Ben ik mijn broeders hoeder? Over partners van onderduikers

Inleiding

Op het congres in 1992 over de onderduik was een onderdeel van het programma bestemd voor partners van ex-onderduikers. Als forumlid bij die partnerbijeenkomst is mij gevraagd iets te schrijven naar aanleiding van de gehoorde vragen en discussiepunten. Het onderwerp partners van onderduikers zou de indruk kunnen wekken dat het hier om een nieuwe categorie gaat, maar mijn bijdrage bestaat eerder uit enige losse impressies.

Aangezien niet alleen ieder mens, maar bovendien ieder paar uniek is, is het mij onmogelijk om ‘ervaringen van partners van onderduikers’ in het algemeen te typeren. Om te beginnen bestaat er, voor zover ik weet, nauwelijks literatuur over dit onderwerp. Omdat mij evenmin gevalsstudies bekend zijn, ga ik uit van mijn eigen - uiteraard beperkte - materiaal. Dit bestaat uit één langjarige psychoanalyse en twee uitvoerige diepte-interviews met mensen die zich na het genoemde congres met mij in verbinding stelden. Niet toevallig, vanwege mijn sekse en mijn eigen ervaringen met de materie, komen hier de vrouwelijke (niet-joodse) partners aan het woord. Hopelijk vertolken zij fantasieën, belevingen en gevoelens waarin anderen zich herkennen. Naast overeenkomsten zijn er ook in dit beperkte materiaal al meerdere individuele verschillen merkbaar.

Het beluisteren van de partners van ondergedoken kinderen op het congres en de onderwerpen die daarbij ter sprake kwamen riepen een aantal vragen bij mij op.

Ten eerste natuurlijk: Wat valt er te zeggen over de interactie in deze gezinnen en zijn er terugkerende elementen herkenbaar in de reacties van de partners? In hetgeen volgt zal ik ten behoeve van het onderscheid de vrouw die met een destijds ondergedoken kind leeft als ‘partner’ aanduiden, alhoewel het vanzelfsprekend over twee partners in een relatie gaat.

Met name vroeg ik me af of er vaak sprake is van een ‘helpende’ opstelling. Wat maakt dat iemand zich aangetrokken, soms zelfs geroepen voelt om als partner te proberen de problemen van de ander te helpen dragen, verlichten of zelfs op te lossen?

Verder vroeg ik mij af of, en zo ja in hoeverre de ‘rolverdeling’ een afspiegeling van meer algemene stereotiepe vrouwelijke en mannelijke rolpatronen vertegenwoordigt. Wordt dit traditionele patroon waarbij de vrouw zich zorgend, invoelend en opofferend opstelt, misschien mede in de hand gewerkt door de rolverdeling bij partners waarvan de man ondergedoken was?

Tenslotte ga ik kort in op de vraag hoe een partnerkeuze

mogelijk tot stand komt. Welke latente redenen heeft iemand om een bepaalde partner te kiezen? Waarom besloten de niet-joodse partners hun leven te delen met een man die een probleem meebrengt, als jood, onderduiker, ja zelfs als erkend ‘slachtoffer’ van geweld? Anders gezegd: welke bewuste, maar waarschijnlijk vaker onbewuste motivatie kan hierachter steken? In hoeverre speelt het eigen verleden en de hoop om dit de baas te worden een rol?

Voor de onderduikers heeft het een halve eeuw geduurd alvorens zij een bijeenkomst organiseerden waar ze, soms voor het eerst met elkaar, over hun ervaringen spraken. Evenmin is er, behalve de grote overzichtsstudie van Keilson (1979) over de gevolgen van elkaar opvolgende trauma’s bij ondergedoken kinderen, veel bekend over specifieke relatieproblemen die zij als volwassenen zouden kunnen ondervinden. Er bestaan voorzover ik weet geen uitvoerige gevalsstudies waar deze levenservaring centraal staat.

Op de conferentie van 1992 kwamen tenslotte dus ook de partners van de gewezen onderduikers als groep kort bij elkaar. Wat voor de onderduikers zelf vaak een troost in herkenning kon worden, leek voor de partners eerder een bevestiging van het gevoel buitengesloten te zijn. ‘Zij hoorden er niet bij, terwijl ze er wel dagelijks voor moesten opdraaien’, zo ongeveer heb ik de reactie begrepen die daar opklonk. Ook in het verslag over die bijeenkomst werd zonder commentaar genoteerd dat de partner het als zijn of haar taak voelt om de gewezen onderduiker te helpen (Dresden, 1993).

