De achtergrond van de mensen uit voormalig Indië
Wat een mens nog het meest van een dier onderscheidt is zijn vermogen om zich te verplaatsen. Hij kan op eigen gezag ongehoorde afstanden afleggen en daarbij nieuwe landschappen ontdekken. Hij kan zich ook innerlijk verplaatsen. Dat doet hij als hij leest hoe de wereld van Ot en Sien. van Tom Sawyer en Huckleberry Finn of van het Harlingse jongetje Anton Wachter -uit de serie geschreven door Simon Vestdijk - er uitzag.
Door te lezen en door het zien van historische films en door te luisteren naar wat mensen over vroeger vertellen - hun eigen vroeger - leven we ons in in andere tijden en werelden, een wereld van toen en ginds. Zonder dit inlevend vermogen blijven andere mensen voor ons een gesloten boek, een boek dat we nog niet gelezen hebben. Zonder humane nieuwsgierigheid -hoe was het daar toen? - komen we niet verder, stagneren we, staan we dus stil, komen we de andere mens niet nader, leder mens is een onontgonnen gebied. We zoeken het avontuur van die ander te leren kennen
Mobiliteit
We verplaatsen ons naar het voor-oorlogse Indie. Daar komen de mensen vandaan die we in ons werk ontmoeten. Ze woonden in een gebied zo groot als geheel Europa. Dat gebied stond onder Nederlands bewind. Een eilandenrijk met - in 1930 • ruim 60 miljoen inwoners waarvan toen 240.000 Europeanen. waaronder 85.000 beroeps-beoefenaars. de rest dus vrouwen en kinderen In dat onmetelijke rijk dus overal slechts plukjes Nederlanders, die al of niet door familiebanden met de plaatselijke bevolkingen waren verbonden. Zeer velen dus van gemengden bloede
De mensen die a.h.w. centraal woonden, verbleven op het eiland Java. De anderen woonden in de zogeheten buitengewesten: Sumatra. Borneo. Celebes, de Soenda-eilanden en nog andere kleinere eilanden. Sommigen woonden bij wijze van spreken in Noord-lerland. anderen in Stockholm. Algerije en zelfs in Teheran maar de meesten woonden tussen Amsterdam en Milaan. Java is vijf maal zo groot als Nederland. Men ging niet zo heel gemakkelijk op familiebezoek als de familie met in de buurt woonde.
Wat de mensen gemeen hebben is dat ze leefden in een land dat vele, vele malen groter was dan Nederland. Het was ook een zeer gevarieerd grondgebied. Komt u een huis binnen waarin mensen uit Indië wonen, dan mag u zich afvragen uit welke landstreek ze afkomstig zijn. Ambon? Noord Sumatra? Borneo? Java?
Hebben ze hun jeugd doorgebracht in een dorp aan zee of een stad in de bergen? In Malang, Bandoeng of in Medan of Tjilatjap? Gingen ze school in een kustplaats met berg-achterland en bruine modderrivieren of heel ergens anders? Sommigen hadden toen ze in militaire dienst gingen nog nooit bergen gezien, anderen nog nooit de zee. Toch hadden juist zeer velen al vroeg gereisd, omdat hun vader regelmatig werd overgeplaatst.
Wie ambtenaar was bij de politie of de posterijen kon dat zijn op een standplaats in de binnenlanden op Sumatra. Het kon zijn dat hij overplaatsing vroeg naar een grote stad op Java. omdat zijn kinderen een nieuwe school moesten gaan bezoeken. Men kan de Europese bevolking uit die dagen een zekere mobiliteit niet ontzeggen. Verhuizen, binnenslands en overzee, maakte deel uit van het levenspatroon. Ergens neerstrijken, nieuwe vrienden maken, vrienden zien vertrekken, gaf aan het leven iets zonder veel vastigheid, iets van de dynamiek ook van het trekkersleven van Amerika. Mensen werden wel verdeeld in blijvers en trekkers. De trekkers waren dan diegenen die tenslotte voorgoed naar Nederland terug zouden gaan. De Indische samenleving was na 1918, in de twintiger, dertiger en begin veertiger jaren, snel aan het veranderen, het was een dynamische samenleving op een meer statisch aandoende onderbouw. Heel veel was in beweging.
