Als slachtoffers van geweld ook daders zijn: verslag van een studiedag

De zaal puilde uit, de organisatoren van Stichting Cogis waren verrast door de hoeveelheid aanmeldingen voor deze studiedag. Daderschap en dader-problematiek zijn kennelijk hot in hulpverlenerskringen. Hoe zou dit zo komen? Is het een reactie op het maatschappelijk debat met een steeds duidelijker vraag naar strenge bejegening van daders en hulp voor slachtoffers? Kennelijk bestaat er behoefte aan een standpuntbepaling in deze kwestie vanuit het gezichtspunt van de geestelijke gezondheidszorg.

 

De studiedag, gehouden op acht november jongstleden, bestond uit vijf plenaire lezingen. Daarnaast waren er in de middag zes gelijktijdige workshops. De sprekers gingen allemaal in op de maatschappelijke achtergronden van slachtoffer- en daderschap en plaatsten de hulpverlening daarmee midden in de samenleving. Ik probeer hier de belangrijkste discussiepunten weer te geven en te becommentariëren.

 

Een vermaledijde dichotomie

Alle sprekers waren het over één punt roerend eens: de dichotomie slachtoffer - dader is een simplificatie van de werkelijkheid, een monstrum waar je je als hulpverlener niet mee moet inlaten. Elke dichotomie in het maatschappelijk debat verwijst naar een kinderlijke opvatting over de werkelijkheid, waarin het leven te vatten is in de termen ‘goed’ en ‘kwaad’, een overzichtelijk instrumentarium waarmee ook individuele mensen in te delen zijn als zijnde ‘goed’ of ‘slecht’, ‘dader’ of ‘slachtoffer’, ‘wij’ en ‘zij’. Veeninga, psychiater bij het Sinai-Centrum en als opleider verbonden aan Cogis, benadrukte in zijn openingsrede dat deze morele dichotomie in de beeldvorming in de media sterk wordt benadrukt. Slachtoffers zijn een populaire groep geworden met steeds meer maatschappelijke erkenning, met veel aandacht in de media en met rivaliteit tussen groepen over wie het meest heeft geleden. Daders daarentegen worden weggestopt, krijgen weinig aandacht, zijn afkeurenswaardige mensen voor wie men bang is. Het is dus de moeite waard jezelf als slachtoffer te profileren. Dat had mevrouw Verdonk goed begrepen toen ze kort na de Schipholbrand zei: ‘mijn mensen zijn óók getraumatiseerd.’ Daarmee leek ze aan te geven dat ze verder met rust gelaten moesten worden, want ook zij waren slachtoffer.

 

Het trauma beschermt daarmee tegen kritisch doorvragen, alsof dat onkies zou zijn. In het licht van deze gruwelijke brand werd plots goed duidelijk hoe ongepast dit is. Ook in de dagelijkse praktijk van de hulpverlening aan bijvoorbeeld asielzoekers is het, geloof ik, niet ongebruikelijk dat vragen naar eventueel daderschap achterwege blijven. Naast maatschappelijke factoren - daderschap verkleint de kans op een verblijfsvergunning aanzienlijk - speelt hier, denk ik, ook de vrees om daderschap aan de orde te stellen een rol. Tijd dus om deze kwestie eens goed te onderzoeken.

 