Mijn belangstelling gaat onder meer uit naar het quasi-vanzelf-sprekende van deze ‘taak’, het moeten ‘helpen’. Het zou kunnen gaan om iemand die onbewust vindt dat hij of zij iets goed te maken heeft. Eigenlijk zou in ieder individueel geval gekeken moeten worden waar deze ‘hulpvaardigheid’ op stoelt. Als Kaïn een ‘gewoner’ mens is dan de brave Abel, dan kunnen we ervan uitgaan dat we niet onze broeders hoeder zijn. Wat is dan de individuele motivatie en wat gebeurt er met de boosheid die een eventueel eenzijdig rollenpatroon kan oproepen?

Sluipt er misschien een zwaarwegend moment van gebrek aan vanzelfsprekendheid in de relatie tussen de partners? Het ondergedoken kind was immers een pleegkind. De status van pleegkind verhindert het gevoel vanzelfsprekend geaccepteerd te worden, zoals alleen ouders dat met hun kinderen doen. Het pleegkind houdt toch altijd het gevoel een beetje extra zijn best te moeten doen, op zijn hoede te zijn, evenals de pleegouders trouwens. Roept het ondergedoken kind soms het onvanzelfsprekende bij zijn intieme tegenspeler op dat de partner op zijn of haar beurt ook onzeker maakt?

Een pendant hiervan is het vaak gehoorde probleem bij onderduikers, namelijk ‘de dankbaarheidskwestie’. De onderduiker is niet alleen vervolgd en met uitroeiing bedreigd, hij is ook gered. Hij moet dus dankbaar zijn ten opzichte van zijn redders. Hij

heeft een verplichting ten opzichte van hen, en in het verlengde daarvan soms ook ten opzichte van de maatschappij als geheel. De onderduiker houdt er vaak hoge ik-idealen op na, die hij zelfs ook op zijn kinderen overbrengt (Kestenberg, 1986). De vraag komt op hoe gewezen onderduikers omgaan met het gevoel in het krijt te staan, en wat kunnen de consequenties van deze vermeende ‘schuld’ in de privésfeer zijn?

Een aantal citaten kan dit punt toelichten.

Enerzijds: ‘Hij moet altijd voor alles bedanken, hij durft niet gauw kwaad te worden.’ ‘Hij is te lief, hij bewandelt omwegen omdat hij eigenlijk bang is op z’n stuk te staan.’ Maar ook: ‘De wereld eist hem op, hij eist mij op.’ ‘Hij kan mij moeilijk dankbaar zijn, hij moet mij juist de andere kant van de medaille tonen.’ ‘De woede die nooit over gaat en die hij voor de buitenwereld verbergt, toont hij mij.’ ‘Tederheid uiten valt hem moeilijk. Een onderduiker geeft zich eigenlijk nooit bloot, denk ik.’

Degene die ‘ondergedoken’ blijft en nooit het achterste van zijn tong laat zien, te aardig is naar de buitenwereld toe, vertoont thuis vaak een gemengder beeld.

Als hij onrecht moet bestrijden, dan geldt dat misschien wel overal behalve thuis. Zijn gezin is immers de enige plek die veilig genoeg is om er zijn onvrede te uiten. ‘Thuis toont hij zijn achterkant, naar de wereld wil hij positief blijven, de rest is alleen voor mij bestemd.’

Soms heeft zij het gevoel dat hij als tè vanzelfsprekend accepteert wat zijn partner voor hem doet. Hij wil immers nooit meer pleegkind of onderduiker zijn, zijn best moeten doen voor zijn naasten. Dit gaat niet steeds samen met erkenning van of voldoende oog hebben voor de positie van de partners. Althans niet zoals de laatsten dat, gezien hun soms naar hun gevoel bijzondere inspanningen, graag zouden zien.

Het blijkt dat de onderduiker zich vaker als de uitzondering gedraagt. Dit doet mij denken aan het karaktertype dat Freud (1916) ‘die Ausnahme’ noemde, iemand die zich alles kan permitteren omdat hij, net als Richard III, toch al gestraft is met een bochel. ‘Je steekt er veel meer energie in dan je terugkrijgt’, een veel gehoorde grief van vrouwen over hun partners, lijkt hier wel in ‘t bijzonder van toepassing te zijn. Naarmate de traumatisering ernstiger is geweest, er meer scheidingen en wisselingen zijn geweest in de verzorgers van het ondergedoken kind, loopt het meer kans op beschadiging van het hechtvermogen, en daarmee samenhangend, fragmentatie van de gewetens functies (Kestenberg, 1986, zie ook Keilson, 1979, p. 80 ff en p. 165-171).

Als voorbeeld noem ik een voor zichzelf sprekende metafoor die ontleend is aan de werkelijkheid van het onderduiken: om te overleven was het vaak van belang om in staat te zijn een andere godsdienst aan te nemen.

