Bevrijding: een herinnering

De bevrijding kwam voor mij, evenals natuurlijk voor Nederland, in de prachtige meimaand van 1945. Het was warm en de lucht was echt heel strak blauw, zonder wolken.

De zomer die volgde op deze meimaand, was een warme zomer zoals deze beschreven staat in allerlei boeken. De maand augustus, niet voor niets hooimaand genoemd, was bloedheet en we konden weer op straat koninginnedag vieren, toen nog op 31 augustus.

De straat waarin ik opdook vanuit mijn onderduikadres, lag in het kleine dorp Schagen. De Duitsers hadden midden in de straat, althans in mijn herinnering, een bunker gebouwd, waardoor je de straat niet uit kon rijden maar voor die bunker moest omdraaien. Veel kinderen speelden in die straat, want hij was rustig en alle spelletjes die we lang niet op straat hadden kunnen doen mochten weer, van knikkeren tot touwtje springen en ik herinner me ook hinkelen.

Als er al in die tijd verkeer kwam waren het vaak de militaire auto’s van onze bevrijders. Dat was voor ons kinderen een fantastische gebeurtenis, want wij konden snoep krijgen. Dingen die in jaren niet voor handen waren geweest: kauwgom, chocolade, biscuits. En dus werd de bunker onze uitkijkpost en zodra er een le-gerjeep kwam aanrijden stoven wij met z’n allen er op af en voordat de jeep kon omdraaien hadden wij onze ‘buit’ te pakken.

Op één van deze prachtige dagen, herinner ik mij, zat er ook een vrouw in de jeep. Als ruim zesjarige herkende ik haar, het was mijn nicht. Zij kwam met de Canadese troepen mee en had daarvoor een speciale machtiging; een vrijstelling om mij te zoeken.

Ik was tot op die mooie dag in augustus als vermist opgegeven en derhalve onvindbaar voor mijn ouders. Hoe kwam dat?

Ondergedoken kinderen moesten in hun onderduik iets aannemen, namelijk een andere identiteit. Als ze van de leeftijd waren waarop ik moest onderduiken, dus zeer jong, dan was het niet mogelijk om de reden daarvan uit te leggen. Alleen de autoriteit van degene, die de kinderen liet onderduiken, maakte het mogelijk om deze kinderen een rol te leren. De rol van een niet-joods kind met een andere naam. Een kind dat zich lief en aardig moest gedragen bij de onderduikgevers, omdat het anders onmogelijk was daar te blijven ‘logeren’.

De bevrijding maakte voor deze opgedoken kinderen een hoop emoties los, want wat moest er nu veranderd worden: de aangenomen identiteit, de nieuwe identiteit, de familie van vroeger, de ouders van nu? Verwarring alom. Ook voor mij was het niet makkelijk om weer terug te gaan naar het gewone, reguliere leven.

Deze gebeurtenis, die onuitwisbaar is in het leven, blijft een mens altijd volgen.

Was die prachtige lente, gevolgd door die warme zomer, de start van een nieuw, stralend, vrij leven in Nederland voor allen die vijfjaar ‘nacht’ hadden meegemaakt? Aanvankelijk leek het wel zo. Aanvankelijk dacht iedereen dat met herrijzend Nederland de armen uit de mouwen gestoken moesten worden. Werken, studeren en opnieuw beginnen, de nachtmerrie moest makkelijk vergeten kunnen worden. Het psychologisch inzicht was in die tijd anders dan wij nu, vijftig jaar na dato, aan inzicht hebben verworven. Kleine kinderen, zo zei men, hadden geen of nauwelijks herinnering aan die tijd. Zij konden niet geleden hebben en behoefden ook geen extra aandacht en zorg!

In de eerste jaren na die bevrijding was de actualiteit: aanpakken en het zo snel mogelijk vergeten. Iedereen moest zijn rol hervinden. Voor de joodse gemeenschap in Nederland was dat zeer moeilijk, maar bij problemen kon je niet stilstaan, want het leven om je heen maakte dat je door moest. Er was ook een zekere haast, er moest ingehaald worden. De voorbije jaren mochten niet alles bepalend blijven.

Wij allen weten nu dat, zoals dat genoemd wordt, de actualiteit van het getraumatiseerde verleden pas erkend werd doordat in de jaren zestig aandacht kwam voor de syndromen, ontstaan tijdens de vervolging, maar vooral voor de gevoelens, die nooit naar buiten mochten komen doordat de gemeenschap om ons heen niet toestond dat verleden een plaats te geven in het heden.

Het beeld van die prachtige bevrijdingsdag en de zomer die daarop volgde, moest ook zo blijven. Er was geen ruimte voor ‘slecht’ weer.

Door de decimalisering van de joodse gemeenschap in Nederland en de verstrooiing van de enkele opgedoken joden over het hele land bleek het onmogelijk om een goede gemeenschap opnieuw op te bouwen, een gemeenschap waar men troost en steun bij elkaar kon vinden. Die mogelijkheid kwam pas eind jaren tachtig. Toen ontstond er ruimte binnen de hulpverlening om ook ‘community work’ te gaan doen. Het groepswerk - een pijler van dit ‘community work’ - bood de mogelijkheid ervaringen en gevoelens met elkaar te delen waardoor een gevoel van verbondenheid met elkaar en met het jodendom tot ontwikkeling kon komen. Zo startte de afdeling Samenlevingsopbouw van onze stichting aarzelend met het weer creëren van een samenhangende joodse gemeenschap.

En wat betekent bevrijding - vrijheid - nu voor mij persoonlijk in het jaar 1995?

Dat betekent dat ik geleerd heb dat de samenleving, waarvoor wij met elkaar een verantwoording hebben, absoluut het begrip tevredenheid heeft verloren.

