden waren ze absoluut niet op de hoogte. Mauthausen was een kamp waar je eigenlijk nauwelijks kon leven. Er was daar een steengroeve, waar men de hele dag voortdurend met grote en zware stenen van beneden naar boven moest sjouwen. Voor jongens die dit niet gewend waren was dit eigenlijk niet te doen. Er waren tientallen valpartijen per dag, de een na de ander overleed als gevolg van de onmenselijke inspanningen, waar geen evenredige voeding tegenoverstond. Velen hebben zich ook gewoon naar beneden gestort. Dat is later allemaal pas bekend geworden. Er zijn ook nauwelijks mensen die dat kamp hebben overleefd.

In feite speelden de Duitsers een spelletje met de ouders, die trouw pakjes en brieven stuurden, terwijl hun zoons allang waren gestorven.

De Februari-staking

Als reaktie op de represaille-maatregelen van de Duitsers brak er in februari 1941 een grootscheepse staking uit in Nederland, die begon in de Amsterdamse havens. De havenarbeiders woonden voor een belangrijk deel in de wijk vlak achter de Joodse buurt in Amsterdam. Er bestond onderling vrij veel kontakt vóór de oorlog tussen de bewoners van beide wijken. Het is dus niet toevallig dat juist daar de staking begon die zich over heel Nederland verspreidde en bekend staat als ’de Februari-staking’. In heel bezet Europa is deze staking overigens de eerste massale protest- en solidariteitsaktie geweest van niet-Joden voorde Joodse bevolkingsgroep, gericht tegen de Duitse bezetter.

De Duitsers dreigden om nog meer Joden op te pakken als de staking niet zou ophouden. Van Joodse kant is toen druk op de arbeidersorganisaties uitgeoefend om een eind aan de staking te maken, uit vrees voor nieuwe represailles. Dat is toen ook gebeurd. Dit verzoek kwam eigenlijk van de Joodse Raad, een door de Duitsers ingestelde kommissie, bestaande uit Joodse notabelen, die alle maatregelen en instrukties van Duitse zijde doorgaf aan de Joodse bevolking. Als de Duitsers zeiden: we hebben zoveel mensen nodig voor de kampen, dan was de Joodse Raad ervoor verantwoordelijk dat dét aantal mensen er kwam. Uiteraard was dit een weinig benijdenswaardige taak. Men deed het met het idee dat men zo de zaak nog een beetje in eigen hand had en over bepaalde maatregelen met de Duitsers zou kunnen onderhandelen. Er is na de oorlog veel kritiek geweest op de Joodse Raad. Dat is begrijpelijk, maar de leden van de Joodse Raad stonden wel met de rug tegen de muur.

In het najaar van 1941 werd de maatregel afgekondigd, dat alle Joodse kinderen naar aparte Joodse scholen moesten. Erwaren werkeloze Joodse leraren genoeg om deze kinderen les te geven. Er werden ook aparte Joodse scholen ingericht. Van de ene op de andere dag verdwenen dus alle Joodse kinderen uit de klas; in één klap waren ze al hun vriendjes en vriendinnetjes kwijt. De kinderen vonden dat uiteraard verschrikkelijk. Ook de niet-Joodse leraren en onderwijzers wisten niet wat ze hiermee aan moesten. Hoe moest je dat nu uitleggen tegenover alle andere kinderen? Bovendien zaten er kinderen van N.S.B.’ers in de klas, te veel open kritiek kon je dus ook niet hebben. Voor de ouders was het heel moeilijk te aanvaarden. Je had een goede school voor je kind uitgezocht en nu moest je maar afwachten hoe het onderwijs zou zijn. Afgezien nog van het weerzinwekkende idee dat hun kinderen niet meer met niet-Joodse kinderen konden optrekken. Kleine kinderen moesten vaak veel verder weg lessen volgen. Dit betekende vaak halen en brengen en opnieuw dingen organiseren. En men had het voorgevoel, dat dit wel niet de laatste maatregel zou zijn.

Verboden voor Joden

En inderdaad, er volgde binnen korte tijd een nieuwe reeks van maatregelen van de Duitse bezetter. Er kwamen bij allerlei openbare gelegenheden bordjes te hangen met daarop de tekst: Voor Joden verboden. Bij parken, zwembaden, sportvelden, theaters, musea, bibliotheken, op al deze plaatsen mochten Joden zich niet meer vertonen. Het kwam er dus op neer dat opeens alle zaken, die het leven veraangenamen, voor Joden verboden waren. Men mocht geen lid meer zijn van gemengde verenigingen, waar

zowel Joden als niet-Joden lid van waren. Joden werden steeds meer tot een aparte groep gemaakt, afgescheiden van alle andere Nederlanders. Vervolgens kwam er een maatregel waarbij het Joodse artsen, advokaten, apothekers en allerlei zelfstandigen verboden werd niet-Joodse kliënten te hebben, en omgekeerd. Ik denk dat artsen het meest sprekende voorbeeld vormen, omdat er vaak een sterke band bestaat tussen arts en patiënt. In een tijd als deze, waarin de problemen hoog opliepen was het voor velen een nieuwe klap dat ook deze vertrouwensfiguur wegviel. Bovendien waren zij het die in sommige gevallen de nodige verklaringen konden verschaffen om te voorkomen dat je zomaar door de Duitsers kon worden opgepakt. Toch waren er nog steeds mensen die zeiden, nou ja als het hier bij blijft dan komen we die oorlog wel door.