Het egocentrische (hier niet in moraliserende, maar in descriptieve zin gemeend) dat sommige partners opvalt bij ex-onder-duikkinderen heeft misschien te maken met hun uitzonderingspositie, hun zeldzame lot, hun wonderbaarlijke overleving. Zij

hebben het gered en doen dat nog steeds, ondanks de moordenaars en verraders die het op hun leven voorzien hadden. Slechts schijnbaar in tegenspraak hiermee is dat velen daarentegen juist een gehavend zelfgevoel aan alle verlies en verlating hebben overgehouden. Zij zijn onzeker, bang voor afwijzing, en leggen moeilijk duurzame relaties.

De vervolging heeft zijn uitwerking op het gevoel van eigenwaarde van de vervolgde niet gemist. Hij was een ongewenst individu. Dit kan hem buitengewoon kwetsbaar en krenkbaar maken. Partners hebben wel eens het gevoel dat hij steeds opnieuw met complimenten gevoed moet worden om zijn ‘ego’ op peil te houden. Een depressie ligt blijkbaar toch altijd op de loer. Deze kan bij de partner ondergebracht worden, waardoor de eigen psychische overleving beschermd is: ‘Hij gebruikt mij om zijn pijn en onmacht eronder te houden.’

Bij paren die langer bij elkaar zijn plegen allerlei rolverdelingen en mechanismen op te treden, een soort taakverdeling ten aanzien van het onderbrengen van ongewenste gevoelens en fantasieën, met name de onbewuste. Een punt van aandacht is dan ook de zogeheten ‘projectieve identificatie’. Dit is een afweervorm waarbij de partner onbewust ‘gebruikt’ wordt om de ongewenste en verdrongen kanten van de eigen persoonlijkheid in hem of haar Onder te brengen.

Het zou kunnen zijn dat bij onverwerkbare trauma’s als het onderduiken, waarbij de machteloosheid zo centraal staat, de partner de gevoelens van hulpeloosheid en afhankelijkheid moet herbergen. Zij kan er dan in zijn plaats, in het samenspel zichtbaar uiting aan geven. Zodoende kan ongemerkt een rolverdeling ontstaan, een ongewenste polarisatie, waarbij de een de angstige, de andere de flinke, de een de passieve, de andere de actieve partner wordt.

Onder meer bij onderduikers is er sprake van een trauma dat niet in de fantasie is ontstaan. Het werd ook niet door toevallige omstandigheden of onbeïnvloedbare gegevenheden veroorzaakt. We hebben te maken met gebeurtenissen die door moedwillig menselijk geweld zijn veroorzaakt. De verwerking van de waar gebeurde werkelijkheid verloopt anders dan wanneer vooral de verbeelding in het spel is. Als symbolisering bemoeilijkt is, ontstaat er een neiging om in plaats daarvan te handelen. Het waar gebeurde wordt eerder in daden afgereageerd dan verbeeld of tot symptoom gemaakt. Bovendien wordt meestal de volgende generatie er ook mee gemoeid, omdat onze kinderen nu eenmaal onwillekeurig in een poging tot verwerking betrokken worden. Als gevolg daarvan kunnen kinderen de (onbesproken) ervaringen uit een vorige generatie actualiseren. Zij fantaseren over datgene waar de ouders juist niet aan willen en kunnen denken. Zij zijn er in hun fantasie mee bezig of zetten het in daden om (Kestenberg, 1982, hoofdst. 7,1991). Omdat scheiding en verlating beladen is, zullen de kinderen ook moeilijker van hun ouders loskomen. Hoe reageren deze ouders bijvoorbeeld als hun kinderen op een leeftijd komen dat ze in staat zijn om kritiek

te uiten, zelfstandig worden of zelfs het huis uit gaan?

Een ander gebied waar een taboe op kan rusten is alles wat met agressie en geweld te maken heeft. Dat kan leiden tot onderwerpen en uitingen die, hetzij extra gemeden moeten worden, hetzij slecht reguleerbaar blijken. Vandaar nog een belangrijk aandachtspunt: de agressiehouding bij een paar en in een gezin waar een ouder, in dit geval de man, als kind ondergedoken is geweest. Het zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat boosheid, als die in de gegeven situatie meer onderdrukt moet worden dan bij vrouwen toch al vaak het geval is (Merkelbach, 1987, Delahaye en Faberij de Jonge, 1986), versterkt wordt en zodoende aan een grotere neiging tot depressies bijdraagt.

Hetzelfde zou natuurlijk voor mannen kunnen gelden, namelijk dat een stereotiepe mannelijk rolpatroon, om als beschermheer op te treden, versterkt wordt door een gevoel van verantwoordelijkheid jegens een vrouw die als kind ondergedoken was.

Zoals gezegd zullen we ons hier tot de vrouwelijke partners beperken.