Is dat een reële constatering? Ik denk het wel. Zelf hebben wij direct na de bevrijding geleerd tevreden te zijn met dat wat we bereikten door zelf aan de slag te gaan. Tevreden met de dingen die wij weer met elkaar opbouwden. Tevreden met de kleine dingen in het leven.

Ik herinner me bijvoorbeeld dat er bonnen werden uitgedeeld en op de eerste moederdag - of was het in 1946? - was de banketbakker uit het dorp waar ik woonde bereid een moederdagtaart te bakken als wij extra suiker en wat bloem brachten van de voorraad die op de bonnen gekocht moest worden. We deden dat met reuze veel plezier, want het was toch prachtig om moeder een moederdagtaart te geven? En eerlijkheidshalve moet daarbij gezegd worden, dat wij zelf nog een stukje kregen was het ‘hoogtepunt’.

Nu, in het laatste decennium voor de eeuwwisseling, is van deze tevredenheid niets meer over. Een uitdaging om te sparen is weg, men moet alles hebben en dat geldt ook voor de jongeren. Wat hebben we toch fout gedaan? Waar is de gedachte, de herinnering aan de prachtige zomer van onze be vrij ding gebleven? Wanneer kunnen we weer echt gelukkig zijn?

Natuurlijk, er is sinds 1945 niet één dag geweest dat er geen oorlog ergens op deze wereld was. Een grensoorlog, een echte oorlog, moordpartijen. Maar hier in Nederland hebben we dat na 1945 niet meer gehad. Hebben we dan verleerd om tevreden te zijn? Hebben we verleerd om de letterlijke stam van het woord tevreden, namelijk ‘vrede’, te waarderen? Ik denk het wel. Als ik kijk naar de jongeren op voetbalvelden die niet schromen om ‘joden-joden’ of wat dan ook te roepen of oerwoudgeluiden voort te brengen, duidt dat mijns inziens op ontevredenheid met hun bestaan. Als je voor je plezier iets ziet is het toch niet nodig om je gevoelens op die wijze te uiten?

Als ik kijk, heel recent, naar de watersnood, en ik hoor de boeren 100% schadevergoeding eisen en woorden als ‘oorlog’ gebruiken, oorlog tegenover de overheid, dan duidt dat op onvrede.

Hoe is het zover met ons gekomen? Waarom hebben wij niet meer geleerd om tevreden te zijn, om werkelijk vrede, bevrijding en vrijheid na te willen leven?

Vanuit mijn eigen vak, dat ik gekozen heb om mee te helpen aan de wederopbouw van de joodse gemeenschap in Nederland, denk ik dat hulpvragers meer gestimuleerd moeten worden om te leren leven met dat wat ze zelf aan creativiteit en eigen vermogen hebben. Meer gestimuleerd niet alles klakkeloos te accepteren maar gebruik te maken van het vermogen om het leven waarin je geplaatst bent zo optimaal mogelijk te maken. Natuurlijk zijn er op deze idealistische regels uitzonderingen in dit leven en met die uitzonderingen worden wij in ons werk dagelijks geconfronteerd, namelijk degenen die kampen met de psychische gevolgen van die oorlogsjaren. Wij hebben nu juist ons beroep gekozen om voor hen een hulp en steun te zijn in de breedste zin des woords.

Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om ook te leren leven met dat gevoel dat wij allen direct na de oorlog hadden; de werkelijke vrijheid. Uiteraard met erkenning van het feit dat die vrijheid gekleurd en vaal werd door het verdriet om verlies van dierbaren en de herinnering aan het ondergane leed. Die erkenning is lang uitgebleven. Door het uitblijven daarvan is de Nederlandse overheid geen voorbeeld geweest voor het realiseren van een samenleving die deze idealistische beschouwing tot waarheid maakte. Pas een kleine dertig jaar na die zomer van 1945 is onderkend, dat ook de passief vervolgden recht hadden op erkenning.

En nog weer later onderkende men dat deze passief vervolgden met de stichting van een nieuw gezin hun kinderen moesten opvoeden op de ruïnes van hun eigen verleden. Een opvoeding waarin of zwijgend of overheersend de naoorlogse generatie werd geconfronteerd met de vervolging van hun ouders.

Dit alles in overweging nemende laat onverlet dat wij niet kunnen leven zonder de positieve impulsen die nodig zijn om de werkelijke brug naar de toekomst te slaan. Een brug die in elk geval vrede en veiligheid als pijlers moet hebben om de breuk met de samenleving te herstellen.

Als we als hulpverleners de basis van positief denken weglaten uit ons methodisch handelen, dan is hulpverlening aan een dermate gelaedeerde groep niet meer optimaal.

Tot zover mijn overwegingen bij de bevrijding van Nederland, nu vijftig jaar geleden; overwegingen die enerzijds positief zijn en anderzijds mij als hulpverlener achterlaten met grote vraagtekens ten aanzien van een intolerante, ontevreden samenleving.

Als kleine kinderen luisterden wij naar de radio, televisie was toen nog niet zo algemeen dat wij een apparaat in huis hadden. Op zondagochtend hield dominee Spelberg bij de VPRO altijd een zondagsoverdenking voor kinderen. Deze overdenking werd ingeleid door muziek en met de woorden van het door het kinderkoor gezongen lied zou ik mijn bevrijdingsbijdrage aan deze ICODO-info willen beëindigen:

‘Als alle kinderen op aarde hand in hand tezamen gaan, kreeg het leven veel meer waarde, breekt eindelijk de vrede aan.’

1

Mevrouw W.R. Stein-Olman is directeur van de stichting Joods Maatschappelijk Werk.

Referentie: 
Wilma R. Stein-Olman | 1995
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 12 | 2 | augustus | 5-8
Trefwoorden: 
bevrijding, herinneringen, joden