Iedereen volgde het oorlogsgebeuren op de voet. Er werd bijna over niets anders meer gepraat, zeker in Joodse kring. Ik kan me die gesprekken van volwassenen als kind zijnde nog heel goed herinneren. Wanneer zouden de Duitsers verslagen worden en waar; als die oorlog maar voorbij was dan zou alles weer worden zoals het geweest was. Het was vooral die spanning: hoe lang zou het nog duren en wat zal ons nog allemaal boven het hoofd hangen. De meesten waren daar toch niet meer zo gerust op.

Er was tenslotte geen Nederlandse overheid meer die jou als burger kon beschermen. De mensen voelden zich in feite vogelvrij. Als er vandaag de dag iets met je gebeurt, dan kun je je recht halen, een klacht indienen. Dat kon toen niet, je moest alles lijdzaam over je heen laten gaan, zelfs het grootste onrecht. Het maakte de mensen machteloos, bang en argwanend.

Overheidsfunkties werden bekleed door Duitsers en N.S.B.’ers, daar hoefden Joden dus met hun problemen niet aan te komen.

Vooral de onzekerheid over wat er komen ging was fnuikend. Langzaam druppelden ook de berichten binnen over de concentratiekampen, door de Duitsers ’werkkampen’ genoemd, waar de Joden naar toe werden gestuurd. Zij moesten daarvoor gekeurd worden door hun (Joodse) arts. Die artsen probeerden natuurlijk zoveel mogelijk mensen af te keuren. Maar als je honderd mensen moet keuren, kun je er moeilijk honderd afkeuren. Deze artsen stonden dan ook voor een geweldig dilemma, hoe moesten zij hun keuze bepalen? Hoeveel kun je er afkeuren zonder argwaan te wekken? Ze werden dus gedwongen mensen goed te keuren, terwijl ze wisten of op zijn minst vermoedden wat die mensen boven het hoofd hing. Ze konden hun werk ook slechts doen met het idee dat, met een Duitse of N.S.B.-arts op hun stoel, er beslist nog veel meer mensen zouden worden goedgekeurd. Voor de artsen die deze taak hebben uitgevoerd drukte die verantwoordelijkheid uiteraard als een zware last op hun schouders.

De gele ster

In mei 1942 wordt de maatregel afgekondigd, dat iedere Jood vanaf zijn zesde jaar een gele ster moest dragen. Ik herinner me wat een ellende dat was, vooral ’s zomers, 's Winters werd die ster op de winterjas genaaid en daar bleef hij maanden op zitten, ’s Zomers moest die ster van de ene op de andere jurk gezet worden. Zonder die ster mocht je niet naar buiten. Het waren van die rotdingen die in de was niet goed bleven, dus moesten ze er voortdurend worden afgehaald en opgenaaid. Daarom waren er een heleboel mensen die een ’’bolerootje” droegen met zo’n ster erop, die deden ze dan over hun blouse aan om van dat genaai af te zijn. Maar op een gegeven moment mocht dat niet meer. Dat was natuurlijk gewoon om te pesten. Zelf heb ik die ster dus ook gedragen. Ik was toen nog een kind en besefte eigenlijk niet wat het idee achter die ster was. Ik vond het eigenlijk prachtig en was er trots op. Er waren trouwens ook vele andere Joden die er trots mee over straat liepen, zo van: kijk, ik ben een Jood. Aan de andere kant waren er ook heel wat die het verschrikkelijk vonden om dat ding te dragen en die zich ervoor schaamden.

Er zijn ook niet-Joden geweest die zo kwaad waren over deze diskrimine-rende maatregel, dat ze uit protest zelf ook zo’n ster zijn gaan dragen. Daarop kwam natuurlijk al snel een reaktie van de Duitsers, die hiertegen maatregelen namen. Wat ook veel gebeurde - en daar konden de Duitsers niets tegen doen - was dat niet-Joden heel beleefd Joden die een ster droegen zijn gaan groeten, ook uit protest.