De snelle veranderingen merkt men op als men de vele platenboeken ter hand neemt, die na 1945 verschenen zijn. Grote steden krijgen snel groeiende buitenwijken met kleinere en veel minder majestueuze woningen. Wegen worden geasfalteerd, trams, taxis, partikuliere auto’s en motorfietsen gaan het wegbeeld mede beheersen. Het aanzien van de steden verandert wat sneller dan dat van de dorpen in het binnenland. De radio doet zijn entree en als een tegenpool van de K.L.M. gaat in Indië de K.N.I.L.M. het luchtvervoer verzorgen. Ik krijg in 1934 van mijn oom een retourvlucht Bata-via-Bandoeng aangeboden om mijn ouders in Bandoeng te bezoeken: 180 kilometer van waar ik woon.
Crisisjaren.
Wat we nooit mogen vergeten is dat de mensen uit Indië evengoed als in Holland zwaar door de krisis van 1929 werden getroffen. De gevolgen van die enorme ekonomische teruggang, die met de beurs-krach in New York begon, waren pa3 in 1936 zo'n beetje overwonnen. Daartoe had Colijn de hulp van een bezuinigings-diktator ingeroepen, in de persoon van gouver-neur-generaal de Jonge. Veel mensen werden ontslagen, anderen werden uit het arbeidsproces gehaald en op wachtgeld geplaatst. Ook die moesten vroegtijdig met werken stoppen. Nieuw werk was er niet voor hen. Veel gezinnen vervielen tot armoede. Vraagt u het de mensen maar, u zult de verhalen horen. De salariskorting van de ambtenaren was niet kleinzielig.
Ze was grootschalig: 17%. Kom daar nu eens mee! De roemruchte Zeven Provinciën muiterij bij de Koninklijke Marine had mede als achtergrond protest tegen de kortingen die men het lagere marine-personeel wilde opleggen. In Nederland durfde men de ambtenaren met meer dan 11% kortingen op te leggen. De Jong schrijft dat de krisis in Indië nog harder toesloeg en ook langer duurde dan in het moederland.
Wie in 1920 geboren werd en nu dus 61 jaar oud is kon dus in Indië - het land van belofte? - meemaken dat er thuis praktisch geen geld meer was. Men kon zijn vader failliet zien gaan of aan de drank zien raken. In welke sektoren waren de mensen eigenlijk werkzaam? Velen behoorden tot de ambtenarenstand, van laag tot hoog: gemeente-ambtenaren, werkzaam bij de vele gouvernementendiensten verspreid over het land. departementsambtenaren. Dan de militaire stand en vervolgens ook de mensen die in de sektor van de handel werkzaam waren: handelsemployè's. En niet te vergeten. natuurlijk, de planters en andere beroeps-beoefenaars in de zogenaamde kultures. op de ondernemingen, in de koffie, de thee. de kina. de rubber, de tin. de suiker en andere gemeenschappen waar produkten vandaan kwamen. U zult verbaasd zijn hoevelen uit gezinnen komen waar men uit smalle beurs, althans geen al te ruime, rond moest komen.
Niettemin zult u weinig klachten horen over een leven in absolute armoede. Misschien hangt dat wel samen met het feit dat er in Indië niet gestookt behoefde te worden. Er was geen winterseizoen zodat de grote vijand Kou niet gekend werd en ook de honger gestild kon worden omdat een eenvoudige maaltijd nooit duur was. Toch werden er in de grote steden gaarkeukens voor de Europese armen ingericht.
Onderwijs - tweetaligheid - tweestromenland
Men hoort regelmatig uit de mond van mensen die uit Indië naar Nederland kwamen hoe verwonderd de in-landers, de in-heemsen in Holland waren dat zij-uit-lndië Nederlands konden spreken. Het was ook via het onderwijs op de lagere school blijkbaar niet tot de massa, de meerderheid van de bevolking, doorgedrongen dat er ergens overzee een grootschalig kuituur gebied was, waar het Nederlands hoofdtaal in het onderwijs was. Daar ginds overzee -in-de-oost- bestond een scholenstelsel waarmee in de Nederlandse taal kennis, inzicht en daarmee potentieel ook macht werd overgedragen. Dat gebeurde onder de in 1941 circa 300.000 zogenaamde Europeanen maar ook onder de Indonesiërs. Chinezen en andere bevolkingsgroepen die het land toen kende.