Als er niet zo’n duidelijke tegenstelling bestaat tussen slachtoffers en daders, hoe zit het dan wél? Ik geef een paar voorbeelden die werden genoemd. Overduidelijke slachtoffers, zoals bijvoorbeeld overlevenden van concentratiekampen, kunnen zich ontwikkelen tot daders, wanneer ze bijvoorbeeld hun omgeving terroriseren met het lijden dat ze hebben doorstaan, dit niet los kunnen laten, zich erop blijven beroepen als reden om door anderen te moeten worden ontzien, geacht en verzorgd. Ook komt het voor dat slachtoffers, vooral van concentratiekampen, in de strijd om het bestaan wel eens ‘dadergedrag’ hebben vertoond. Een van de sprekers refereerde aan Jan Campert en hoe hij voor velen van ‘held’ tot ‘dader’ werd - de dichotomie in optima forma. In de workshop die ik ’s middags bezocht, zei iemand dat slachtofferschap aanleiding is om een ‘wrekerig deel’ te ontwikkelen - ik vond dat wel een mooie term. Dit is de tragiek van het slachtofferschap: het roept agressie en wre-kerigheid op en draagt zo het daderschap in zich. Zo geformuleerd, is er geen ontkomen aan het continueren van agressie: de dader draagt agressie over op zijn slachtoffer, die vervolgens dader wordt en nieuwe slachtoffers maakt.

 

De andere kant werd natuurlijk ook genoemd: de dader die zijn verdere leven, dag in dag uit, dag en nacht, wordt geteisterd door gevoelens van schuld, berouw en spijt. Daarmee is de dader slachtoffer van zijn eigen daden geworden.

 

Dichotoom denken in de hulpverlening

Alhoewel hulpverleners natuurlijk ver boven de vroegkinderlijke splitsing zouden moeten zijn verheven, blijken ook zij niet immuun voor het maatschappelijk debat. De zorg is voor een belangrijk deel volgens de dichotomie georganiseerd. Zo hebben we de Stichting Slachtofferhulp die pal staat voor de belangen van slachtoffers, terwijl het forensische circuit zich ontfermt over de daders. Ook binnen instellingen bestaan er dadergroepen en is er traumahulpverlening voor de slachtoffers. In de individuele behandeling ten slotte blijkt het ook niet makkelijk te ontsnappen aan de dichotomie slachtoffer - dader. Meestal bepaalt hoe iemand zich aanmeldt, als dader of als slachtoffer, de focus van de therapie. Van verschillende zijden werd benadrukt hoezeer dit een therapeutisch proces in de weg zit.

 

Erkenning van daderschap belangrijk

 

Alle sprekers benadrukten het belang van het aan de orde stellen van daderschap. Niet meegaan in de vermijding is een belangrijk therapeutisch principe en dit is evenzeer van toepassing op vragen over schuld. Therapeuten hebben echter eerder de neiging om daderschap te verhullen. Het is gemakkelijker in de dader ook een slachtoffer te zien, dan andersom. ‘Zelfveroordeling’ een irrationele cognitie noemen kan in de therapie zeer contraproductief zijn. Hafkenscheid, psycholoog/psychotherapeut bij het Sinai-Centrum, gaf aan nog nooit spijt gehad te hebben van het aan de orde stellen van daderschap. Meegaan in de vermijding benadrukt nog eens extra hoe erg het is; confrontatie, openleggen van de gepleegde daden maakt duidelijk dat de therapeut het aan kan om over deze belastende zaken te praten. Als therapeut moet je aangeven dat ‘het huis hier veel kan hebben’, zoals iemand uit het publiek het zei. Belangrijk is hierbij: de persoon blijft geaccepteerd, zijn daden kunnen worden afgekeurd. Bespreken van daderschap kan zo een enorme opluchting betekenen voor de patiënt.