Andere maatregelen die werden afgekondigd door de Duitsers volgden elkaar in snel tempo op. Joden mochten geen fiets meer hebben, mochten niet meer met de tram, de trein, de taxi. Ook de telefoon moest weg. Dus, alle komfort dat je had werd je langzamerhand ontnomen. Je werd een tweederangs-burger. Joden mochten niet meer in huizen van niet-Joden komen. Niet-Joden mochten geen bezoek meer brengen aan Joodse vrienden en kennissen, en er waren nogal wat van dergelijke kontakten. Je moet je eens voorstellen, hoe ingrijpend dat voor de mensen was. Een aantal mensen dat echt bang was kwam inderdaad niet meer op bezoek, anderen zeiden: ’’Zijn ze nu helemaal gek geworden, ik blijf gewoon komen hoor”. Maar het idee dat je illegaal bij elkaar zat bracht toch de nodige spanningen met zich mee. Wel werd duidelijk wie de mensen waren waarop je kon rekenen.

Opgepakt

Joden mochten op een gegeven moment ook niet meer naar buiten van acht uur ’s avonds tot zes uur ’s morgens. Als de mensen thuis waren konden ze dus gemakkelijk worden opgepakt. Dat gebeurde dan ook altijd ’s avonds en ’s nachts. Mensen werden zo van hun bed gelicht en meegenomen voor transport. En als extra pesterijtje was dat vaak op vrijdagavond of op één van de Joodse feestdagen. Het was werkelijk frappant hoe de Duitsers er steeds weer in slaagden om allerlei maatregelen tegen de Joodse bevolking af te kondigen vóór shabbat of vlak vóór de feestdagen. Die hoogtijdagen werden daardoor volledig vergald.

De Joden die werden opgepakt, overdag zo van de straat of ’s nachts uit hun huizen, werden direkt naar het Centraal Station in Amsterdam gebracht. Enige tijd later, toen de aantallen groter werden, moest men eerst naar de Hollandse Schouwburg. In dit theater, schuin tegenover Artis, werden de mensen meestal meerdere dagen tot wel een week vastgehouden. Honderden mensen zaten daar boven op elkaar, volwassenen en baby’s, met slechts een paar toiletten. Allemaal zenuwachtige gespannen mensen die niet wisten wat hen boven het hoofd ping. Door vrienden en kennissen werd af en toe wat eten gebracht. Voor de kleine kinderen en baby’s werd aan de overkant een tijdelijke crèche ingericht. Naast de crèche stond een kweekschool, ook die is er nog, al heet die nu anders. Via een binnenplaats werden die kleine kinderen naar de kweekschool gebracht en vandaar kwamen ze tenslotte bij onderduikgezinnen terecht. Op deze manier heeft men toch nog een behoorlijk aantal kleine kinderen kunnen redden.

Er zijn ook vele Joden ondergedoken, hoewel de straf die daarop stond bekend was: Mauthausen. Inmiddels wist men ook wat dat betekende. Onderduiken was dus een riskante onderneming. In Amsterdam werd op een gegeven moment de wijk waar de meeste Joden woonden, in de buurt van de Jodenbreestraat, afgezet met prikkeldraad. En er rondom werden borden geplaatst waar op stond: Judenviertel, Joodse wijk dus. Joden werden gedwongen naar buurten te verhuizen waar veel Joden woonden. In bepaalde wijken mochten Joden niet meer wonen, zoals bijvoorbeeld Amsterdam-Zuid. Joden uit bepaalde delen van het land werden gedwongen te verhuizen naar Amsterdam. Ik herinner me nog dat ik met mijn ouders op bezoek ging bij oudere mensen, die waren gedwongen om op een klein bovenwoninkje in Amsterdam te gaan wonen, terwijl ze altijd buiten op het platteland hadden gewoond. Het was voor de Duitsers natuurlijk veel gemakkelijker als de Joden vlak bij elkaar woonden. Ze konden dan betrekkelijk eenvoudig, zonder al te veel tijd en moeite, worden opgepakt en via Westerbork naar Polen worden afgevoerd.

’’Vrijstellingen”

Voor de Joden die (nog) niet waren opgepakt ging het leven ’gewoon’ door.

Joden die in vitale instellingen als ziekenhuizen en bejaardentehuizen werkzaam waren, waren nog het beste af. Zij kregen een stempel in hun Ausweis, oftewel persoonsbewijs, zoals de Nederlanders het noemden. Dit betekende dat je voor enige tijd was vrijgesteld van deportatie. Je kunt je voorstellen dat dergelijke baantjes zeer gewild waren. De Joodse Raad regelde dit soort zaken. Ook met een baantje bij de Joodse Raad zelf zat je natuurlijk goed. Er werden ook kursussen gegeven om mensen te scholen, zodat men enigszins gekwalificeerd aan dat werk beginnen kon. Maar spoedig bleek dat ook het belang van dat stempeltje niet veel voorstelde. Op een gegeven moment werden bijvoorbeeld ook bejaardentehuizen helemaal leeggehaald, met het personeel erbij. Men kan zich voorstellen wat dat moet hebben betekend.