Op een rëunie van akademisch gevormden die vóór de oorlog en kort daarna een universitaire opleiding aan de geneeskundige, technische en rechtshogescholen te Batavia en in Bandoeng hadden genoten, ontmoette ik Dr
Soejono, een hoogleraar in de psychiatrie, die destijds in Batavia dezelfde leermeesters had als ikzelf. Wij deden hetzelfde artsexamen. Hij studeerde alleen enkele jaren vroeger af dan ik. in 1936. Hij zou toen naar Nederland hebben kunnen vertrekken en alhier een praktijk hebben kunnen starten, want zijn bevoegdheden waren dezelfde als die van een arts die in Groningen. Amsterdam. Leiden of Utrecht was gediplomeerd. Hij was nu in Nederland voor een kongres. Maar hij vertelde dat hij hier oude klasgenoten had bezocht van de kleuterschool, de lagere school, de middelbare school en nu was hij op een bijeenkomst waar ook zijn jaargenoten uit zijn studententijd waren. Dit ter illustratie van het Nederlandstalige onderwijs in Indië dat op Wester s-Nederlandse voet van gelijkheid stond.
Bedenk dan dat deze Indonesiër uitgesproken tweetalig opgroeide. Hij sprak thuis zowel Javaans als Nederlands. Hij leerde bovendien natuurlijk Maleis, die andere algemene voertaal die door de hele Archipel gesproken werd. Javaans valt bovendien uiteen in hoog- en laag-Javaans zodat we rustig mogen zeggen dat het kulturele erfdeel meertalig werd onderbouwd Op een Nederlandse school leerde hij dan ook nog eens Frans. Duits en Engels. Daarin deed hij een Hollands eindexamen zodat hij in zijn medische studie meertalig uitgerust was op voet van minstens gelijkwaardigheid met gymnasiasten en hbs'ers uit Nederland. Ga er maar eens aanstaan en blijf je als Europeaan vooral superieur voelen ....
Nu de Europese kinderen in Indië. Thuis spraken ze Nederlands en op school natuurlijk ook. Maar ze leerden zich al vroeg ook in het Maleis redden. of in het Soendanees of een andere taal. Ze groeiden allen op in eer» twee-talenland. een meerdere-talenland. Taal en kuituur zijn onverbrekelijk verbonden. Daarom mag men zeggen dat de kinderen uit Indië al vroeg in aanraking kwamen met twee kuituren, een westerse en een oosterse. Waarmee niet gezegd wil zijn dat ze geen kultuur-barbaren konden worden of blijven. Laten we het niet sober houden: ze hebben kunnen proeven aan oosterse beschaving en kuituur.
Met hun in Indië behaalde diploma's aan technische scholen, huishoudscholen. handelsschool, algemene middelbare school, muloschool, lycea, hbs’en en kweekscholen, hadden ze Nederlandse diploma's behaald. Hoe reageerde men daar voor de oorlog in Nederland op? Wat scholieren met verlof in Holland op Nederlandse scholen, óók van leerkrachten, te verduren kregen, grenst ooms aan het ongelooflijke. Ze waren in Den Haag niet de boertjes van buiten maar wel die apen uit Indië aan wie men spottend kon vragen: „Leren ze je dat wel bij jullie in dat apenland?” Dat is nog subtiel. Er werd met veel grover geschut gewerkt wat hierop neer kwam: denigrerende en discriminerende behandeling. Indische kinderen werden in Nederland voor de oorlog niet zelden als mikpunt beschouwd en als een heel apart soort beschouwd en bejegend. De pers bemoeide zich er toen echter niet mee en daarom werd er geen melding van gemaakt. De vraag is of er achter minachting in die dagen geen jaloezie kon schuilen.
Kollega-leraren hadden het daar in Indië natuurlijk veel beter dan in Holland, ze werden er misschien wel rijk terwijl het in Holland armoe geblazen was in de onderwijzende beroepen.
Omgeving
Wezenlijk is de omgeving waarin we opgroeien. Die omgeving wordt door het klimaat, door het weer bepaald. En daarmee wordt de woonstijl een fundamenteel gegeven. Kind geweest zijn in Indië wil zeggen: geleefd hebben onder een tropenhemel en een brandende zon. die om twaalf uur alleen schaduwen werpt rondom je voeten, gloeiende schouders als je geen tropenhelm en geen hemd droeg, zondoorbakken raken maar toch. als je een blanke huid had. een zekere grauwheid, iets geelbruins, wat vaal, als je naar Holland kwam. Niet dat appelwangige van de Hollandse kinderen.