Het blijkt dat de partners zich vaak minderwaardig gaan voelen, alsof er een rolverwisseling heeft plaatsgevonden. ‘Hij keert ’t om, hij gaat mij verwijten waar ie zelf mee zit. Ik krijg meer commentaar dan steun.’ ‘Hij geeft wel om mij, maar toont het in onduidelijk verstaanbare taal, niet meer dan tekens zijn het.’ ‘Ik mag niet weten hoe belangrijk ik voor hem ben.’ En eenmaal zelfs: ‘Hij doet alles om mij eronder te houden.’

Het lijkt alsof leven met een onderduiker de vrouwelijke emanci-patieproblemen versterkt. De feministen, een belangrijke invloed bij deze generatie vrouwen, hadden natuurlijk al in een vroeg stadium de neiging om te zeggen : ‘Wat pik jij allemaal van die man?’, maar zo eenvoudig is het nu ook weer niet. ‘Je kunt tegen hem nu eenmaal minder agressie uiten.’ De partners beleven het verleden van hun man als een bron van kwetsbaarheid voor hem, hem pijn doen is daardoor extra schuldbeladen. ‘Hem verlaten lijkt uitgesloten, ook dreigen met weggaan is taboe.’ ‘Je moet er altijd zijn, alhoewel, niet te dichtbij.’ Hij heeft al zoveel scheidingen meegemaakt en is al te vaak verlaten. Daardoor is hij verhoogd angstig en snel ongerust of jaloers. De vrouw heeft zich vaak als taak gesteld hem te laten zien dat het ook anders kan in de wereld, dat hij veilig en vrij is en bij haar niet meer hoeft onder te duiken met zijn gevoelens. Toch blijft het gemakkelijker om zijn partner zijn dagelijkse frustraties te tonen dan zijn angst of hulpeloosheid.

Voor gewezen onderduikers lijkt vaak een hoge graad van activiteit geboden en passiviteit niet zelden taboe. Dit kan een attitude van ongeduld en haast met zich meebrengen. Sommigen gedragen zich alsof ze in een continue toestand van stress moeten leven. ‘Het ondergedoken kind leeft altijd op de rand van overspannenheid.’ Ziek of zwak zijn is vaak een probleem, maar ook de partner moet liever geen vermoeidheid of verdriet tonen. Zo ontstaat er een wedstrijd wie de flinkste is, en een rivaliserende

relatie is, in het algemeen gesproken, niet zelden het gevolg als geen van beiden zich wil laten kennen. Een stille jaloezie op degene die het meest heeft meegemaakt en dus de meeste aandacht verdient is blijkbaar geen uitzondering. Er lijkt in het onbewuste een geheimzinnige impliciete hiërarchie van lijden te bestaan en het recht op ‘Wiedergutmachung’ dat dit met zich meebrengt. De onderduiker benijdt zijn broer die in het kamp gezeten heeft, want die heeft een echt verhaal te vertellen. De vrouw van de onderduiker kan het gevoel krijgen dat zij geen recht van spreken heeft. Zij heeft geen verhaal te vertellen, hij wèl.

Daarnaast zijn er stilzwijgende gradaties van loochening en ontkenning waar te nemen. De onderduiker zelf vindt vaak dat hij helemaal niet heeft geleden, hij is immers niet gedeporteerd, hij boft dat hij gered is en nog leeft. Zijn vrouw ziet dat anders. Zij heeft nog nooit ‘echt iets ergs’ meegemaakt. Immers, wat kan er erger zijn dan om als kind ondergedoken geweest te zijn. Haar man werd met de dood bedreigd, vervolgd wegens iets dat hem als baby al schuldig maakte: het jood-zijn. Hij werd uit zijn veilige omgeving weggerukt, hij moest van naam veranderen, zijn haar laten verven, zich ’s nachts verstoppen in een kippenhok.

Hij verloor op een fatale dag zijn ouders, zijn familie, alles wat hem lief en vertrouwd was. Hij moest leven met mensen die hem vreemd waren, die hij vaak niet eens verstond. Voor sommigen waren deze verliezen tijdelijk, maar dat zou pas veel later blijken.

De realisatie van deze gebeurtenissen kan bij de partner een probleem in de agressiehuishouding creëren. Op iemand die dergelijke dingen heeft meegemaakt kan je immers onmogelijk boos zijn. ‘Wat kan je hem nou nog kwalijk nemen, hij verdient medeleven en ik niet’, is de impliciete of expliciete gedachtengang bij veel partners. Ze toont begrip, probeert engelengeduld op te brengen en heeft een schuldgevoel als ze eens een keer uit haar rol valt. De onderduiker voelt zich ook schuldig, zoals alle vervolgden heeft hij een idee dat het wel aan hem zal liggen. De schuldgevoelens die door de onderduiker verdrongen worden komen vervolgens nogal eens bij de partner tevoorschijn, via, opnieuw, een mechanisme van projectieve identificatie.