Een speciale kategorie onder de Joden werd gevormd door de gemengd gehuwden. Zij werden gedwongen zich te laten steriliseren. Officieel was dat vrijwillig, maar als je het weigerde werd je ingezet bij de Arbeitseinsatz en dat betekende deportatie. Die sterilisatie moest worden uitgevoerd door Joodse artsen. De Joodse Raad werd door de Duitsers belast met de organisatie hiervan. Men heeft daartegen fel geprotesteerd, omdat het onvruchtbaar maken regelrecht indruist tegen het Joodse geloof. Maar deze protesten haalden niets uit. De sterilisatie ging gewoon door en de meesten hebben dat toch verkozen boven tewerkstelling in het kader van de Arbeidseinsatz.

De gemengdgehuwden moesten ook lijdzaam toezien hoe hun broers en zusters en andere familieleden wél werden opgepakt en weggevoerd. Inmiddels was ook het verschrikkelijke nieuws over de gaskamers in Nederland doorgedrongen, zo in de loop van 1943, of wellicht wisten sommigen het al eerder. Aanvankelijk wilde men het niet geloven. Er waren natuurlijk geruchten, maar zoiets was toch onvoorstelbaar.

Puls(en)

Alle huizen van Joden die vanwege de deportaties leeg kwamen te staan werden óf verzegeld, óf de firma Puls kwam langsom alle meubeltjes weg te halen. Door de Duitsers werden die dan vervolgens opgeslagen. ’Pulsen’ werd toen zelfs als werkwoord gebruikt. Van vele mensen die waren ondergedoken werd van alles uit hun huizen gestolen. De meesten hadden er echter vroegtijdig voor gezorgd dat waardevolle spullen op een ’veilige plaats’ waren ondergedoken. Alle spulletjes van enige waarde die door de Duitsers waren weggehaald werden tenslotte doorgezonden naar Duitsland.

In september 1943 vond de laatste grote razzia plaats in Amsterdam. De

Duitsers lieten toen weten in Amsterdam klaar te zijn. Er woonden in Nederland in totaal zo’n 140.000 Joden, de Duitse Joden die naar ons land gevlucht waren voor de oorlog hier uitbrak niet meegerekend. Ik heb de getallen van de Joden die gedeporteerd zijn eens op een rijtje gezet, hoewel ik besef hoe bizar het in dit geval is om met getallen te werken, waar het om mensen gaat. Maar het geeft wel een goede indruk van de omvang en intensiteit waarmee de Duitsers ’het Joodse probleem’ hebben benaderd. Dit zijn de getallen:

Gedeporteerd: 4.000 naar Bergen Belsen

Teruggekeerd: 1.300

5.000 naar Theresienstadt

1.100

60.000 naar Auschwitz

500

34.000 naar Sobibor

19

25.000 ondergedoken

17.000

Er zijn dus zo’n 20.000 Joden die het hebben overleefd; dat betekent 1 op de 7 ongeveer. Dat is iets onvoorstelbaars.

De Joden in ons land van boven de veertig behoren tot de weinigen die de oorlog hebben overleefd. Maar vele familieleden, vrienden en kennissen zijn nooit teruggekeerd. Het schuldgevoel om zelf de oorlog wel te hebben overleefd, samen met het grote verdriet van het verlies van vader, moeder, broers en zusters dragen ze vrijwel allemaal nog steeds met zich mee. De oorlog komt voor de meesten van hen nog elke dag terug, in welke vorm dan ook. Uiteraard kan niet alles wat zich nu in hun leven voordoet worden teruggevoerd op de oorlog, maar vele problemen van nu zijn daartoe te herleiden. Het is in ieder geval goed om, als men bij deze mensen op dingen stuit die men niet plaatsen kan, de link met die oorlog te leggen. Vele dingen die onverklaarbaar lijken, worden daarmee dan vaak heel begrijpelijk.

Verzet

Het lijkt erop alsof de Joden in Nederland louter passieve slachtoffers zijn geweest. Dat is zeker niet zo. Zo heeft 2% van de Joden een aktieve rol gespeeld in het verzet. Dat cijfer ligt voor de Nederlandse bevolking op 11/2%. Dit verzet betekende gewoon meedoen in het algemeen verzet en niet in speciale Joodse verzetsgroepen, alhoewel die er in het begin van de oorlog wel bestonden.

Als groep konden de Joden natuurlijk niet veel doen. Bovendien was het voor Joden veel gevaarlijker om verzet te plegen. Als je gepakt werd, werd je niet als verzetsman gestraft, maar als Jood.