En dan het vrije lopen op blote voeten of gymschoenen. En vooral veel natuur. afwisseling, bergen, rijstvelden, pisangbomen, palmen, lege stranden met een enkele op het zand getrokken vissersprauw en heerlijk warm zwemwater.....
Het huis waarin je woonde was naar alle kanten open om er het zachtste zuchtje wind in op te vangen. Je bed was omgeven door muskietengaas en onder het laken lag een dunne koele mat om de transpiratie niet te direkt met de matras in aanraking te brengen. Die zou anders te snel wegrotten. Tegelvloeren die dagelijks met karbol moesten worden afgenomen. Een stipte hygiëne om je als kind van infekties te vrijwaren. Alsjeblieft geen malaria. dysenterie of typhus want ook in de twintiger jaren leefde de herinnering nog voort aan een grote kindersterfte, die toen in feite onder de beter geschoolden reeds zeer was gedaald. Ramen zonder glas maar met jaloezie-latten lieten de geuren en geluiden van buiten toe tot de rustenden en slapenden. Indië was het land van zeer vroeg op. een mediterrane siësta, een plotseling invallende duisternis rondom 6 uur en vroeg naar bed Men moest wennen aan een nieuw dag- en nachtritme dat het hele jaar door regelmatig was. Aan twee in plaats van vier seizoenen: natte en droge tijd. Tropische nachtelijke hemels waren even wezenlijk voor een Indische jeugd als de hete zwoele dagen waren waarin het spelen, eten en drinken, het rusten en huiswerk maken en schoolgaan zich als het ware versneld - ondanks het langzame tempo - afspeelden. Kinderen in Indië leerden, onder invloed van het klimaat, spelenderwijs hun waakuren intenser beleven en benutten. Omdat het onderwijs zulke hoge eisen stelde - Nederlanders waren pedagogische perfektionisten - leerden de kinderen hun tijd goed benutten.
Je zou kunnen zeggen: ze waren zowel zeer speels als ook bijzonder plichtsgetrouw. Een kombinatie van naieve speelsheid en een goede werk-
inzet.
De familie
Dat de krisisjaren 1929-1936 onder de Europeanen - ik laat politieke ontwikkelingen, een polarisatie tussen de verschillende nationaliteiten nu buiten beschouwing - werden opgevangen, was niet primair de verdienste van een zorgzaam regeringsbeleid. We moeten eerder kijken naar het hechte, soepele en rekbare Indische familieverband. De Indische familie, met zijn vertakkingen en relaties met de lokale bevolking was een basisinstituut dat ook een crisis-opvangcentrum mocht heten.
Het open huis werd gedragen door een groot open familiehart. We hebben het nu over gastvrijheid. In het huis was altijd plaats voor logees, voor familieleden die het moeilijk hadden. En die konden dan ook weer iemand introduceren. die om een onderdak verlegen zat. In de keuken werd altijd gekookt en een paar monden meer konden er wel bij. Dit gold ook voor het personeel. De kleine Indischman had altijd nog wel plaats voor een kokkin of baboe. Lief en leed vloeiden zodoende ineen. Een zogenaamd Europees gezin was een sociale eenheid waarin de zelfhulp - om dat nieuwe woord maar eens te gebruiken - allang uitgevonden was. Die zelfhulp funktioneer-de vanzelfsprekend. Behalve eten, drinken en slapen werd ook het masseren, bezweren, het verdrijven van kwade geesten binnen een ruimer familieverband beoefend. Hoofdpijn? Geen nood. Er was wel een familielid die de kunst van het pitjitten, het wegmasseren van pijn verstond. Indische kruiden behoorden tot het familie-arsenaal tegen koortsen en ziekten. Open huizen, open gezinnen, gastvrijheid, burenhulp, hartelijkheid ....ziedaar de ingrediënten van het sociale leven in de tropen. Radeloosheid? Helemaal niet: er was altijd iemand die raad wist, die raad kon en wilde geven. En bovendien nog dit: Binnen een gezinsverband trof men steeds alle generaties aan. Jong en oud leefden met elkaar mee. leerden met elkaar te leven.
