De bedreigde stad : de maatschappelijke impact van COVID-19 op Rotterdam

Dreiging en veerkracht

COVID-19 heeft een aanzienlijke impact op de Rotterdamse samenleving. Bijna 40 procent van de Rotterdamse bevolking voelt zich persoonlijk bedreigd en meer dan 70 procent is van mening dat de stad Rotterdam bedreigd wordt door het coronavirus. Bijna één op de drie werknemers is bang voor baanverlies en meer dan de helft van de uitzendkrachten en zzp’ers is bang voor een groot verlies aan inkomen. Een kwart van de Rotterdamse zzp’ers en uitzenden oproepkrachten geeft aan al inkomen te hebben verloren. En ongeveer vier op de tien inwoners zou op dit moment de huisarts en ambulante zorg mijden vanwege besmettingsangst.

 

Hiertegenover staat dat Rotterdammers en Nederlanders een grote bereidheid tonen om anderen te helpen waarbij velen dat al daadwerkelijk doen. Veel mensen zijn niet alleen ‘afstandelijk’ solidair door zich aan de overheidsmaatregelen rond COVID-19 te houden, maar ook ‘nabij’ solidair door er te zijn voor hulpbehoevenden. Ook zien we een groot en toegenomen vertrouwen in de landelijke en lokale overheid en in het RIVM. Dat betekent dat er een groot draagvlak is voor de maatregelen die nu worden getroffen. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de coronapandemie de sociale relaties in buurten onder druk zet. We zien eerder dat de kwaliteit van buurt- en burenrelaties toeneemt.

 

Maar COVID-19 raakt niet alle groepen in gelijke mate. Er zijn duidelijke verschillen tussen groepen in de mate waarin ze te maken hebben met de economische, psychologische en sociale gevolgen van COVID-19. Daarbij zien we dat naast de traditioneel kwetsbare groepen, ook andere groepen worden getroffen.

 

• Traditioneel kwetsbare groepen, zoals lager opgeleiden, ouderen, mensen met een gering sociaal netwerk, een gering inkomen, een uitkering, een slechte gezondheid, voelen zich meer bedreigd, hebben minder vertrouwen in overheden en gezondheidsinstellingen, gaan minder snel naar een huisarts en ontvangen in mindere mate graag zorgverleners thuis.

 

• Daarnaast zien we nieuwe kwetsbare groepen, waaronder flexwerkers en middengroepen, die bang zijn voor de financieel-economische gevolgen. Veel personen met een tijdelijke baan of zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn bang voor werk- en inkomensverlies of hebben al inkomensverlies geleden door de crisis. Ook zien we een bedreigde middengroep van middelbaar opgeleiden met een (boven)modaal inkomen, bewoners die huren in de vrije sector of tijdelijk werkenden die uitzicht -hebben op een vaste baan. Dat laatste perspectief zou weg kunnen vallen. Opvallend is ook dat veel jongeren stress ervaren.

 

Rotterdam ten tijde van COVID-19 laat dus een gemengd beeld zien: enerzijds is sprake van een bedreigde stad waarin grote delen van de bevolking bevreesd zijn voor hun gezondheid en positie, anderzijds doemt het beeld op van een veerkrachtige stad waarin bewoners, lokale overheid en instellingen in staat zijn antwoorden te geven op problemen die het gevolg zijn van COVID-19.

Belangrijkste bevindingen

 

Deze studie geeft inzicht in de maatschappelijke impact van COVID-19 op de Rotterdamse en Nederlandse samenleving. Zes aspecten worden belicht: (1) de sociaaleconomische gevolgen; (2) zorgmijding en zorggebruik; (3) omgaan met angst, stress en risico’s; (4) solidariteit en onderlinge hulp; (5) sociale relaties in de buurt; en (6) vertrouwen in instituties, media en mensen. In het slothoofdstuk brengen we een aantal inzichten samen door een onderscheid te maken naar de rol van verschillende hulpbronnen die belangrijk zijn in de omgang met COVID19. 

De belangrijkste bevindingen zijn:

 

1. Sociaaleconomische gevolgen

• De feitelijke sociaaleconomische gevolgen van de crisis zijn op individueel niveau reeds merkbaar. Ongeveer 5 procent van de werkzoekenden geeft aan door de crisis zijn of haar baan te zijn kwijtgeraakt. Een kwart van de zzp’ers en flexwerkers rapporteert inkomensverlies door de huidige crisis. Dit geldt zowel voor Rotterdam als voor Nederland als geheel.

• De COVID-19 crisis tast burgers in hun ervaren bestaanszekerheid aan. Bijna een derde van de werkende respondenten in Rotterdam is (heel) bang om zijn of haar baan te verliezen – meer dan het landelijk gemiddelde. De helft van de Rotterdamse zzp’ers en uitzend- en oproepkrachten is (heel) bang zijn of haar inkomen grotendeels te verliezen.