Welke mensen kwamen er nu in het verzet terecht? Hugenholtz zegt daarover: ’’Omdat er zoveel vormen van terreur en onderdrukking waren, liepen ook de redenen waarom men in verzet ging sterk uiteen. Het verzet was daarom van een grote heterogeniteit. Alle godsdiensten waren vertegenwoordigd en alle politieke stromingen, al liepen de kommunisten duidelijk voorop. Bovendien zaten mensen van alle maatschappelijke geledingen er in en van alle leeftijden, zowel mannen als vrouwen”.1)

In het begin van de oorlog waren het vooral de politiek bewuste Nederlanders die beseften wat er te wachten stond. Het overgrote deel van de bevolking had er geen flauw benul van wat die Duitse inval voor konse-kwenties had. Het eigenlijke verzet kwam daarom ook pas langzaam op gang, zeker ook omdat de Duitsers zich in het begin zeer gematigd opstelden. De bewustwording van de Nederlanders begon eigenlijk pas goed toen de Jodenvervolging systematische vormen begon aan te nemen. Het verzet had ook tijd nodig om zich te organiseren, om elkaar te leren kennen en te leren vertrouwen. Er was ook geen sprake van een soort selektie, iedereen die zich geroepen voelde om welke motieven dan ook, deed mee. Het spreekt voor zichzelf dat niet iedereen voor zijn taak berekend was en dat heeft tot vele slachtoffers geleid.

Het verzet had overigens niet alleen met de Duitsers te maken, maar ook met het Nederlandse overheidsapparaat, dat vaak geneigd was de bevelen van de Duitse bezetter stipt op te volgen. Niet vergeten moet worden dat het de Nederlandse politie is geweest die geholpen heeft bij het ophalen van de Joden en het wegvoeren van de Nederlandse jongemannen in het kader van de Arbeitseinsatz. De bevolkingsregisters maakten het de Duitsers ook niet al te moeilijk om de mensen te vinden die zij zochten. Een belangrijk doel van het georganiseerde verzet was dan ook het vernietigen van deze bevolkingsregisters. Daarnaast was het vervalsen van persoonsbewijzen een zeer belangrijke, maar ook zeer moeilijke aktiviteit. De Jong stelt vast dat geen enkel bezet Europees land in die tijd een identiteitsbewijs kende, dat technisch en administratief zo perfekt was als het Nederlandse persoonsbewijs. En dan te bedenken dat dit, ofschoon vóór de oorlog, ontworpen is door een Nederlandse ambtenaar.

Het stelen van persoonsbewijzen was daarom een hele belangrijke aktiviteit. (In de verzetskrant, die in mei 1985 als bijlage was toegevoegd bij de oud-verzetsbladen Trouw, Vrij Nederland, Parool en De Waarheid, stond daarover toevallig een verhaal van mevrouw V.E. Wibaut. Zij vertelde dat ze als jong meisje ’s zomers in het zwembad de kleedhokjes inging en persoonsbewijzen stal die dan vervalst konden worden.)

Verzetsdaden

Het helpen van onderduikers - met name het georganiseerde helpen van Joden bij het onderduiken - kwam eigenlijk pas wat later op gang. Het vinden van geschikte adressen was daarbij het grootste probleem. Je moest proberen op het gevoel van mensen te werken in de hoop dat ze dan konden worden overgehaald tot het verlenen van hulp. Je ging naar iemand toe met een ’zielig’ verhaal. Maar er waren ook mensen die spontaan woonruimte aanboden.

Afgezien van de Joden, werden ook mensen die niet in Duitsland wilden werken geholpen bij het onderduiken.

Er vond veel sabotage plaats, zoals het opblazen van spoorwegen en bruggen. Het spreekt voor zichzelf dat dit gepaard ging met veel spanning en gevaar. Natuurlijk was er de angst om betrapt te worden, gevangen genomen te worden en door te slaan, voor marteling, het vuurpeleton. Er was ook de angst voor verraders, men mocht niet te veel weten van elkaar. Absolute geheimhouding was voor iedereen een vereiste. Men kende elkaar vaak alleen maar bij een valse voornaam en wist in feite niet wie wie was en wat de andere mensen uit een verzetsgroep deden. Hoe minder je wist, hoe beter het was als je onverhoopt werd opgepakt.

De saamhorigheid onder de verzetsmensen was groot. De hokjesgeest, toch zo kenmerkend voorde Nederlandse bevolking, verdween onder deze omstandigheden. De scheidslijnen vielen weg; protestant, katholiek en kommunist vochten samen voor dezelfde zaak. Volgens de Jong zijn er

24.000 georganiseerde verzetsmensen geweest. Daarvan zouden er 10.000 zijn gepakt en waren er 6.000, een kwart dus, die de oorlog niet hebben overleefd.