Oorlogsjaren
Er was de Amerikanen en de Engelsen en daarmee ook de Australiërs en Nederlanders alles aan gelegen om de komende oorlog met Japan niet te laten uitbreken vóór de Geallieerde verdediging in het Verre Oosten - de Pacific - op peil was gebracht. Dat zou pas in april 1942 het geval zijn geweest. De Japanners stoorden zich natuurlijk niet aan Roosevelts en Churchills hartewens en vielen al op 8 december 1941 op drie plaatsen tegelijk aan: Pearl Harbor, de Filippijnen en de Landengte van Kra in Thai-land/Siam. Ik neem aan dat u allen weet dat het bolwerk in veel kortere tijd viel dan was verwacht. De verdediging van Java kon niet meer versterkt worden met Australische gevechtstroepen uit het Midden-Oosten. De Japanners waren oppermachtig op zee en in de lucht en rolden te land de Geallieerde strijdkrachten op. Begin maart volgde de debacle op West-Java. bij Kalidjati. Wij moesten onvoorwaardelijk kapituleren.
Dat betekende globaal gezien voor de Nederlanders in Indië het volgende: Manlijke Nederlanders-Europeanen ondergingen het lot der Geallieerde soldaten en verbleven 3'h jaar in krijgsgevangenschap onder de Japanners. De overlevingskansen waren daarin aanzienlijk kleiner dan wanneer gevangenen in handen van Amerikanen. Australiërs of Engelsen waren gevallen. Onder de Indo-Europeanen waren er die buiten gevangenschap konden blijven. Na de oorlog moesten ze bovendien altijd de vraag beantwoorden WAAROM ze buiten de kampen waren gebleven. Waren ze ondergedoken, pleegden ze verzet of hadden ze met de Japanners samengewerkt? Waren het kollaborateurs?
We zijn in de loop der jaren heel wat genuanceerder gaan denken over diegene die BUITEN de kampen zijn gebleven. Maar altijd moet - taktvol - de vraag worden gesteld of men in Jappenkampen heeft gezeten of niet. Vrouwen en kinderen werden successievelijk in afgesloten wijken en vrouwenkampen geïnterneerd. Over wat die internering inhield heeft u in vele publikaties kunnen lezen. U heeft er de plaatjes van gezien. De sterfte onder de vrouwen en kinderen was 13%, die onder de krijgsgevangenen 20 tot 25%. We weten nu wel dat vooral slavenarbeid en zeetransporten verantwoordelijk zijn voor de hoge sterftecijfers, in kombinatie natuurlijk met honger- en infektieziekten.
Burgeroorlog
Wat onvoldoende tot het grotere publiek is doorgedrongen is wat de mensen na de val van Japan op 15 augustus 1945 te verwerken kregen. Maar weinigen kunnen terug zien op een bevrijdingsfeest. Al op 17 augustus werd in Djakarta, bij proklamatie. de Republik Indonesia uitgeroepen. Er ontstond vooral op Java meteen een gezagsvacuüm. De mensen denken nog steeds aan die chaotische bersiap-tijd. Een tijd van onzekerheid, onveiligheid, angst, moord en doodslag. De poorten van de gevangenkampen op Java gingen even open maar gauw weer dicht om plundering en doodslag te voorkomen. Vrouwen en kinderen moesten beschermd worden terwijl de meeste huisvaders, broers en andere geliefden nog zeer ver weg - in Japan, Thailand, Singapore en elders - op vervoer naar Indonesië zaten te wachten. Een niet-officiële, vaak ondergrondse berichtendienst bracht doodsberichten of het bericht wij-leven-nog van hier naar daar. Iedereen zocht iedereen en dat zoeken kon maanden en jaren duren. Ook nu nog vragen mensen inlichtingen over verdwenen familieleden en bekenden.
Luistert men naar de ouderen onder de uitgewekenen van toen dan kan men horen dat die chaotische overgangstijd - tegelijk een tijd van wederopbouw - van laten we zeggen augustus 1945 tot eind december 1949 een nog traumatischer periode was dan de er aan voorafgaande tijd van internering onder de Japanners. Opnieuw moest men maar zien te overleven maar nu ook voor het eigen bestaan en dat van vrouw en kinderen vechten. Over die periode van angst en beven, hoop en met-vervulde verwachtingen, van desillusies en het treuren om het verlies van geliefden die onder nieuw geweld vielen - in wat zeer veel op een burgeroorlog leek • zijn velen nog minder goed heengekomen dan onder de bezettingsjaren van de tweede wereldoorlog in de Pacific. De mensen kregen dus een hele reeks van zeer traumatiserende ervaringen te verwerken voordat ze tenslotte naar Europa kwamen.