Vaak hebben echtelieden de ervaring dat zij lange tijd niet in de gaten hadden dat er iets bijzonders aan de hand was. Tot er problemen rijzen, bijvoorbeeld met de kinderen, hadden zij nooit beseft dat jeugdervaringen niet alleen in hun eigen latere leven, maar zelfs ook bij de volgende generatie kunnen doorwerken.

De eerste jaren gaat alles vaak nog goed, zolang er van een zekere idealisatie van de ander en idealisering van het verleden sprake is. Langerzamerhand merkt zij ‘dat het in de praktijk moeilijker is dan het leek, om iemand te sparen die tegenstribbelt.’ Zijn idealisering van zijn verleden, zijn ontkenning van het belang van zijn jood-zijn, van het gemengd gehuwd-zijn, van de invloed van de onderduikproblematiek op zijn relatie, dat alles lijkt langzaam af te brokkelen. Hij kan bijvoorbeeld worstelen met een aanvankelijk vaak niet herkend identiteitsprobleem als jood en ex-vervolgde.

Hij neigt er misschien toe zijn verlatingsangst te loochenen en de problemen van het heden eerder aan zijn partner dan aan zijn eigen levensloop te wijten. Wat hij meer dan eens bovenal ontkennen moet is, zoals gezegd, zijn vaak toch grote afhankelijkheid ten opzichte van haar, iets dat een man wel in het bijzonder als vernederend kan beleven. Deze gevoelens van hulpeloosheid, die alleen maar een pijnlijk verleden voor hem oproepen, zal hij eerder geneigd zijn in zijn partner te stimuleren dan ze bij zichzelf te constateren. Hij kan dat bijvoorbeeld doen door met een bazig of autoritair vertoon op te treden. Heftige driftbuien, waar zijn omgeving noch hijzelf enig raad mee weet kunnen het gevolg zijn van de ontkenning van innerlijke spanningen en angsten. Dit is één variant onder andere, minder rigoureuze vormen die de afweer van depressieve gevoelens kan aannemen. Depressie bestaat altijd uit een mengsel van woede, hulpeloosheid en verdriet.

In plaats van de ‘oplossing’ te zoeken in een vertoon van al te grote zekerheid doet het omgekeerde zich soms voor. Zo iemand demonstreert dan juist een grote mate van althans uiterlijke afhankelijkheid. Deze façade functioneert als de ontkenning van zelfstandigheid waarachter de boosheid zich kan verschuilen. Deze vorm maakt van de partner eens te meer de verantwoordelijke partij, die tegelijk haar dienende en helpende rol tot onvermijdelijk gevolg heeft (over ‘learned helplessness’, als afweer van rouw, zie Tas, 1992). De twee partijen raken verstrikt in een paradox waarachter een taaie weerstand schuilt, want de onderduiker is uiteindelijk meer een ‘overlever’ dan een ‘slachtoffer’.

Tenslotte vervallen onderduikkinderen in hun latere leven als de algehele afweer en weerstand verminderen, niet zelden toch tot een regelrechte depressie, tot een gevoel van mislukt te zijn in hun relaties, tot een beleving van teleurstelling in hun kinderen en in alles wat zij gepresteerd en opgebouwd hebben.

Er zijn vele gradaties mogelijk tussen verzwijgen van oorlogservaringen en er hèt centrale topic in het gezin van maken. Trouwens, ook dit laatste kan misleidend zijn en is niet altijd wat het lijkt. Sommige onderduikers praten weliswaar schijnbaar veel over hun verleden en over de oorlog, maar niet zelden zonder de bijbehorende nuances en gevoelens. Het verleden is een sjabloon van een waar gebeurd verhaal geworden waarmee de kinderen meer overspoeld worden dan dat ze in de gelegenheid komen mee te leven met de belevenissen en vooral de emoties van de ouder. Ook hier speelt het niet kunnen tonen van machteloosheid, en zeker niet aan je kinderen voor wie je een sterke vader moet zijn, een rol.

Een als vernederend beleefd verleden en het vaderschap gaan nu eenmaal slecht samen.