Hugenholtz brengt onder woorden waarom het verzet voor velen zo belangrijk is geweest en nog is: ”Er zijn in die bezettingsjaren als gevolg van verzetsaktiviteiten vele mensen boven zichzelf uitgegroeid, door de verantwoordelijkheid die ze droegen, door hun moed, hun scherpzinnigheid en vindingrijkheid. Daarom is het verzet voor zovelen zo belangrijk geweest en is het dat nog steeds. Het verzetswerk vormde een karakterproef; de moedigsten bleken laf te zijn en omgekeerd namen schuchtere lieden de grootste risico’s.”2)

Indische vervolgden

Een heel andere groep wordt gevormd door de oorlogsgetroffenen die de Japanse bezetting van het voormalig Nederlands-lndië hebben ondergaan en die voor een groot deel ruim drie jaar in kampen waren geïnterneerd. Toen de geallieerde strijdkrachten op 8 maart 1942 voor de Japanse legers in Zuid-Oost Azië kapituleerden werden alle Europeanen en ook vele Indo-Europeanen aanvankelijk in aparte wijken in de stad of in grote leegstaande gebouwen geïnterneerd. Dit alles voltrok zich zo snel dat de mensen nauwelijks beseften wat er met hen gebeurde. Van Velden schrijft hierover in haar proefschrift over de Japanse burger-internerings kampen: ”De overgang in een paar uur tijds van comfortabele huizen naar volle, ongemeubelde zalen of barakken, of met mensen overvulde huizen in de wijken, waar niets was geregeld en niets werd verstrekt, gaf een gevoel van machteloosheid”.3)

Al spoedig echter Werden er voor hen speciale kampen ingericht in afgelegen streken. In deze zogenoemde burgerinterneringskampen werden de vrouwen en kinderen ondergebracht. De mannelijke Nederlandse Europeanen werden als krijgsgevangenen beschouwd, evenals de geallieerde soldaten, en in werkkampen geïnterneerd. Daar moesten ze zeer zwaar werk verrichten voor de Japanners. Het meest berucht waren de werkomstandigheden bij de aanleg van cfe Pakan Baroe-spoorweg op Sumatra en de Birma-spoorweg, waarbij ruim drieduizend Nederlandse krijgsgevangenen omkwamen.

De jongens zaten tot hun tiende jaar in de vrouwenkampen, waarna ze werden overgebracht naar de mannenkampen. Het moet voor die moeders ontzettend geweest zijn om hun kinderen te laten gaan zonder te weten hoe de omstandigheden in die mannenkampen waren.

Evenals in de Duitse kampen was er in de Japanse interneringskampen veel te weinig voedsel en waren de hygiënische omstandigheden erbarmelijk. Dat had uiteraard grote invloed op de lichamelijke en geestelijke toestand van de geïnterneerden. Vooral de kinderen waren kwetsbaar. Zij misten het huiselijke milieu, kregen niet of nauwelijks onderwijs, werden opgevoed door overbelaste en overspannen moeders en hadden een gestoorde slaap door overbevolking en ziekte. Volgens de kinderartsen De Haas en Her-mana Posthuma is praktisch geen enkel kind onbeschadigd uit deze periode tevoorschijn gekomen. Een zo ernstig gestoorde ontwikkeling laat ontegenzeggelijk zijn sporen na. Toen ik dat zo opschreef, schoot er door me heen: die kinderen zijn er tenminste nog. Dat is natuurlijk mijn Joodse achtergrond.

Niettemin was de sterfte in de Indische kampen onder de mannen 20%, de vrouwen 10% en de kinderen 5%. Deze cijfers liggen voorde Duitse koncen-tratiekampen vele malen hoger, wat overigens niets zegt over de individuele beleving door de mensen zelf. Wat men zelf ondergaat is altijd het ergste. In die omstandigheden worden er ook geen vergelijkingen getrokken, dat gebeurde altijd achteraf, en meestal door anderen. Iedereen heeft zijn eigen specifieke beleving gehad. Daarom is het ook weinig zinvol om te beweren dat het ene kamp erger was dan het andere.

Wat verder belangrijk is om in het oog te houden is, dat de Japanse kapitulatie op 15 augustus 1945 voor de geïnterneerden geen bevrijding betekende. Er ontstond op de eilanden een gezagsvacuüm waar de nationalisten, die ijverden voor de onafhankelijkheid van Indonesië, in sprongen.