Nieuw-Guinea kwestie
Bij de souvereiniteitsoverdracht op de grens van 1949-1950 werd de kwestie Nieuw-Guinea buiten het akkoord gehouden. Het zou tot 1962 duren -een twaalfjang bestand! - voordat Indonesië door hevige pressie uit te oefenen ook het aan Australië grenzende Nieuw-Guinea binnen zijn grenzen kreeg. Al die jaren bleef het voor Nederlanders en Indo-Nederlanders in Indonesië een hachelijke zaak. Velen bleven er namelijk in overheidsdienst of in het partikuliere werkzaam. Ze kwamen in golven naar Nederland, vrijwillig of gedwongen. Zij die vroeg na 1945 kwamen, troffen een land in wederopbouw aan waar de arbeidsmarkt niet krap was. Wie later of veel later kwamen - in 1950, 1955 of zelfs 1960 en daarna - waren inderdaad laatkomers en het was maar de vraag of er voor hen nog woonruimte en werk te vinden zou zijn. Of de aanpassing in Holland gemakkelijk of zeer moeilijk zou worden.
In Indonesië werden tussen 1950 en 1962 Nederlandse ondernemingen en bedrijven genationaliseerd; mensen in overheidsdiensten van Nederlandse afkomst werden overbodig en op subtiele wijze weggewerkt en zodoende gedwongen het land te verlaten. Toen het vuur rondom de Nieuw-Guinea kwestie flink werd opgestookt werd het vele Nederlanders - die hadden willen blijven -te machtig omdat er nu uitgesproken anti-Nederlandse campagnes werden gevoerd. Zij vertrokken vrijwillig doch met een bloedend hart. U zult ook kunnen horen dat een vertrek naar Europa financieel vaak een grote aderlating betekende. Devaluatie van hun geld met 50% was een grote klap. Over wie de overtocht zou betalen en over garanties van werkgevers kan men u zeer uiteenlopende verhalen vertellen. De een meent dat zijn werkgever hem alle steun heeft verleend om goed uit Indonesië weg te komen, een ander voelt zich schandelijk behandeld en grof in de steek gelaten. Tot zover de werkgevers uit het voormalige Nederlands-lndië.
U bent er voldoende van op de hoogte hoe beschamend de Nederlandse overheid de kwestie van achterstallige soldijen en salarissen, jaar in jaar uit. van zich af heeft weten te schuiven. Nu zullen dan eindelijk diegenen die 36 jaar lang op het hen toekomende achterstallige inkomen hebben gewacht, met 7.500 gulden ONTEVREDEN-tevreden worden gesteld. Als we daar dan nu blij mee moeten zijn. dan toch alleen met het gebaar... een gebaar dat inhoudt dat het Nederlandse volk eindelijk - bij monde van zijn volksvertegenwoordiging - erkent dat Nederlanders uit Indië een zeer volwaardige bijdrage tot de oorlogsinspanningen ten behoeve van het Koninkrijk hebben geleverd. Jarenlang werden zij als derderangs-burgers gezien.
Assimileren in Nederland
Globaal gezien hebben de ontheemden uit Indonesië in Nederland vooral een geduchte eerste hulp in materiële zin gekregen. Huisvesting in barakken. kampen kontraktpensions. Toewijzing van woonruimte, ook in nieuwbouwwijken. De huisvesting werd een zaak van spreiden van Indische Nederlanders over alle provinciën tot in de kleinere dorpen toe. Maar wie maar even kon en op eigen initiatief woonruimte wist te vinden onttrok zich aan teveel overheidsbemoeienissen. Hoe het ook zij: sommige gemeenten herbergen momenteel relatief veel mensen uit Indonesië, getuige bv. Den Haag. Het Gooi en Gelderland zijn eveneens van oudsher gebieden waar oud-indischgasten graag vertoeven.
De inschakeling binnen het arbeidsproces is een hoofdstuk apart. Velen moesten worden omgeschoold. Dan moesten ze vaak op een lager niveau gaan werken dan ze gewend waren geweest. Een douane-ambtenaar werd handwerker-timmerman in een meubelfabriek. De administrateur van een zeer grote theeonderneming kon met op zijn lauweren gaan rusten, kwam berooid in Nederland aan. kreeg geen steun van zijn vroegere werkgever en moest via een stoomkursus voor onderwijzer zijn pensioen gaan verdienen voor de klas op een lagere landbouwschool.