• De angst voor baanverlies is ongelijk verdeeld onder werkende Rotterdamse respondenten. Degenen met relatief sterke arbeidsmarktposities (mannen, 50- plussers, hoger opgeleid met een zeer goed inkomen) voelen zich hierdoor nog niet erg geraakt. Dat is wel het geval bij werkenden die in één of meer opzichten kwetsbaar zijn, bijvoorbeeld wat betreft de financiële situatie of gezondheid. Daarnaast tekent zich een bedreigde middengroep af: respondenten die middelbaar opgeleid zijn, een (boven)modaal inkomen hebben of een tijdelijke baan met uitzicht op vast werk hebben, zijn bovengemiddeld bang voor baanverlies.

 

2. Zorgmijding en zorggebruik

• Ongeveer vier op de tien inwoners van Rotterdam en Nederland mijden uit angst voor besmetting bij voorkeur zorg: zij zouden een bezoek aan de huisarts mijden en laten liever geen zorgverleners thuis toe.

• Ongeveer één op de vijf inwoners van Rotterdam en Nederland die behandeling behoeven rapporteert dat hun medische behandeling wordt onthouden.

• Ongeveer één op de tien inwoners van Rotterdam en Nederland met dagbesteding, huishoudelijke hulp of wijkverpleging, stelt door de huidige crisis minder zorg te krijgen.

• Rotterdamse zorgmijders, burgers die zeggen geen medische behandeling te krijgen en respondenten die minder professionele zorg krijgen, hebben vaker een laag inkomen en een uitkering (al dan niet wegens arbeidsongeschiktheid).

• Rotterdamse zorgmijders, burgers die zeggen geen medische behandeling te krijgen en respondenten die minder professionele zorg krijgen, zijn vaker respondenten met een matige tot slecht ervaren gezondheid.

 

3. Omgaan met angst, stress en risico’s

• Een grote meerderheid van de Rotterdamse en landelijke respondenten ziet COVID-19 als een (grote) bedreiging voor hun naasten (vooral voor familieleden) en voor anderen. Een kwart tot een derde van de respondenten geeft aan angstiger te zijn, zich moeilijker te kunnen ontspannen, en niets te hebben om naar uit te kijken.

• De regels in de anderhalvemetersamenleving kunnen op een grote steun rekenen. Gedragsregels als geen handen geven, anderhalve meter afstand houden, handen wassen en zoveel mogelijk thuisblijven worden door tussen de 80 en 95 procent van de respondenten onderschreven. Bij het vermijden van sociaal contact met familie en vrienden, en het vermijden van publieke ruimten, ligt dit percentage wat lager (rond de 60 procent). De coping-stijl van de meeste respondenten kan ‘probleemgericht’ worden genoemd: ze doen wat ze kunnen om verspreiding van het virus tegen te gaan.

• Als we naar de Rotterdamse respondenten kijken, blijkt dat vooral ouderen, mensen met een lager opleidingsniveau en mensen met een zwakkere gezondheid COVID-19 als een gevaar voor zichzelf zien. Vooral jongere mensen ervaren meer stress dan voorheen; uitkeringsgerechtigden en arbeidsongeschikten ervaren opvallend vaker gevoelens van angst. 

 

4. Solidariteit: hulp geven en ontvangen

• Een grote meerderheid van de respondenten uit de Rotterdamse en landelijke steekproef is bereid om hulp te bieden aan mensen die door COVID-19 hulp nodig hebben. Vooral aan familie, en in mindere mate aan vrienden en buren, wordt die hulp op dit moment ook al geboden. Het aandeel respondenten dat momenteel hulp ontvangt vanwege COVID-19 ligt lager dan het aandeel hulpbieders. Bij zowel geven als ontvangen van hulp zien we vormen van sociaal-emotionele steun en praktische hulp; het maken van een praatje en het doen van boodschappen komen het vaakst voor.

• Van de huidige hulpbieders en -ontvangers geeft ongeveer een derde aan dat de hoeveelheid hulp nu groter is dan vóór COVID-19. Ongeveer de helft van de bieders en ontvangers ziet geen verschil met voorheen. Het overige deel zegt (veel) minder hulp te bieden of te ontvangen dan voorheen. Die laatste groep is in Rotterdam wel wat groter dan landelijk. • Als we naar de Rotterdamse respondenten kijken zien we dat vrouwen vaker aanbieders en ontvangers van hulp zijn dan mannen. Daarnaast zijn vooral jongere respondenten meer hulp gaan bieden. Verder valt op dat vooral respondenten met een hoger opleidingsniveau en een hoger inkomen meer hulp zijn gaan bieden sinds COVID-19. Vooral respondenten met een middelbare opleiding en een midden inkomen gaven al relatief vaker hulp en blijven dat doen.

 

5. Sociale relaties in de buurt

• Respondenten in Rotterdam zijn over het algemeen minder positief over hun woonbuurt dan respondenten in het land als geheel. Toch zijn ook de Rotterdammers niet zeer negatief over de buurt. Tussen de 40 en 55 procent van de Rotterdamse respondenten vindt dat buurtgenoten gelijke opvattingen hebben en elkaar helpen, en dat ze (veel) vertrouwen hebben in hun buren. Bovendien vinden Rotterdamse respondenten vaker dan die in het land als geheel dat de relaties in de buurt sinds de uitbraak van het virus zijn verbeterd en dat ze meer vertrouwen hebben gekregen in hun buren.