Daderschap en schuld zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De vraag of iemand dader is, schuldig is, kan vanuit verschillende gezichtspunten verschillend worden beantwoord. Rijnders bracht toch weer een dichotomie ter sprake. Hij onderscheidde wat de schuldvraag betreft de patiënt zelf, diens therapeut en de rechter/maatschappij. Op die basis stelde hij een drie-assig model voor waarin elke partij positief of negatief kan oordelen over de schuldvraag. Het wordt volgens hem pas therapeutisch interessant wanneer er verschillende beoordelingen zijn: bijvoorbeeld de rechter vindt de persoon schuldig, de patiënt deelt dat oordeel niet, de therapeut wel Unck gaf in zijn lezing ook al aan hoezeer de maatschappij een rol speelt in de beoordeling van daderschap. In tegenstelling tot het daderschap in de maatschappij als geheel, ligt het aan de orde stellen van daderschap bij militairen in de politiek helemaal niet goed, zoals we uit de berichtgeving in de media wel weten. Verdonk maakt gebruik van hetzelfde principe: het is onkies mensen te beschuldigen die in de uitoefening van hun taak toch al zoveel risico’s lopen. Maar daarmee worden sommige mensen ‘onaanraakbaar’ en anderen vogelvrij. Hulpverleners staan natuurlijk ook niet los van de maatschappij en zo kan het makkelijk gebeuren dat je in de therapie meegaat in de ‘politiek correcte’ houding - waarmee ook de vermijding van de patiënt in stand wordt gehouden. Rijnders benadrukte ook de andere kant van deze zaak: therapeuten zijn geen rechters en mogen niet op diens stoel gaan zitten.

 

Interessant vond ik ook de opmerking dat mensen recht hebben op berechting. Ik heb in mijn eigen praktijk ook wel gemerkt dat het seponeren van een zaak heel onbevredigend kan zijn. Enerzijds is er opluchting bij de patiënt wanneer blijkt dat zijn strafblad schoon blijft. Anderzijds legt dat de beantwoording van de vraag of er nu sprake is van schuld of niet, geheel op de schouders van de patiënt zelf. Juridische schuld en het zich schuldig voelen kunnen ver uiteenlopen. Bij militairen speelt hierbij het ‘gelegitimeerde daderschap’ een rol. Hoe heldhaftig het doodschieten van de vijand ook door de maatschappij mag worden gevonden, het blijft een daad van agressie die de betrokkene zelf moreel verwerpelijk kan (gaan) vinden. In de therapie moet hierover duidelijkheid komen en moet worden gesproken over hoe de patiënt boete kan doen wanneer hij zichzelf schuldig acht. Schuld moet niet worden weggepoetst, maar schuldgevoelens moeten wel in proportie zijn met de feiten. Respect voor de dader is hierbij natuurlijk altijd een absolute voorwaarde.

 

Een bekende kreet onder hulpverleners is dat daders eerder ooit slachtoffer zijn geweest. Dat is echter niet altijd zo. Volgens Bullens is slechts 10 tot 30 procent van de seksuele delinquenten zelf slachtoffer van seksueel misbruik geweest. Ook is het niet zo dat elk slachtoffer later ook dader wordt - al ligt die kans wel in het slachtofferschap besloten. Niet elk verwaarloosd kind wordt noodzakelijkerwijs een mishandelende ouder. Slachtofferschap geeft geen recht op onbehoorlijk gedrag. Wat er ook met iemand is gebeurd, iedereen houdt zijn eigen verantwoordelijkheid voor het verwerken daarvan. Daarbij hoort ook verantwoordelijkheid voor het niet doorgeven van de agressie. Slachtofferschap kan daderschap begrijpelijker maken, maar niet goedpraten. Het blijft de verantwoordelijkheid van de hulpverlener het daderschap aan de orde te stellen en in de behandeling te betrekken.

 

Ten slotte

Ik vond het alles bij elkaar een boeiende studiedag en dat gevoel werd door velen gedeeld. De belangrijkste boodschap is dat we boven de eenvoudige dichotomie van goed en kwaad moeten staan en telkens weer de nuancering moeten zien. Het gaat erom de verschillende kanten van het gedrag te belichten - slachtofferschap en daderschap kunnen goed samengaan in één persoon - en de dynamiek daarvan te analyseren. En het belangrijkste daarbij is dan toch: niet bang zijn daderschap aan de orde te stellen, de patiënt wordt daarmee recht gedaan.

 

HANNEKE BOT is socioloog en psychotherapeut bij De Gelderse Roos, afdeling Phoenix.

Referentie: 
Hanneke Bot | 2005
Cogiscope : tijdschrift over gevolgen van oorlog en geweld, ISSN 1871-1065 | 1 | 3 | 2-5