Beter af waren akademici die hun opleiding in Nederland hadden gehad on mede via relaties geruisloos bij de overheid of in het bedrijfsleven aan werk konden worden geholpen. Bedenk wel dat Nederland destijds gonsde van de aktiviteit. Het was in krachtige wederopbouw, dank zij Amerikaanse Marshallhulp. En toch konden velen het in Nederland niet bolwerken of uithouden. zodat een vrij krachtige stroom van emigranten-oud-lndischgasten naar Canada, de Verenigde Staten. Australië en Nieuw-Zeeland trok. om daar — onbelast — een pioniersbestaan volgens oud recept tegemoet te gaan. En als die mensen het in den vreemde goed deden, dan wijst dat er ten overvloede nog eens op. dat Indische Nederlanders geen bij-de-pakken-neerzitters waren. Ik heb hen. die zich hier vestigden. OMGEKEERDE PIONIERS willen noemen. Tropenmensen die vanuit de weelderige tropennatuur pioniers zijn in de leefwereld van de vlakke verstedelijkte moderne technische jungle. Een betonjungle houdt verband met vitale waarden. Let u eens op hoe het is gegaan met hun normen van zich lekker voelen, lichamelijk welbehagen, gevoel van gezondzijn. Ik spreek nu over vitale normen waaraan ons levensgevoel wordt afgemeten. Het meest oorspronkelijke levensgevoel is dat van het lichamelijke welbevinden en zich-niet-lekker voelen. Jarenlang — ook in interneringskampen nog wel — hing dat zich behaaglijk voelen onverbrekelijk samen met een zachte bries, koelte in de avonduren na een smoorhete dag, weinig kleren aan. geen knellende schoenen om de pijnlijke voeten, vrijuit kunnen transpireren en het verkoelende water uit een gajong in de mandikamer. Dit zijn ingrediënten waaruit het zich vrij en behaaglijk voelen wordt gevormd.
Het mag een Umwertung der Werte heten wanneer het zich behaaglijk voelen gezocht moet worden in gesloten huizen, een voordeur die met een touwtje moet worden opengetrokken, langs een verveloze trap omhoog klimmen, samenhokken in een benauwde kamer met een kolenkachel, wollen mutsen en sokken, dikke sokken en schoenen die de blote voeten vervormen tot zoiets als klompvoeten. Bewegingsbeperking alom, vrijheidsbeperking in de meest eigen en intieme sfeer van het lichaam. Ik zou dit niet zo stellen, als ik daar geen bedoeling mee had.
De bedoeling is duidelijk te maken dat mensen uit Indië heimwee kunnen hebben naar hun land van herkomst en in het bijzonder de fysieke aspekten van dat land. Hadden zij heimwee? Ja en Neen. Neen, als we denken dat ze het in dit land hier met naar hun zin hebben. De meesten hebben zich nu wondenwel aan onstandigheden en klimaat aangepast. Ze zijn dankbaar voor redelijke sociale voorzieningen, de verworven materiële welstand. Maar wat men hen niet ontnemen kan is dat zo oorspronkelijke vrijheidsver-langen dat in hun geval zo sterk is verbonden met een tropenzon, berglucht, zeelucht, de geuren van de straat bij avond en die bijna onbeperkte vrijheid van zich bewegen zonder de last van al die kleren.
En dit heeft met kinderjaren te maken, met jeugd en jongzijn en dat dan weer met een verlangen om in de tropen te blijven levon, wonen, werken, kinderen krijgen en sterven in de eigen vertrouwde omgeving. Een verlangen dat ooit gekoesterd werd. Heimwee is een groot, een beladen een bijna versleten woord. Alleen zij die naar de vitale oorsprongen van woorden blijven zoeken kunnen misschien een woord als heimwee nog nieuw leven inblazen. Ik probeer dat dus nu, door erop te wijzen dat heimwee een onvervreemdbare fysieke basis heeft. Maar daarnaast kan men dan zien dat heimwee ook onvervreemdbare kulturele en maatschappelijke wortels heeft.