Het vaderschap kan door verschillende factoren in het geding zijn. Er ontstaat vaak een lacune in de mogelijkheid zelf als vader op te treden als een man zijn eigen vader niet in die rol heeft

meegemaakt. Dit is des te vaker het geval als het ondergedoken kind niet alleen zijn eigen vader verloor, maar ook geen passend vervangend voorbeeld gevonden heeft om na te volgen. Kinderen die zonder (eigen) vader opgroeien of hem zelfs nooit gekend hebben neigen ertoe hun vader te idealiseren. Sommigen, vooral jongens, fantaseren hem in de rol van de altijd aanwezige redder, de bewaarengel, de almachtige pappa die ze juist gemist hebben. De gedachte: ‘hij is niet vermoord, ondergedoken, vervolgd, hij was juist een held’, is beter voor het gevoel van eigenwaarde, niet alleen van het kind, maar vaak ook nog van de volwassene die zijn kinderlijke fantasie ongerept bewaard heeft en uiteraard het kind in zich draagt dat hij vroeger was.

Als de kinderen van de onderduiker groter worden, neigt hij er vaker toe zelf kind in plaats van vader te zijn. Hij voelt een onmacht die hij eventueel kan compenseren door het tegendeel, namelijk uitwendig machtsvertoon. ‘Hij kan geweldig onredelijk zijn, en hij kan dan zelfs achteraf moeilijk ongelijk bekennen.’

‘Hij is snel beledigd, als hij meent dat er niet naar hem geluisterd wordt.’ ‘Opeens is iedereen zijn vijand, hij voelt zich dan belaagd.’ De vrouw zit dan tussen twee vuren, zij moet haar man de hand boven het hoofd houden, maar de kinderen verwijten haar dat ze vader zijn gang laat gaan als hij de perken te buiten gaat. ‘Hij kan niet tegen de agressie van de kinderen, hij ziet zijn zoon dan als vervolger, als nazibeul.’

Iemand die ondergedoken is geweest kan vaak slecht tegen veranderingen (Tas, 1992). Iedere nieuwe etappe van het leven vraagt om nieuwe oplossingen. De fase van het zelf ouder worden in de dubbele betekenis van het woord, het oud en zwakker worden of overlijden van (pleeg)ouders, het volwassen worden en uit huis gaan van de kinderen. Deze gebeurtenissen kunnen maken dat de onderduiker voor het eerst instort. Misschien nog zonder in staat te zijn het verband met zijn verleden te leggen.

Crises kunnen aanvankelijk leiden tot versterkte afweer bij beide partners. De vrouw kan meer opgaan in haar reddersfanta-sie: ‘Ik kan dat allemaal aan, ik los dat wel op.’ Zij houdt dit dan vaak wel voor zich. Met deze fantasie kun je de gewezen onderduiker immers juist helemaal niet lastig vallen, want dat zou betekenen dat hij een probleem voor haar is. Zij besluit ‘dat zij het allemaal in haar eentje moet zien op te lossen.’ Zij kan zodoende wat betreft haar belangrijkste preoccupatie helemaal niet bij hem terecht.

Als het gezin dan tenslotte vastloopt kan er een fase van verwijdering en openlijke verwijten intreden.

Dit gaat niet allemaal even rechtstreeks en openlijk in zijn werk. Het komt soms tot een even sluipend en slepend als slopend proces. Het conflict kan zich toespitsen op de opvoeding van de kinderen. Als deze laatsten lastig zijn of symptomen gaan vertonen die met de problematiek van de tweede generatie te maken hebben, dan wordt dit mogelijk ontkend omdat erkenning daarvan ook de eigen rol en het onderduikverleden weer aan de orde zouden stellen.

We kunnen veronderstellen dat de ondergedokene welhaast per definitie moeite moet hebben met de rol van de zwakkere, met de reeds genoemde passiviteit. Hij is dermate overgeleverd geweest dat hij er nu eerder toe zal neigen alles onder controle te willen houden. Hij wordt daardoor gedreven in de richting van de flinke, en niet van degene die toont dat hij hulp nodig heeft. Steun aanvaarden is dan wel het laatste dat hij zichzelf kan toestaan. Het gezin riskeert door al deze factoren in een existentiële crisis te komen verkeren.

Soms is er sprake van een zondebokmechanisme, een terugkeer van het verdrongene, waarbij de achtervolgde van plaats verwisselt. Of, andere mogelijkheid, de partner krijgt de impliciete taak opgedragen om het nooit af te laten weten, nimmer ziek te zijn, altijd te zorgen dat alles goed blijft lopen. Er ontstaat zodoende een situatie waarin beide partijen zich flink houden en geen van beiden kan toegeven aan het eind van zijn of haar latijn te zijn.

