Briefjes

Regelmatig heb ik mijn moeder aangetroffen in de slaapkamer terwijl ze de brieven van haar vader aan het lezen was. Kleine velletjes, dichtbeschreven met potlood, in een regelmatig handschrift. Briefjes die uit het concentratiekamp naar buiten waren gesmokkeld in de zomen van zijn was. Blijkbaar mocht zijn vrouw, mijn grootmoeder, zijn was verzorgen tijdens zijn Nederlandse kampjaren. De brieven waren in mijn moeders bezit vanaf de oorlog. Mijn grootmoeder wilde door niets tastbaars meer aan de oorlog herinnerd worden. Zij had haar blik op de toekomst gericht en wilde doorleven.

Ik herinner me dat ik op zo’n moment mijn moeder wel eens vroeg om er wat uit voor te lezen. Het enige wat me van dat voorlezen is bijgebleven is dat haar vader zijn vrouw aanraadt om twee jassen voor de meisjes, zijn dochters, te maken. Uit zijn regenjas, die toch maar nutteloos in zijn kast hangt.

 

Zijn bemoeienissen op afstand, het besef dat hij zelfs onder vreselijke omstandigheden voornamelijk met zijn gezin in Amsterdam bezig was, veroorzaakten mijn moeders grote verdriet van dat moment. legde ze me uit.

Hoewel steeds nieuwsgieriger naarmate ik ouder werd, dorst ik nooit naar de briefjes te vragen, bang voor het effect ervan op mijn moeders stemming. Dagenlang kon ze dan intens terneergeslagen en onbereikbaar door het huis lopen.

Ik wist dat ze de briefjes in zorgvuldig genaaide mapjes van roodblauwe ruitjesstof bewaarde in haar kledingkast. Stiekem heb ik ze wel eens gepakt maar ik kwam nooit ver, in het besef dat ik iets illegaals deed. Terwijl ik speurde naar spannende verhalen uit het kamp, vond ik alleen instructies voor thuis.

Toen op mijn zeventiende mijn moeder overleed was een van de eerste dingen die ik deed op zoek gaan in haar kast naar de mapjes. Maar ze lagen er niet meer.

Ik heb mijn vader er wel naar gevraagd, maar zijn antwoord was vaag, ze moesten wel ergens zijn. Ik heb het zo gelaten, uit angst verder geconfronteerd te worden met mijn vaders slordigheid jegens de enige tastbare herinnering van mijn moeder aan de laatste jaren van haar vader. Zoals het met zoveel onderwerpen uit het verleden ging ben ik mijn mond erover blijven houden. Ik heb me vaak afgevraagd waar de brieven zouden zijn. Ik moest bijna veertig worden om dat te weten te komen.

Mijn tante, de vijf jaar jongere zus van mijn moeder, bevond zich in de laatste, doodzieke fase van haar leven. Ik zat aan haar ziekenhuisbed en realiseerde me dat ik op moest schieten wilde ik ooit meer te weten komen. Ik bracht ons gesprek op de brieven. Ze vroeg me direct of ik ze wel eens gezien of gelezen had.

Ze deed dit met zoveel angst en vertwijfeling dat ik me genoodzaakt voelde te bluffen. Ik zei dat ik ze vaak had gelezen, in de hoop hiermee haar angst voor de inhoud weg te nemen. Ik ging er immers van uit dat de brieven in mijn ouderlijk huis waren gebleven en dat zij ze nooit meer gelezen had. Misschien wilde ik op dat moment ook wel heel erg de dochter van mijn moeder zijn en de rol van de brieven in haar leven in ere houden.

Mijn tante bedoelde echter iets anders. In haar pogingen om greep te krijgen op de wereld in het algemeen en het ondraaglijke verdriet omtrent het verleden in het bijzonder, had ze de fatale ziekte van mijn moeder proberen te verklaren. Ze zag de oorzaak ervan in het vroege verlies van hun vader tijdens de oorlog. Midden in de nacht waren hun ouders beiden opgepakt, terwijl de meisjes van acht en twaalf lagen te slapen. Mijn grootmoeder werd na een gevangenisverblijf van een aantal maanden vrijgelaten.