Mensen uit Indië zijn mensen uit een kultureel tweestromenland. Ze werden met Oosterse kuituren gekonfronteerd en raakten ermee verweven, de een meer. de ander minder. Waar heeft dat in Nederland toe geleid? leder dorp heeft zijn ingeburgerde Chinees-lndisch restaurant. Jaar in jaar uit wordt op Pasar Malams de sfeer van de gezellige winkelstraat opgeroepen. Een Pasar Malam is als het ware een vergroot familiefeest, Indische openheid en geroezemoes. Men kan zien hoe de mensen konstruktief met hun heim-weegevoelens om weten te springen door een gemeenschappelijk wijgevoel op te roepen. Merkwaardig is hoe in Nederland geboren kinderen van Indische mensen zich naar twee kanten thuis kunnen voelen. Ze zijn second-generation immigranten en ook volledige Nederlanders geworden. Ze voelen zich op een Pasar Malam, waar hun ouders en grootouders naar toe trekken, geen totaal-vreemden. Jongeren willen graag Indonesië bezoeken om de echte sfeer van een straat, een dorp, een markt, bergen en sawahs, klapperbomen en de geuren van bloemen, de smaken van vruchten „in het echt" te proeven. Het is voor mij wat raadselachtig dat men in ernst kan vragen of er onder de mensen uit Indië nog heimwee kan bestaan......
Het zou, dunkt mij, heel ongezond zijn als er van enigerlei heimwee geen sprake meer was. Heimwee wil zeggen dat men zich dankbaar een goed verleden herinnert. Zich herinneren wil zeggen dat men zich zaken te binnen kan brengen en er over kan praten. Een mensenleven dat naar een einde toe loopt heeft een rijk verleden. Toegang tot dat verleden, een open toegang. is de sleutel tot een gezond, geïntegreerd levenspatroon. Het was de verdienste van Freud, aan het begin van deze eeuw, om artsen en psychologen en daarna andere mensen, daar zo nadrukkelijk op te hebben gewezen. Leven met een bespreekbaar, een openliggend verleden lijkt dus voorwaarde voor een gezond en konstruktief heimwee, een heimwee dat tevredenheid met het hier-en-nu niet uit- maar insluit.
Vereenzaming? Ontheemden?
We kunnen nu misschien tot een samenvatting komen. Het oud-lndische familie-levenspatroon hield een samenleven van generaties in. Een gastvrij open huis was leefruimte voor kinderen, ouders, grootouders en andere familieleden. De familie was een informeel zelfhulp-instituut. Zo konden in krisisjaren werkeloosheidsgevolgen worden opgevangen. De mensen ondergingen een hele reeks van traumatiserende ervaringen. Oorlog en bezettingsjaren onder de Japanners, een bevrijding die geen bevrijdmg was. bersiap-tijd. Dan eind 1949 de formele onafhankelijkheid van de Republik Indonesia. Wie nog niet weg was kon vervolgens genieten van het twaalfjarige bewind waarin de Nieuw-Guinea kwestie hoogtij vierde.
In Nederland ondergingen velen een achteruitstelling. Tot 1980 was men als landsverdediger nog niet eens onbezoldigd veldwachter geweest in de ogen der parlementariërs en regeringen, hetgeen op z'n zachtst gesproken als vernederend kon worden ervaren. Ondertussen had iedereen de mond vol van Neerlands voortrekkersrol op de terreinen van vreemdelingenhulp, minderheden, anti-discriminatie enzovoorts. Nederlands tolerantie en humane tradities? Het werkte allemaal een beetje verwarrend omdat het naar eigen ervaring niet overal zo goed klopte met de praktijk. En daarom zijn de mensen uit het voormalige overzeese tropenrijk een vreemd soort ontheemden gebleven, die niettemin in Holland een nieuw vaderland vonden, een vaderland dat hen rechtens toekwam. Ze keerden terug naar het land van hun voorvaderen maar lieten hun moederland achter zich. En met dit laatste gaan heimweegevoelens onverbrekelijk samen. Want heimwee stamt van heem, van home. van huis, daarmee uit de vroege kindertijd. En dat was ooit een tijd van gekoesterd worden, van warmte in de dubbele zin van het woord. Een warme omgeving wil immers zeggen dat er veel zon is. veel speelruimte, veel fysieke vrijheid. Maar het wil ook zeggen dat het huiselijke klimaat moederlijk en warm was.
Konstruktief met het heimwee omgaan wil zeggen dat men in nieuwe omgevingen warmte kan verspreiden. Hulpverlenen aan mensen uit Indië mag dat nooit uit het oog verliezen.
Dr. N. Beets
In: Psycho-sociale problematiek van de tweede generatie : een keuze uit artikelen / red.: H.A.A. Mourits | Utrecht : Stichting ICODO