Natuurlijk is er een samenloop van omstandigheden waardoor de crisis in het gezin van de onderduiker loskomt. Beiden maken bij het ouder worden een vermindering van weerstandsvermogen en een verzwakking van afweermechanismen door. Zij voelen zich beiden kwetsbaarder. Zijn ‘mid-life crisis’ wordt versterkt door de belevenissen in de kindertijd, zijn vroegere problematiek. Hij wordt misschien verliefd op iemand anders, wil weer jong zijn, en vertoont kortom alle bekende symptomen uit de levensperiode van de middenjaren (Van der Zwaai, 1993) in versterkte mate. Zij raakt in de overgang en vertoont symptomen als stemmingswisselingen, slapeloosheid, onstabiliteit en versterkte onzekerheid (Halberstadt-Freud, 1993). Door de hevige spanningen in de relatie voelt zij een toegenomen angst als vrouw niet te voldoen. Tenslotte krijgt ze meer de rol van de zorgende moeder dan die van de vrouw of de minnares. Zij beleeft zichzelf als oud en onaantrekkelijk. De seksuele relatie lijdt onder de veelheid aan problemen en conflicten. Deze levensfase, onder meer de periode van het ‘empty nest’ en het ‘leaving home’ is bedreigend, net als alles wat nieuw en onbekend is. Een rampenscenario als volgt is een van de mogelijkheden.

De vrouw houdt het niet langer uit in de paranoïde sfeer die er inmiddels in huis heerst. Zij wil hulp zoeken, maar hij weigert in behandeling te gaan; noch alleen, noch samen lukt het hen deze weg tot een mogelijke oplossing te bewandelen. Zij denkt erover om zich van hem te laten scheiden ‘om eindelijk rust te vinden’, maar kan dit uiteindelijk toch niet.

Een ander scenario: Stel de onderduiker gaat tenslotte, na de geschilderde fase van loochening, gevolgd door een fase van boosheid en nukkigheid, toch in therapie. De vrouw gaat ook in behandeling, of men zoekt samen hulp. Zij herkent haar masochistische opstelling, haar schuldgevoel, haar opofferingsgezindheid en haar probleem om ook eens gewoon boos te worden, grenzen te stellen. Hij erkent zijn oorlogsverleden, zijn angsten en alle verwikkelingen rond zijn jood-zijn. Hij gaat zich voor het eerst voor Israël interesseren, zoekt joodse contacten, duikt in het verleden, iets dat hij altijd gemeden heeft en dat hij nu beter aankan. Zijn gevoelens worden minder onnavolgbaar voor haar.

Nadat tenslotte de meest acute problemen door psychotherapie verholpen zijn en de storm wat geluwd is, blijft de partner enigszins beduusd achter. De kinderen zijn het huis uit, haar taak is volbracht, haar werk als zij dat al had, heeft zij verwaarloosd. Hij gaat weer verder, geniet van zijn laatste fase van actief in het leven staan, onderneemt van alles en oogst daarmee succes. Zij begrijpt meer van hem en durft zijn signalen vaker positief te duiden, ‘ik haal nu de affectie eruit die hij verbergt’, maar zij weet toch niet goed wat zij nu verder met haar eigen leven aan moet.

Tot slot een niet zo onwaarschijnlijke karikatuur van een innerlijke monoloog bij de partner: ‘Zij staat eigenlijk nog steeds helemaal alleen. Hij heeft zijn eigen leven dat grotendeels buiten haar omgaat. Hij heeft zijn problemen, maar ook zijn lotgenoten, die hij op de onderduikbijeenkomst heeft ontmoet. Als partner van een onderduiker hoort zij bij geen enkele groep. Zij heeft langzamerhand het gevoel dat zij helemaal nergens meer bij hoort. Niemand herkent of erkent haar problemen, zij is “alleen maar de vrouw van een man die het zeer moeilijk heeft gehad als slachtoffer van de oorlog.” Hij wordt maatschappelijk erkend, hij is een levende herinnering en een sprekende getuige waar de geschiedenis doorheen is gestroomd. Hij heeft de grootste (kin-der)slachting aller eeuwen overleefd. Hij is bijzonder, want hij is een jood, uitverkoren, een vertegenwoordiger van een uitgeroeide soort, een zeldzaamheid, een bezienswaardigheid zelfs. Zij blijft een anonieme toeschouwer, een opofferende ziel, misschien kijkt hij wel op haar neer omdat zij zo “gewoon” is.’