De Europeanen waren in feite vogelvrij. Voor hen brak een tijd aan van grote onzekerheid, onveiligheid, angst, moord en doodslag. Deze periode staat bekend als ’de Bersiap-tijd’. De poorten van de interneringskampen gingen even open, maar snel weer dicht om geweldpleging en doodslag te voorkomen. Vrouwen en kinderen moesten beschermd worden tegen de agressie van de nationalisten, terwijl de mannelijke familieleden nog ver weg in Japan, Singapore en elders in de Pacific, op vervoer naar Indonesië zaten te wachten. Overlevenden beoordelen deze periode, die duurde van 1945 tot eind 1949, vaak als nog traumatischer dan de Japanse interneringstijd. De gedwongen terugkeer naar Nederland zou voor velen een nieuwe periode van teleurstelling betekenen. In het algemeen bestond er bij de Nederlanders weinig of geen begrip voor hetgeen de mensen in Nederlands-lndië hadden meegemaakt. De meesten voelden zich volledig ontheemd. Ze hadden niets waar ze op konden terugvallen. Maatschappelijke posities moesten bijvoorbeeld opnieuw worden veroverd. Velen slaagden daar niet in en konden het verlies aan status dat daarmee gepaard ging maar moeilijk accepteren.

Indo-Europeanen werden in Nederland openlijk gediskrimineerd, of werden in ieder geval niet voor vol aangezien. Van de repatrianten werd verlangd dat ze zich assimileerden, zonder dat daar enig begrip van de Nederlanders voor hun eigen identiteit tegenover stond. Met name bij vele ouderen onder hen is er sprake van een sterke hang naar het geïdealiseerde verleden (Tempo Doeloe) en een zich afzetten tegen de Nederlandse samenleving. Dit heeft uiteraard zijn weerslag gehad op de opvoeding van de kinderen die zich aan de Nederlandse kuituur moesten aanpassen. Het gevolg van deze situatie is grote spanningen en schuldgevoelens bij beide generaties.

De Burger-oorlogsgetroffenen

Als laatste kategorie wil ik de burgeroorlogsgetroffenen noemen. Ook bij het opsommen van de verschillende kategorieën oorlogsgetroffenen worden ze meestal als laatste in het rijtje genoemd. Het is in feite ook nooit een duidelijk herkenbare groep geweest. Burgeroorlogsgetroffenen waren ’losse’ individuen die toevalligerwijze door oorlogshandelingen - een bom, kogel of granaatscherf - getroffen werden. Zij waren door ’het noodlot’ getroffen en werden dan ook gezien als passieve slachtoffers, die verder niets gepresteerd hadden. Burgeroorlogsgetroffenen konden zich nergens op laten voorstaan. Bovendien, wat was hun leed vergeleken met dat van bijvoorbeeld de Joodse vervolgden, die het slachtoffer waren van systematisch tegen hen gerichte terreur. Ook de ondergrondse verzetsstrijders die invalide waren geworden konden op mededogen en algemene sympathie rekenen. Zij hadden zich immers ingezet voor hun vaderland. De burgeroorlogsgetroffenen daarentegen hadden slechts hun lot ondergaan en dat spreekt nu eenmaal niet erg tot de verbeelding.

Toch zijn ook zij slachtoffer van die oorlog, die meer dan ooit tevoren slachtoffers onder de burgerbevolking had gemaakt. Nog nooit waren er zoveel burgers zo massaal aan oorlogsgeweld blootgesteld. Soms gebeurde dat systematisch, zoals bij het bombardement op Rotterdam, maar meestal toevallig. Overigens moeten niet alleen de slachtoffers van bombardementen en beschietingen tot de burgeroorlogsgetroffenen gerekend worden. Ook de mensen die op landmijnen en booby-traps zijn gelopen behoren daartoe.

Een bijzondere groep onder de burger-getroffenen wordt gevormd door de mannen die in het kader van de Arbeitseinsatz in Duitsland tewerk werden gesteld. Zij moesten vaak onder barre omstandigheden hun werk verrichten en stonden onder de voortdurende dreiging naar een strafkamp gestuurd te worden. Onder hen vielen ook vele slachtoffers als gevolg van de geallieerde bombardementen op Duitsland. De vele tewerkgestelden die als gevolg daarvan invalide uit Duitsland naar Nederland terugkeerden werden bovendien met een schuin oog aangekeken. Het werken in Duitsland was nu eenmaal een omstreden zaak. Men had zich immers, zo was bijvoorbeeld de opvatting in bepaalde verzetskringen, aan verplichte tewerkstelling kunnen onttrekken. Miskenning in plaats van erkenning was het lot van de meeste door de oorlog getroffen burgers.

Het heeft heel lang geduurd voordat deze erkenning er kwam. Voor de verzetsdeelnemers was er in 1947 al een wettelijke regeling en in 1972 (toen pas) kwam er een wet voor de Joodse-en Indische vervolgingsslacht-offers. Het duurde tot 1984 totdat de Wet Uitkeringen Burger-oorlogsgetrof-fenen 1940-1945 in werking trad. Deze wet biedt financiële steun aan hen die als burger tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland, maar ook in het voormalig Nederlands-lndië, lichamelijk of psychisch werden getraumatiseerd en dientengevolge inkomstenverlies hebben geleden.