• Lager opgeleiden en respondenten met een laag inkomen in Rotterdam zijn gemiddeld een stuk negatiever over de kwaliteit van buurtrelaties dan respondenten uit de hoogste inkomensgroepen. Dit is niet verwonderlijk aangezien mensen met hogere inkomens doorgaans in de betere buurten van de stad wonen waar minder sociale problemen zijn. De enige uitzondering op dit patroon is dat lager opgeleide respondenten wel vaker (veel) vertrouwen in hun buren hebben dan degenen met een hoger opleidingsniveau; middelbaar opgeleide respondenten hebben het minst vaak vertrouwen in hun buren. Lager opgeleiden en mensen met lagere inkomens zeggen bovendien vaker dan de andere categorieën dat het vertrouwen in de buren sinds de uitbraak van het virus is verbeterd.

• Respondenten die hun gezondheid zelf als ‘slecht of matig’ inschatten en die medeleven en ondersteuning van buren en buurtgenoten juist het meest nodig zouden hebben, zijn het vaakst negatief over de buurtrelaties. Ze vinden minder vaak dat buurtgenoten elkaar helpen, ervaren vaker spanningen, hebben minder vertrouwen in hun buren en vinden minder vaak dat ze sinds de uitbraak van het virus meer vertrouwen in de buren hebben gekregen.

 

6. Vertrouwen: bakens in onzekere tijden

• Het vertrouwen van de bevolking in Rotterdam en die van het land als geheel is over het algemeen hoog en weerspiegelt het al vaak gedocumenteerde gegeven dat Nederland een high trust samenleving is: er is veel vertrouwen in mensen in het algemeen en in bepaalde categorieën mensen en instanties in het bijzonder.

• Desondanks zijn er substantiële verschillen in vertrouwen in personen en instanties en zijn daar ook grote verschuivingen in te zien als gevolg van de COVID-19 crisis. Het vertrouwen in de overheid is groot, zowel in de landelijke als de lokale. Het vertrouwen in de overheid is door de crisis verder toegenomen. Hetzelfde geldt voor de gezondheidssector in brede zin. Vooral de huisarts is een bron van vertrouwen, mogelijk als gevolg van twee kenmerken die huisartsen meestal eigen zijn: professionele expertise en een regelmatig direct persoonlijk contact. Daarnaast kunnen ook het RIVM en de GGD op een sterk toegenomen vertrouwen rekenen.

• Een afname van vertrouwen zien we vooral ten aanzien van sociale media en in wat mindere mate met betrekking tot de farmaceutische industrie.

• Als we naar de Rotterdamse bevolking kijken zijn er ook verschillen in vertrouwen tussen verschillende categorieën mensen. Mannen, hoger opgeleiden, hogere inkomensgroepen en ouderen hebben over het algemeen meer vertrouwen dan vrouwen, lager opgeleiden, lagere inkomensgroepen en jongeren.

 

7. Het belang van verschillende soorten hulpbronnen

• Verschillende hulpbronnen zijn op diverse manieren belangrijk voor Rotterdamse respondenten om de COVID-19 situatie het hoofd te kunnen bieden. Sociaal kapitaal (het ontvangen van steun van naasten) blijkt een centrale factor die bijdraagt aan het naleven van gedragsregels, het verminderen van angst en stress, en het vertrouwen in de overheid.

• Economisch kapitaal (het kunnen rondkomen met inkomen) en fysiek kapitaal (een goede gezondheid) zijn bepalend voor hoe men de COVID-19 crisis ervaart. Mensen met een slechte gezondheid en die moeite hebben met rondkomen ervaren (veel) meer dreiging en angst- en stressgevoelens. Het is dus vooral een cumulatie van gebrek aan hulpbronnen die ervoor zorgt dat men kwetsbaar is.

• In de Rotterdamse studie Maasstad aan de monitor bleek dat een meervoudig gebrek aan hulpbronnen vooral voorkomt bij twee sociale groepen in Rotterdam: het precariaat en de broze lagere groep. Deze twee groepen vormen ruim een kwart van de Rotterdamse bevolking. Het is van belang om oog te blijven houden voor mensen met een marginaal netwerk die weinig sociale steun ontvangen van naasten. 

Referentie: 
André Krouwel, Erik Snel, Gijs Custers, Godfried Engbersen, Jack Burgers, Jan de Boom, Jeroen van Lindert, Marcel van Toorn, Marianne van Bochove, Özcan Erdem, Paul van Wensveen, Toine Wentink | 2020
98 pagina's | Rotterdam : Kenniswerkplaats Leefbare Wijken
https://www.eur.nl/essb/media/2020-04-rapportdebedreigde-stad
ISBN : 9789075289404
Trefwoorden: 
angst, COVID-19, economie, maatschappelijk welzijn, Nederland, Rotterdam, samenleving, veiligheid, Veiligheidsregio's, zorgbehoefte, zorggebruik, Zorgmijding