Tenslotte komen we terug bij de vraag aan het begin van dit betoog. Hoe komt het dat een vrouw een dergelijk levenslot ‘kiest’? Hoe is zij in deze relatie terechtgekomen? Het geheimzinnige van verliefd worden en later ontdekken dat je feilloos gekozen hebt wat op je eigen levensverhaal aansluit speelt hier, als altijd, een rol mee. Terugkijkend op haar leven ontdekt de vrouw bijvoorbeeld dat zij zich in haar leven over diverse zaken schuldig heeft gevoeld. Een paar suggestieve varianten kunnen dit toelichten: Ze haatte haar broertje waar ze zo jaloers op was dat ze hoopte dat ie zou verdrinken en dat gebeurde vervolgens ook echt. Dit heeft ze zichzelf nooit vergeven en is er zich altijd schuldig over blijven voelen. Als jong meisje werd zij zwanger, wat in die tijd een grote schande was. Vervolgens heeft zij een abortus laten plegen, een moord voor haar gevoel. Zij heeft dit traumatische voorval nooit kunnen vergeten. Haar eerste vriend, waar ze juist zo dol op was, leed aan depressies en heeft zelfmoord gepleegd. Zij is gescheiden en heeft dus al een mislukte relatie achter de rug. Kortom: zij had iets goed te maken.

Daarom heeft ze, zij het onbewust, al in een vroeg stadium besloten om haar eigen problematiek Ondergeschikt te maken aan die van haar levensgezel.

Of een loyaliteitsconflict: Haar ouders zijn gescheiden, zij heeft in haar hart voor haar vader gekozen die er zo treurig aan toe was. Zij heeft zich tegenover hem altijd in gebreke gevoeld en hij is gestorven voordat ze ooit de gelegenheid heeft gehad het met hem uit te praten. Nu kiest zij eindelijk voor de man van haar dromen.

Of een reddersfantasie: Ik kan alles aan, ik heb gezorgd dat mijn ouders geen ruzie maakten, niet gescheiden zijn, ik was de oudste thuis, ik hielp altijd mijn moeder als zij het niet meer aan kon, enzovoort.

Mogelijk zijn deze waar gebeurde scenario’s herkenbaar voor andere vrouwen van onderduikers. De hier weergegeven selectie van mogelijkheden is uiteraard beperkt. Verder onderzoek ware gewenst. Het lijkt in de hier geciteerde gevallen inderdaad zo gegaan te zijn dat de traditionele rol van de vrouw versterkt werd door haar positie als partner van een onderduiker. Hierdoor ontstond eventueel een enigszins stereotiepe beeld van de vrouw als partner van iemand met een onderduikverleden. Kan het dan nooit goed gaan zult u zich afvragen? Jawel, die gevallen zijn mij ook bekend. Het is echter gemakkelijker neurotische oplossingen te analyseren dan iets te vertellen over de oneindig veel geheimzinniger redenen waarom mensen gezond blijven, het goed doen of zelfs creatief zijn. Dit was, bij gebrek aan degelijke gevalsstudies slechts een poging tot een schets van een historisch unicum, ofwel: enige ervaringen van een uitstervende groep mensen, ditmaal niet de onderduikers, maar hun partners.

Literatuur

Delahaye, A. en I. Faberij de Jonge, Zijn vrouwengroepen anders?

In: Tijdschrift voor Psychotherapie vol. 12 (1986) 1,3-12.

Dresden, H., Verslag forum-discussie partnerprogramma.

In: Conferentiemap Het Ondergedoken Kind. Utrecht: ICODO (1992) 51. Freud, S., Einige Charaktertypen aus der psychoanalytischen Arbeit. In: Gesammelte Werke vol. 10. London/Hamburg: Imago/Fischer (1916) 364-391. Halberstadt-Freud, H.C., De middenjaren: van moeder tot vrouw.

In: P. van der Zwaai (ed.), De middelbare leeftijd. Meppel: Boom, 1993. Keilson, H., Sequentielle Traumatisierung bei Kindern. Stuttgart: Ferdinand Enke, 1979.

Kestenberg, J., A metapsychological assessment based on an analysis of a survivor’s child. In: Martin S. Bergmann en Milton Jucovy (eds.), Generations of the Holocaust. New York: Columbia University Press, 1982. Kestenberg, J. and I. Brenner, Children who survived the holocaust.

In: International Journal Psycho-Analysis vol. 67 (1986) 3,309-316. Kestenberg, J., Interview; Dr. Judith Kestenberg talks tot Kristina Stanton, Free Associations, 22 (1991) 157-174.

Merkelbach, C., Vrouwen en agressie: van zelfopoffering naar creativiteit. In: H. Gerritsma (ed.), Van kwaad tot erger. Meppel: Boom, 1987. Tas, L.M., Blijvend ondergedoken als opschorting van rouw.

In: ICODO-Info vol. 9 (1992) 2,46-52.

Zwaai, P. van der (ed.), De middelbare leeftijd. Meppel: Boom, 1993.

1

Dr. H.C. Halberstadt-Freud is vrijgevestigd psychoanalyticus te Amsterdam.

Referentie: 
H.C. Halberstadt-Freud | 1993
In: Icodo Info , ISSN 0168-9932 | 10 | 4 | januari | 26-36
Trefwoorden: 
onderduiken, oorlogsgetroffenen, partners (nl)