Nog letterlijker betekende dat voor mijn tante dat mijn moeders ziekte veroorzaakt was door het aanraken van de concentra-tiekampbrieven. Toen ik vertelde dat ik de brieven had gelezen, werd haar veronderstelling bevestigd, omdat ook ik bezocht was door dezelfde ziekte. Ook mijn ziekte was volgens haar te wijten aan het aanraken van de brieven. Wat volgde was een bizar gesprek, waarin ik enerzijds haar idee-fixe probeerde te bestrijden en anderzijds wel moest bekennen dat ik eigenlijk sinds de dood van moeder de brieven niet meer had gezien. Toen bleek dat zij ze al die tijd in haar bezit had. Mijn moeder had, toen ze haar einde voelde naderen, de briefjes keurig gebundeld in plastic mapjes aan haar zuster gegeven. Mijn tante heeft ze nooit ingezien, uit angst net zo ziek te zullen worden als mijn moeder. Jarenlang hebben ze op de plank in haar kast gelegen. Ik bood aan om een aantal op band op te nemen, ze zou de brieven niet hoeven aan te raken en ernaar kunnen luisteren gefilterd door mijn stem. De nacht dat ik veertig werd bracht ik huilend door met een microfoon voor mijn neus en een recorder binnen handbereik.

Inmiddels was ik zelf moeder van een dochter in de leeftijd van mijn tante toen ze haar vader voor het laatst zag. Ik las de wanhopige pogingen van een vader die zijn kinderen wil bereiken en op afstand probeert op te voeden. Wat leek zijn handschrift op dat van mijn moeder, terwijl ik in het mijne zoveel overeenkomst zie met het hare. Door mijn tranen heen bleek ik in staat de brieven te lezen als een acteur die volledig dramaturgisch geïnformeerd is en feilloos tot een rol kan doordringen als was hij het personage zelf. Alsof er geen afstand was van bijna vijftig jaar. Hieruit begreep ik hoe mijn jeugd gevuld is door verhalen en beelden uit mijn moeders verleden en beheerst door de fatale gebeurtenissen. Ze heeft van de overleden grootvader een voor mij levend figuur gemaakt, maar gezien door de bril van een twaalfjarige - de leeftijd waarop ze hem voor het laatst zag. Nooit heeft ze de tijd gehad om hem als een normaal mens met gebreken te gaan zien. Tot haar bittere eind heeft ze dat onfeilbare beeld van hem in ere gehouden. Wat mij het meest emotioneerde was het besef dat de brieven de leidraad voor haar leven waren geworden. Alle belangrijke elementen van mijn opvoeding las ik daar zwart op wit. De muziek, de sport, de politiek, het werk en de kunst.

Dat ze goed viool moet studeren, zodat ze hem voor kan spelen als hij terug is. Dat ze, zodra er ijs ligt, veel moet gaan schaatsen, hun tochten samen in herinnering brengend. Dat hij haar later als ze ouder is alles zal uitleggen over de wereld. Dat ze veel moet tekenen om echt goed te worden. Dat ze goed voor haar moeder moet zorgen en dat ze niet te veel moet huilen ...

Eerst verwijst hij nog vaak naar de toekomst, gaat ervan uit dat hij weldra thuis zal zijn.

Dan wordt hij bang dat hij naar Duitsland op transport gesteld zal worden, te ver om te schrijven, te ver om kracht te putten uit de gedroomde nabijheid van zijn gezin. Tussen de regels door lees ik hoe mateloos hij zijn kinderen mist maar dat hij niemand wil lastig vallen met zijn emoties.

En uit dat alles ontstonden mijn moeders waarden en normen.

De totale overgave, of liever dwangmatigheid waarmee ze alles deed maakte haar nooit gelukkig, omdat ze altijd het gevoel had te falen in haar vaders ogen.

Al lezende begreep ik ook waarom de dingen die we met ons gezin ondernamen zo beladen waren, alles moest voldoen aan de criteria van mijn afwezige grootvader.

Door mijn verdriet heen werd ik boos. boos op de oorlog, boos op de wreedheid van het leven. Mijn moeder had immers de tijd moeten krijgen om ook boos te kunnen worden op die man die haar midden in de nacht in de steek had gelaten en haar had opgezadeld met onhaalbare levenstaken.

Nu zijn alle brieven in mijn bezit. Mijn tante heeft niet naar de bandjes willen luisteren. Ik geef haar geen ongelijk. Er was voor haar toch geen tijd meer om er anders naar te kunnen luisteren dan destijds, toen de briefjes met de was het kamp uitgesmokkeld werden en haar als klein meisje werden voorgelezen.

Teuntje Klinkenberg (1954) is freelance toneelregisseur.

Referentie: 
Teuntje Klinkenberg | 1996
In: Icodo Info, ISSN 0168-9932 | [13] | 3/4 | 9-11