Vóór die tijd waren burgeroorlogsgetroffenen aangewezen op een rijksgroepsregeling die steunde op de Algemene Bijstandswet. Deze jarenlange achterstelling en dit uitblijven van erkenning heeft bij velen diepe sporen van verbittering achtergelaten en heeft bij hen zeker extra traumatiserende gevolgen gehad. Nog steeds is het gevoel van miskenning en achterstelling niet verdwenen; daarvoor heeft men te lang moeten wachten.

Het is moeilijk je een beeld te vormen van wat deze mensen nu in feite hebben doorgemaakt, vooral omdat hun belevenissen zo heel verschillend zijn. Wellicht krijgt men nog het beste beeld door het geven van gevalsbeschrijvingen aan de hand van citaten:

-”Bij het bombardement van Rotterdam werden mijn gezicht en benen

zwaar door fosforbommen verbrand. Ik heb zestien keer in het ziekenhuis gelegen. Mooi is het nooit meer geworden...”

-    ”lk raakte gewond door een granaatscherf te Ubach over Worms in 1944, mijn linkeronderarm is geamputeerd, mijn linker lichaamshelft gedeeltelijk verlamd. Mijn spraakvermogen raakte sterk verminderd.”

-’’Tijdens een razzia werd ik opgepakt. In Duitsland werd ik bij een puinopruimingsdienst geplaatst, daar raakte ik door vallend puin bekneld en ik heb enkele dagen levend begraven gezeten. Ik heb nachtmerries...”

-”lk werd in Duitsland tewerkgesteld. Bij het bombardement van Leipzig raakte ik zwaar gewond. Ik mis een been, het andere is korter.”

-”Als driejarige heb ik het bombardement van Amsterdam-Noord aan de Fazantenweg meegemaakt. Ik heb ernstige rugafwijkingen. Ik ben altijd angstig.”

-”Bij een treinbeschieting in Voorschoten ben ik zwaar gewond geraakt. Mijn leven was een lijdensweg, langs ziekenhuizen en instanties. Nu heb ik een rolstoel nodig...”

-    ”lk was aan boord van een ”l Jsselmeer-hongerboot” om eten te halen uit Friesland in 1945. Ik werd in mijn rug geschoten door een geallieerd vliegtuig, ik heb heel lang in het ziekenhuis gelegen en altijd veel pijn gehouden.”

-’’Mijn hele familie (vader, moeder, twee broertjes en een zusje) is omgekomen in de kelder van onze boerderij in de Achterhoek tijdens een beschieting. Ik werd levend uit de puinhopen gehaald, maar mijn linkerbeen is verlamd gebleven.”

-    ”lk had me onttrokken aan de arbeidsinzet, ik werd toch gepakt en naar het ’’Arbeitslager” Wilhelmshafen gevoerd, ik ben met zware tbc thuisgekomen, ik heb lang gekuurd, nu heb ik zwaar longemfyseem.”

-”We kwamen in 1945 na de evakuatie terug in ons huis bij Arnhem. Er lag een boobytrap: het hele gezin en een kennisje dood, behalve ik. Ik was toen een meisje van zestien. Ik heb er een lamme voet aan overgehouden, evenwichtstoornissen en ik ben enigszins doof.”

-”Als zevenjarige trapte ik in juli 1945 met mijn broertje en mijn neefje op een landmijn. Broertje en neefje zijn dood, ik raakte zwaargewond, en ik ben invalide gebleven...”4)

Onvolledig beeld

Ik besef dat ik zeer onvolledig ben geweest in het schetsen van de beleving van de oorlog door de verschillende kategorieën oorlogsgetroffenen. Maar het is zoals ik in het begin al heb aangeduid: Iedereen heeft zijn eigen oorlog meegemaakt en zijn ervaringen op geheel eigen wijze verwerkt. Zelfs voor buitenstaanders ogenschijnlijk onbeduidende voorvallen kunnen diep in iemands persoonlijke leven hebben ingegrepen. Het is daarom vooral belangrijk de mensen en hun problemen serieus te nemen. Als we daarin als hulpverleners slagen is er al veel gewonnen.

Noten:

1)’’Veiligheid    en respekt” uit ’’Gevolgen van verzet”, ICODO-brochure, 1984, blz. 25.

2)    idem, blz. 26.

3)    D. van Velden, De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog, Franeker, 1977.

4)    C.M. Jacobs-Stam, Getekend door de oorlog, Deventer, 1982, blz. 16 en 17.

Referentie: 
M. Hershler-de Wilde | 1985
In: Het maatschappelijk werk en de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen